Séance plénière

Plenumvergadering

 

du

 

mercredi 20 décembre 2006

 

Après-midi

 

______

 

 

van

 

woensdag 20 december 2006

 

Namiddag

 

______

 

 


La séance est ouverte à 14.00 heures et présidée par M. Herman De Croo.

De vergadering wordt geopend om 14.00 uur en voorgezeten door de heer Herman De Croo.

 

Ministre du gouvernement fédéral présente lors de l'ouverture de la séance:

Tegenwoordig bij de opening van de vergadering is de minister van de federale regering:

Sabine Laruelle.

 

Le président: La séance est ouverte.

De vergadering is geopend.

 

Excusés

Berichten van verhindering

 

Patrick Moriau, Frieda Van Themsche, pour raisons de santé / wegens ziekte;

Alexandra Colen, pour raisons familiales / wegens familieaangelegenheden;

Hendrik Daems, à l'étranger / buitenslands;

Gerolf Annemans, UEO / WEU.

 

01 Agenda

01 Agenda

 

Conformément à l'avis de la Conférence des présidents de ce matin, je vous propose d'inscrire à l'ordre du jour de la séance plénière de cet après-midi:

- le projet de loi modifiant la loi du 3 avril 1953 d'organisation judiciaire en ce qui concerne la cour d'appel de Mons et le tribunal de première instance de Gand et autorisant temporairement la nomination de magistrats en surnombre, en ce qui concerne la cour d'appel de Mons (n°s 2750/1 et 2);

- le projet de loi spéciale portant octroi d'une allocation spéciale unique au profit de la Communauté française, de la Région wallonne, de la Communauté flamande, de la Région flamande, de la Région de Bruxelles-Capitale et de la Commission communautaire commune (transmis par le Sénat) (n° 2820/1);

- le projet de loi portant octroi d'une allocation spéciale unique au profit de la Communauté germanophone (transmis par le Sénat) (n° 2821/1).

 

Overeenkomstig het advies van de Conferentie van voorzitters van deze morgen, stel ik u voor op de agenda van de plenaire vergadering van vannamiddag in te schrijven:

- het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 3 april 1953 betreffende de rechterlijke inrichting voor wat het hof van beroep te Bergen en de rechtbank van eerste aanleg te Gent betreft en tot tijdelijke toelating tot overtallige benoemingen van magistraten, wat het hof van beroep te Bergen betreft (nrs 2750/1 en 2);

- het ontwerp van bijzondere wet houdende de toekenning van een eenmalige bijzondere toelage ten voordele van de Vlaamse Gemeenschap, het Vlaamse Gewest, de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest, het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en de Gemeenschappelijke Gemeenschaps­commissie (overgezonden door de Senaat) (nr. 2820/1);

- het wetsontwerp houdende toekenning van een eenmalige bijzondere toelage ten voordele van de Duitstalige Gemeenschap (overgezonden door de Senaat) (nr. 2821/1).

 

Pas d'observation? (Non)

Il en sera ainsi.

 

Geen bezwaar? (Nee)

Aldus zal geschieden.

 

Mijnheer Goutry, hebt u een opmerking?

 

01.01  Luc Goutry (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik heb geen probleem met hetgeen u zonet hebt gezegd.

 

Ik wil er echter even op wijzen dat wij deze namiddag het deel Volksgezondheid behandelen. Als mevrouw Dierickx het niet noodzakelijk vindt dat de minister aanwezig is voor het verslag, vind ik dat ook niet nodig, maar ik zou toch willen dat hij aanwezig is voor de uiteenzettingen.

 

De voorzitter: Dat is evident. De ministers komen terug. Omdat mevrouw Laruelle reeds aanwezig was, ben ik al begonnen.

 

01.02  Luc Goutry (CD&V): Mijnheer de voorzitter, met alle respect voor minister Laruelle, …

 

De voorzitter: Omdat mevrouw Dierickx vanochtend te laat kwam door fileproblemen waardoor zij geen verslag kon uitbrengen, laat ik het haar nu doen. Ondertussen zullen de ministers komen.

 

01.03  Luc Goutry (CD&V): Een van uw roemruchte voorgangers, oud-Kamervoorzitter Van Acker, zei ooit op zijn Brugs "Elk z'n puppe en elk z'n toebak".

 

De voorzitter: Hij zei ook in het Frans en het was ook op z'n Brugs: "S'ils ne sont pas ici, c'est qu'ils sont ailleurs".

 

Projets et propositions

Ontwerpen en voorstellen

 

02 Projets de loi portant des dispositions diverses I (2760/1-43) et II (2761/1-11)

- Projets de loi-programme I (2773/1-30) et II (2774/1-4)

- ainsi que les propositions de loi jointes (61, 105, 252, 1004, 1026, 1378, 1471, 1653, 1834, 2063, 2091, 77, 147, 2023, 2241, 2262, 2602)

02 Wetsontwerpen houdende diverse bepalingen I (2760/1-43) en II (2761/1-11)

- Ontwerpen van programmawet I (2773/1-30) en II (2774/1-4)

- en de toegevoegde wetsvoorstellen (61, 105, 252, 1004, 1026, 1378, 1471, 1653, 1834, 2063, 2091, 77, 147, 2023, 2241, 2262, 2602)

 

Les intitulés complets sont repris dans la brochure portant le n° CRIV 51 PLEN 251, p. 1.

De volledige opschriften zijn opgenomen in brochure met nummer CRIV 51 PLEN 251, blz. 1.

 

Reprise de la discussion générale

Hervatting van de algemene bespreking

 

La discussion générale est reprise.

De algemene bespreking is hervat.

 

02.01  Hilde Dierickx, rapporteur: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, namens de commissie voor de Volksgezondheid, het Leefmilieu en de Maatschappelijke Hernieuwing breng ik verslag uit over het wetsontwerp houdende diverse bepalingen en het ontwerp van programmawet.

 

Het wetsontwerp houdende diverse bepalingen werd behandeld in de commissievergaderingen van 6 en 12 december. Het bevat drie hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk heeft betrekking op de volksgezondheid. We kregen eerst een uiteenzetting van de heer Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. Er werden 5 thema's behandeld. Ten eerste werd er gesproken over de oprichting van het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten (FAGG) dat opstart op 1 januari 2007. Ten tweede werd de verdere responsabilisering van de zorgverstrekkers bepaald. Ten derde, een snellere toepassing van de prijsvermindering voor geneesmiddelen zodat dit zowel ten voordele van de patiënt als van het RIZIV werkt. Ten vierde wordt bepaald welke staatssteun, na advies van de Europese Commissie, de ziekenhuizen zullen ontvangen als bedrijven van diensten van algemeen economisch belang. Ten vijfde wordt bepaald dat caritatieve verenigingen opgericht als vzw die enkel met vrijwilligers werken hun bijdragen aan het FAVV niet meer moeten storten.

 

De heren Goutry en Verhaegen komen tussenbeide in verband met de manier van parlementair werken. Mevrouw Avontroodt heeft het over de pediatrie, de heer Bultinck over B-health. Ook de voorzitter van de commissie Mayeur komt tussenbeide. Voor het detail van de stemmingen verwijs ik naar het schriftelijk verslag. Het geheel werd aangenomen met 9 stemmen tegen 2 onthoudingen.

 

In het tweede hoofdstuk over de Dienst voor de Oorlogsslachtoffers heeft de heer Flahaut, minister van Landsverdediging uiteengezet dat de artikelen 32 en 33 handelen over technische verbeteringen bij de wet tot oprichting van het Nationaal Instituut voor Oorlogsinvaliden, Oud-strijders en Oorlogsslachtoffers en van de Hoge Raad voor Oorlogsinvaliden, Oud-strijders en Oorlogslachtoffers. De functie van leidend ambtenaar en van adjunct-leidend ambtenaar wordt thans officieel vervangen door administrateur-generaal en adjunct-administrateur-generaal. De artikelen worden eenparig aangenomen.

 

In het derde en laatste hoofdstuk van het ontwerp houdende diverse bepalingen wordt over de maatschappelijke integratie gesproken, waarbij de heer Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke kansen, eerst de artikelen 102 tot 111 toelicht. Het behandelt vijf thema’s.

 

Ten eerste, het sociaal Stookoliefonds. Daarin wordt de vervaltermijn voor terugvordering van de kosten door de OCMW’s bepaald. Ten tweede, er wordt ook in een vervaltermijn voorzien voor de voorschotten op het onderhoudsgeld die de OCMW’s voor 1 oktober 2005 hebben uitgekeerd. Ten derde, er worden artikelen behandeld met betrekking tot het recht op maatschappelijk integratie voor burgers van de Europese Unie die een verblijfsrecht van langer dan drie maanden hebben. Ten vierde, de territoriale bevoegdheid van de OCMW’s wordt bepaald. Er wordt ook bepaald wat de uitkeringen zijn van onderhoudsbijdragen voor kinderen die in het buitenland verblijven en de bijdragen voor geplaatste kinderen. Ten vijfde, er wordt bepaald dat de Kruispuntbank de gegevenstroom doorgeeft voor de maatschappelijke steun.

 

Er waren uiteenzettingen van de heren Verhaegen en Mayeur en van mijzelf.

 

Voor details over de stemmingen verwijs ik naar het schriftelijk verslag. Het geheel wordt aangenomen.

 

Wat betreft het wetsontwerp van de programmawet ben ik ook verslaggever van de vergadering in de commissie voor de Volksgezondheid, Leefmilieu en Maatschappelijke Integratie. De programmawet werd besproken in de commissies van 5, 6 en 12 december. In het hoofdstuk Volksgezondheid geeft de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid een toelichting.

 

Afdeling 1 handelt over de wettelijke regeling van de maximumfactuur voor chronisch zieken. Afdeling 2 handelt over het omniumstelsel. Daarna wordt besproken welke transacties voor de klinische laboratoria worden ingevoerd. Er wordt ook in tegemoetkomingen voorzien voor de kandidaat-huisartsen. De verplaatsingskosten voor ouders van gehospitaliseerde kankerpatiëntjes wordt in afdeling 6 geregeld. In afdeling 7 worden beperkingen ingevoerd van de administratiekosten voor de verzekeringsinstellingen in 2007. Er wordt ook nog gehandeld over de fiscale maximumfactuur, over de mogelijkheid van het verzekeringscomité om overeenkomsten te sluiten in het kader van de geïntegreerde zorg. Het RIZIV beschikt ook over de mogelijkheid om hooggekwalificeerd personeel met een verkorte procedure aan te nemen. In afdeling 11 wordt de verpleegkundige zorg ook ingevoerd in de thuiszorg, met pilootprojecten zoals die reeds bestaan in de ziekenhuissector en de ouderenzorg.

 

Bij afdeling 12 wordt in het eerste luik de medisch geassisteerde voortplanting geregeld. In het tweede luik wordt de minister van Begroting de mogelijkheid geboden om als waarnemer te zetelen in de CTG, de Commissie voor Tegemoetkoming Geneesmiddelen. Het derde luik handelt over het globale kader voor het beheer van de zuurstoftherapie. Het vierde luik gaat over de subsitutiebehandeling met methadon. Het vijfde luik handelt over de vaccinatiecampagnes waarbij een cofinanciering met de Gemeenschappen wordt geregeld. Het zesde luik behandelt het belangrijke hoofdstuk over de openbare aanbestedingen voor medicamenten, de zogenaamde kiwiprojecten. Er wordt ook vastgelegd dat de heffingen voor de farmaceutische industrie met 1% zullen dalen in 2007. Zij zullen voortaan dus 8,73% bedragen. De buffer wordt verhoogd tot 100 miljoen euro. Er worden ook mogelijkheden geboden om weesgeneesmiddelen in te voeren en terugbetaald te krijgen. Er waren tussenkomsten van de heren Goutry, Verhaegen, Drèze, Chevalier, Bultinck en de dames Tilmans, Avontroodt, Lejeune, Lambert en Dierickx.

 

Wat het tweede hoofdstuk betreft, de duurzame ontwikkeling, geeft de staatssecretaris voor Duurzame Ontwikkeling en Sociale Economie toelichting bij het feit dat de artikelen 336 en 337 enkel handelen over de overdracht van een secretariaat van de interdepartementale commissie Duurzame Ontwikkeling naar de FOD Duurzame Ontwikkeling. De artikelen werden eenparig aangenomen.

 

Het derde hoofdstuk, maatschappelijke integratie, behandelt enkel de welvaartsvastheid van de laagste inkomens waarbij in een verhoging van minimum 1% voorzien wordt. De artikelen 338 en 339 worden met 10 stemmen voor bij 1 onthouding aangenomen.

 

Het vierde en laatste hoofdstuk over leefmilieu behandelt de jaarlijkse, geïndexeerde retributie van 0,1 euro per emissierecht. Dit wordt gratis toegewezen door de instanties, bevoegd voor de houders van een exploitatievergunning in het Belgische Broeikasregister. De inkomsten zullen ongeveer 6 miljoen euro per jaar bedragen en worden gestort in een fonds dat dient ter financiering van de reductie van de broeikasgassenemissies.

 

De artikelen 350 tot 352 worden met negen stemmen tegen twee onthoudingen aangenomen.

 

Tot zover mijn verslag, mijnheer de voorzitter.

 

De voorzitter: Dank u, mevrouw de verslaggeefster. Mijnheer Goutry, ik heb de heer Demotte laten opbellen omdat ik weet dat u zich in hoofdorde tot hem zult richten.

 

Mme Ghenne est inscrite pour intervenir plus particulièrement dans le cadre de la matière dont vous avez la compétence, madame Laruelle. Mais je constate qu'elle n'est pas présente dans cette enceinte.

 

Figure encore sur la liste M. Drèze. À qui comptez-vous surtout vous adressez, monsieur? Á M. Demotte, je suppose. (Oui)

 

De heren Chevalier en Verhaegen zijn ook als sprekers ingeschreven, evenals de heer Goutry.

 

Voor de goede orde deel ik mede dat de volgende leden als sprekers zijn ingeschreven: de heer Goutry, Mme Ghenne, qui s’adresse surtout à Mme Laruelle, mevrouw Avontroodt, die zich tot minister Demotte richt, net als de heer Drèze. De heer Chevalier bespreekt het luik Leefmilieu. De heer Verhaegen richt zich tot minister Demotte.

 

Waar is mevrouw Gerkens?

 

(…): In de koffiekamer, ik heb haar daarnet nog gezien. Misschien kan iemand haar gaan halen.

 

De voorzitter: De koffiekamer is niet de Kamer, maar wat zou de Kamer zonder koffiekamer zijn?

 

Madame Gerkens, souhaitiez-vous vous adresser spécialement à Mme Laruelle?

 

02.02  Muriel Gerkens (ECOLO): Non.

 

Le président: Madame Laruelle, j'apprends à l'instant que c'est Mme Ghenne qui souhaite s'adresser à vous. Elle arrive.

 

(…): (…)

 

De voorzitter: Ik wil dat niemand aandoen, mevrouw. Als ik aan u denk, denk ik dat u ook onvervangbaar bent!

 

Ce n'est pas évident de travailler dans cette Maison! J'essaie de me plier aux exigences de tous en fonction des disponibilités.

 

Monsieur le ministre, vous voilà! J'espère que vous vous portez bien car nous avons besoin de vous! La Chambre vous attendait avec une certaine impatience. Vous étiez présent ce matin et il ne me semble pas que vous ayez le don d'ubiquité!

 

Mijnheer Goutry, bent u voldaan wat de minister betreft? Het antwoord is iets anders, dat weet ik. U hebt mij gezegd dat u 15 minuten zou spreken maar u hebt eraan toegevoegd dat het een Chinese bewering was. Ik weet niet wat dat betekent. U zegt min of meer? Ik vrees dat het veeleer meer zal zijn dan min. Mijnheer Goutry, u hebt het woord, hoe beknopter hoe beter.

 

02.03  Luc Goutry (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik denk niet dat het gevaar bestaat dat we hier vannamiddag tot een groot kamerbreed debat zullen komen. Rondkijkend zie ik niet teveel kandidaat-intervenanten. Men weet echter nooit of het hier losbrandt…

 

De voorzitter: U weet dat in ons Huis alleen het onvoorspelbare kan worden voorzien.

 

02.04  Luc Goutry (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik moet mij bij het begin toch even tot u als behoeder en voorzitter van de Kamer richten. Het is een belangrijke functie en ik weet dat u ze zeer ernstig neemt. Ik ken u van nabij en ik weet dat u zeer veel belang hecht aan de manier waarop wordt gewerkt. Welnu, voorzitter, dit is werkelijk een heikel punt. Ik heb u zelf al een paar keer zien blazen vandaag, toen u het pak met artikelen en amendementen die opnieuw op het defilé moeten komen, aan het overlopen was. Ik begrijp u, ik zou ook blazen als ik hier deze namiddag een boekwerk met duizend artikelen in goede banen zou moeten leiden. Mijnheer de voorzitter, wij kunnen dat echter alleen vaststellen. Als oppositie kunnen wij alleen zeggen dat het geen manier van doen is.

 

De voorzitter: Mijnheer Goutry, mag ik u even onderbreken? Er spelen twee dingen. We hebben het Reglement enkele maanden geleden eenparig gewijzigd. Voor de eerste keer hebben wij een stemming gehouden – wat nooit gebeurd is in de Kamer, en terecht – op basis van het Reglement om te zeggen wat er uit zou moeten volgens de enen en in zou moeten blijven volgens de anderen.

 

Die stemming heeft onder meer met zich gebracht dat 250 tot 300 artikelen uit zowel de mozaïekwet – door sommigen containerwet genoemd – als uit de programmawet werden verwijderd.

 

Ik ga akkoord met u – en ik wik mijn woorden – dat deze keer het aantal artikelen in die drie of vier wetten uitzonderlijk en volgens mij moeilijk aanvaardbaar hoog is, ondanks de stemming en ondanks het feit dat de regering heeft begrepen om een aantal zaken terug te trekken.

 

Bovendien werd de belangrijke wetgeving over het statuut van de militairen uitgesteld naar januari 2007.

 

Alles bij elkaar genomen, kan ik een zeker aantal van uw bemerkingen aannemen.

 

02.05  Greta D'hondt (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik heb het vanochtend al gezegd. Wij zijn volksvertegenwoordigers en geen vertegenwoordigers van de regering. Dat maakt het grote verschil.

 

Stemmen over de vraag of we ons eigen Reglement wel zouden toepassen, is een stemming die niet zou mogen plaatsvinden.

 

De voorzitter: Alle commissies krijgen de tijd en de gelegenheid om alle artikelen te bekijken. Of zij nu de tijd hebben gekregen om het doen zoals zij dat wensen te doen, is een terecht gestelde vraag.

 

02.06  Luc Goutry (CD&V): Mijnheer de voorzitter, u stelt samen met mij vast dat op die manier alle spankracht uit het Parlement verdwijnt. Men ziet het bos niet meer door de bomen. Men is niet meer geïnteresseerd, omdat alles met alles samenhangt. De meerderheid groepeert zich en vergadert in aparte gremia, die dan onder mekaar de taal spreken van het echt wetgevend werk. De oppositie staat erbij en kijkt ernaar, terwijl er alom amendementen worden ingediend.

 

Mijnheer de voorzitter, u weet dat ik een parlementslid in hart en nieren ben en een grote beroepseer heb, omdat ik vind dat we dat als parlementsleden moeten hebben.

 

De voorzitter: Mijnheer Goutry, de programmawetten en die wetten zijn van alle tijden. Het volume en de amplitude zijn soms verschillend, maar ik heb een inventaris laten maken van de programmawetten en de artikelen van de voorbije tien tot twaalf jaar.

 

02.07  Luc Goutry (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mag ik nog een stapje verder gaan? Zult u mij opnieuw bijtreden wanneer ik zeg dat dat bewijst hoe slordig een en ander is? We hebben dat vroeger al gezegd, maar toen kwam dat striemend en oppositioneel over. Ik heb op het spreekgestoelte nog gefulmineerd dat er met een dergelijke manier van werken zo vaak slordig werk wordt geleverd.

 

Weet u dat, onder meer in onze commissie, een dozijn artikelen enkel en alleen tot doel hadden slordigheden recht te zetten, en dan nog geen kleintjes van vroeger? Zo neemt het aantal slordigheden almaar toe, want er zullen er opnieuw instaan en op de duur moeten we wetten maken om wetten te verbeteren.

 

Ten tweede, we hebben nu tal van verbeteringen aangebracht aan een virtuele wet. De gezondheidswet, die we hier voorbije zomer hebben besproken en waarop ik uiteenzettingen heb gehouden, is een belangrijke wet, omdat het over diverse zeer belangrijke artikelen in verband met de gezondheid gaat. Welnu, die wet is nog niet verschenen. Wij hebben toen gezegd dat hij vol stond met uitvoeringsbesluiten. Het is ongehoord wat hier aan de Koning werd gedelegeerd. Het bewijs is er.

 

De Koning raakt niet door zijn werk! Hij laat zijn wet niet komen, omdat hij niet weet hoe hij hem moet toepassen: de tekst staat bol van de uitvoeringsbesluiten. Het gevolg is dat wij nu, in de ontwerpen houdende diverse bepalingen en de ontwerpen van programmawet, bepalingen zullen aanpassen, terwijl de oorspronkelijke nog niet eens zijn verschenen. Met andere woorden, we zijn niet alleen slordig werk aan het verrichten, we zijn virtuele wetgeving aan het maken! Zoiets is nooit gezien: we moeten het verslag erbij halen voor de goedgekeurde tekst om te kunnen begrijpen wat we nu veranderen en de teksten vooral niet in het Staatsblad opzoeken, want die zijn nog nooit verschenen!

 

Mijnheer de voorzitter, u zult dan wel begrepen dat het met meer dan gewone gedrevenheid is, met spijt in het hart dat wij dat moeten vaststellen. Natuurlijk ondermijnt dat de belangstelling. Op die manier geraakt men niet meer in het Parlement met daadkracht, komt er geen groot debat en kan men niet meer tot de fond van de zaak gaan. Iedereen doet zijn verplicht nummer, omdat hij of zij er dan vanaf is, Kerstmis en Nieuwjaar kan vieren en er dan weer een ander jaar is. Dat is niet goed voor uw Huis, uw Parlement. Ik weet dat u – ik herhaal het – daaraan zeer veel belang hecht.

 

Mijnheer de voorzitter, er is een nieuw fenomeen ontstaan. Na de lastminutevakanties en lastminutevliegreizen hebben we nu ook lastminute-amendementen. Het is de eerste keer dat mij opvalt dat er ter zitting regeringsamendementen worden ingediend waarbij de regering ofwel hele artikelen schrapt en vervangt, ofwel nieuwe hoofdstukken invoegt bij amendement en dat zonder verantwoording. Zij had de tijd niet om daar een verantwoording bij te geven. Dat zijn lastminute-amendementen, mijnheer de voorzitter. Het Parlement kan daartegenover enkel lastminuteweerwerk bieden. Dat is niet ernstig; zo kunnen we geen goed werk leveren. Op die manier worden we gedevalueerd en krijgen we soms de indruk aan bezigheidstherapie te doen, vooral vanuit de oppositie, hoewel we nochtans grote inspanningen leveren om de teksten telkens goed te bestuderen, zodat wij weten waarover het gaat. Wij zetten ons daarvoor in, ik werk daar hard aan, maar ik voel me eigenlijk weinig beloond voor die inspanning.

 

Ik kom nu tot mijn opmerkingen aan de minister.

 

Mijnheer de minister, dergelijke programmawet getuigt niet van grote visie inzake gezondheidsbeleid. Het is gekapt stro, een amalgaam van artikelen, een samenraapsel van allerhande zaken die men wil aanpassen en verbeteren, al dan niet partieel, waardoor men op de duur de samenhang verliest. Men ziet de beleidsvisie achter Sociale Zaken en Volksgezondheid niet meer. Men zou toch een referentiekader moeten hebben, wat dan die visie of het beleid is. Een regering kan dan binnen de door haar afgekondigde visie op, bijvoorbeeld, Volksgezondheid aan de hand van haar wetgevend werk en aangevuld met parlementair werk aan uitvoerend beleid proberen te doen.

 

Wat stellen wij echter vast? Reparaties, herstellingen, rechtzettingen, slordigheden, of bepalingen die op maat in de programmawet worden ingeschoven, omdat een bepaalde lobbygroep ze vraagt. Men hoopt dan natuurlijk dat in de configuratie van een volmachtenwet of programmawet waarbij het ene aan het andere is gebonden, alles in een politieke deal zit, dat niemand dat ten gronde politiek kan amenderen en dat de meerderheid dat alles maar zal slikken. Dat zal dan gebeuren met een zeer grote keel of met zeer veel honger, want de massa die nu geslikt moet worden, is werkelijk zeer groot.

 

Collega's, mijnheer de voorzitter, ik beperk mijn uiteenzetting tot drie grote punten. Ik zou iets willen zeggen over de zorgkundigen, ik zou iets willen zeggen over de vroedvrouwen en in afleiding over de verpleegkunde in het algemeen. Ik zou ook nog iets willen zeggen over het fameuze kiwimodel of de zogenaamde poging om de prijzen te beheersen in het geneesmiddelenbeleid.

 

Mijnheer de minister, ik herinner mij dat ik samen met collega D'hondt in maart van dit jaar een vraag aan u heb gesteld hoe het eigenlijk ging met de zorgkundigen. We hebben u toen ook gevraagd hoe ver het stond met het KB dat de handelingen zou bepalen die de zorgkundigen zouden mogen verrichten. Ik meen mij te herinneren dat wij allebei ook gezegd hebben dat wij er alle begrip voor hebben dat binnen een ziekenhuiscontext, waar zeer veel werk moet gebeuren aan patiënten, echt verzorgend en sanitair werk niet door mensen met een A1- of A2-diploma verpleegkunde moet worden gedaan, maar dat zij daarin uitstekend kunnen worden bijgestaan door mensen die logistieke hulp bieden en ook die opleiding hebben genoten. We hebben altijd gezegd dat dat een goede zaak zou zijn. We moeten subsidiair zijn. We moeten geen taken toevertrouwen aan mensen met een te hoge kwalificatie. We moeten dat goed op elk niveau inschatten. U hebt toen gezegd dat u zich daarbij aansloot. Ik refereer aan het antwoord dat u toen hebt geformuleerd op onze vragen. U zei dat u een KB zou maken waarin u zou bepalen welke taken zorgkundigen mogen doen in een ziekenhuiscontext. Dan zullen die mensen ook beschermd zijn, wat noodzakelijk is. Anders zitten we met een aansprakelijkheidsprobleem. U zei toen echter dat u zich ging beperken tot de residentiële zorg. Waar dat het meest nodig is, in rusthuizen en ziekenhuizen, moeten die zorgkundigen een plaats krijgen.

 

Herinner u, collega's, dat die zorgkundigen al zijn ingevoerd door minister Vandenbroucke in het jaar 2000. Wij hebben daar toen niet voorgestemd, maar de minister heeft dat toen gedaan. Hij heeft toen in het KB 78 dat kracht van wet heeft, die categorie van zorgkundigen laten opnemen. Er is daar vijf jaar lang niets mee gebeurd. Niemand heeft zich daarover bekommerd in de meerderheid, niemand heeft daarover veel vragen gesteld, tot de minister begin dit jaar plots een uitvoeringsbesluit van de toenmalige wetgeving in toepassing heeft gebracht, toen hij een lijst heeft opgesteld met de handelingen die mogen worden gedaan door de zorgkundigen.

 

Wat zegt de minister daarin? Hij zegt dat die handelingen moeten gebeuren onder toezicht van een verpleegkundige, binnen een gestructureerde equipe. Daaruit kunt u duidelijk besluiten, collega's, dat de minister toen hij dat KB schreef, in zijn hoofd de residentiële setting zag waarbinnen de zorgkundigen, samen met de verpleegkundigen, in een team zitten, daarop elk moment kunnen terugvallen en mensen ter hulp kunnen roepen als er zich een probleem voordoet. Ook de overdracht van patiënten kunnen zij in team doen. De zorgkundigen kunnen daarbij duidelijk binnen de gestructureerde equipe werken.

 

Het punt dat CD&V aanvecht is het volgende, mijnheer de minister. U wilt de zorgkundigen als nieuwe beroepscategorie ook inschakelen in de thuiszorg. Hoe de thuiszorg in Wallonië is uitgebouwd weet ik niet zo goed maar ik vermoed dat ze sterk gelijkt op die in Vlaanderen. In Brussel is de thuiszorg minder uitgebouwd. In Vlaanderen steunt de thuiszorg op twee pilaren: de verpleegkundige pilaar geleverd door verpleegkundigen die aan huis komen, hetzij in dienstverband zoals het Wit-Gele Kruis of een andere organisatie, hetzij als zelfstandig verpleger die zich met meerdere mensen groepeert. De andere pilaar van de thuiszorg in Vlaanderen zijn de gezinshelpers en de bejaardenhelpers, die altijd in dienstverband werken, verbonden aan grotere diensten van thuiszorg zoals Familiehulp, Familiezorg of Solidariteit voor het Gezin. Het profiel van deze twee diensten en de mensen die er werken is grondig verschillend. In de thuisverpleging werken A1 en A2-verpleegkundigen. In de bejaardenhulp en gezinshulp werken mensen met een opleiding personenzorg, meestal 6 jaar beroepsonderwijs, een zeer goede opleiding die zeker een antwoord biedt op de problemen die zich in de thuiszorg en de gezinshulp stellen.

 

Wat doet de minister? Voor de thuiszorg voegt hij aan deze twee pilaren plots een categorie toe, met name de zorgkundigen. Wat zullen de gevolgen hiervan zijn? Rond een thuiszorgpatiënt staan vandaag twee grote hulpverleners staan, enerzijds de bejaardenhelper of de gezinsverzorger en, anderzijds de verpleegkundige. Hier komt nog een derde persoon bij, de zorgkundige. Vandaag is het reeds moeilijk tot een goede coördinatie te komen en goede afspraken te maken tussen de verpleegkundige en de gezins-of bejaardenhelper. De minister voegt er nog een derde persoon aan toe die zal moeten afspreken met de thuisverpleegkundige en de gezinshelper. De zorgkundige zal moeten werken onder het gezag en het toezicht van de thuisverpleegkundige. Op die manier creëren we een veel ingewikkelder situatie dan deze die vandaag bestaat.

 

Oogdruppeltjes voor een bejaarde moeten niet noodzakelijk worden toegediend door een verpleegkundige, dat is evident. Onder toezicht en mits een goede opleiding kan dit ook door de gezins-of bejaardenhelper. Waarom moet er nog iemand anders komen met ongeveer dezelfde opleiding alleen om de druppeltjes te komen toedienen onder toezicht van de thuisverpleegkundige met kosten voor het RIZIV? Dat is de clou van de zaak. De heer Bacquelaine refereerde daaraan toen hij deze morgen aankaartte dat het moeilijk is dat al die prestaties zullen worden betaald door het RIZIV onder de nomenclatuur van de verpleegkunde. Men schuift de prestaties van de zorgkundige onder de nomenclatuur van de verpleegkundige. U voelt het al komen. Met deze maatregel wordt een grote post van kosten georganiseerd voor de federale ziekteverzekering die voor de thuiszorg zal worden betaald aan zorgkundigen die op dit ogenblik reeds bestaan in de thuiszorg via de diensten gezins-en bejaardenhulp. Via de nieuwe maatregel mogen die zorgkundigen mee-eten uit de pot van het RIZIV, hetgeen alleen maar zal leiden tot veel grotere uitgaven inzake de gezondheidszorg.

 

De maatregel is volgens ons totaal fout. Collega’s, wij bekampen hem principieel, omdat hier een vergissing zou gebeuren, indien u de wet zou goedkeuren.

 

Er is bovendien een bevoegdheidsprobleem. Iedereen zal zich immers herinneren dat, nadat de minister het koninklijk besluit op de zorgkundigen uitvaardigde, met de beschrijving van de lijst met voor zorgkundigen toegelaten activiteiten, minister Vervotte naar het Arbitragehof is gestapt. Zij vond dat de zorgkundigen haar bevoegdheid waren. Zij is immers bezig met de uitwerking van een decreet rond de bijstand aan personen in thuissituaties, zeg maar een eerstelijnsdecreet over thuisverzorging. Zij vindt de zorgkundigen haar bevoegdheid en vindt dat de minister van het dossier moet blijven. Daarom trok zij naar het Arbitragehof.

 

De regering trekt zich daarvan echter niets aan. Integendeel, ze gaat zelfs verder en voegt er nog een aparte categorie van personeelsleden aan toe. Dat zal tot een nieuw, communautair probleem leiden. Dat zal leiden tot een nieuw bevoegdheidsprobleem. Het zou mij niet verwonderen, mocht ook tegen de invoering van voornoemde categorie een procedure door de Gemeenschap worden opgestart om de invoering aan te vechten.

 

Collega’s, politiek moeten wij de maatregel ook nog even vertalen. De zorgkundigen betekenen immers een herfederalisering van de thuiszorg. Zo moeten wij dat zien. De thuiszorg is immers voor drie vierde gecommunautariseerd. De diensten voor gezinshulp en voor bejaardenhulp vallen onder de bevoegdheid van de Gemeenschappen. Enkel de betaling van verpleegkundigen via het RIZIV is nog federaal. De regering zal dus herfederaliseren. De zorgkundigen worden immers door het RIZIV betaald. De thuiszorg, waarover iedereen het eens is dat ze zo met de cultuur in de Gemeenschappen is verbonden en zo nauw met welzijn, wonen en met andere zaken die voor de thuiszorg belangrijk zijn, aansluit, wordt op die manier structureel geherfederaliseerd. Er wordt dus een beweging in de richting van de herfederalisering van de thuiszorg gemaakt.

 

Collega’s, het is onbegrijpelijk. Ter conclusie van het punt zou ik willen zeggen dat, wanneer zoiets gebeurt, er iets achter moet zitten. Dat kan niet anders. Wanneer de minister zoiets doet, moet er iets achter zitten, vooral omdat ik hoor dat ook de Waalse collega’s met de zorgkundigen verveeld zitten. Wij hebben dat al in diverse uiteenzettingen gehoord. Ook mevrouw Avontroodt zit met de kwestie verveeld. Zij heeft dat in de commissie toegegeven.

 

Iedereen zit ermee verveeld. Wat is immers de conclusie? De minister voert een nieuwe categorie van zorgkundigen in de thuiszorg in, die door niemand wordt gevraagd. Klaarblijkelijk is niemand in het Parlement vragende partij. Toch voert de minister de maatregel door. Wat zit daar dan achter?

 

Wij hebben de zaak eens goed bekeken. Collega’s, tot welke conclusie kwamen wij? Wij kwamen tot de conclusie dat vooral de diensten voor thuisverpleging in Wallonië erg noodlijdend zijn. Voornoemde diensten hebben dus wellicht aan de minister gevraagd of hij voor hen in de nomenclatuur in een extra kon voorzien, zodat zij meer inkomsten konden maken. Zoniet zouden zij misschien failliet gaan. De minister heeft zich bereid getoond hen de zorgkundigen te geven, waardoor de uitgaven van het RIZIV naar de thuisverpleging worden afgeleid en hij de diensten een klein beetje kan bijstaan, zodat ze minder noodlijdend worden.

 

Dat is de hele ratio legis, die natuurlijk geen ratio legis is. Dat is de grond van de hele zaak.

 

Als u dat niet gelooft, collega’s, kan ik nog een laatste argument aanvoeren. De zorgkundigen in Vlaanderen worden doorgaans in zes jaar opgeleid. In Wallonië is dat zeven jaar. Weet u wat de voorwaarde zal zijn? Men zal een opleiding van zeven jaar moeten hebben gevolgd. Alle mensen die tot de gezins- en bejaardenhulp in Vlaanderen behoren, zullen nog een jaar extra opleiding moeten volgen om zich zorgkundige te kunnen noemen. In Wallonië staan ze klaar, want het is op maat gemaakt. Zij zullen direct kunnen beginnen te presteren, te "nomenclatureren". Er zal onmiddellijk een geldgoot – zo noem ik het – ontstaan richting de thuisverpleging in Wallonië.

 

Tot daar mijn eerste punt. Collega’s, ik kan dat maar aanklagen. Wij krijgen nogal eens gelijk als wij iets zeggen. Jammer genoeg is dat soms te laat.

 

Mijn tweede punt heeft betrekking op de vroedvrouwen. U herinnert zich dat ik hier vorige zomer nogal tegen de minister heb gefulmineerd, omdat hij eigenhandig, zonder overleg, plots de opleiding van vroedvrouwen van drie naar vier jaar verandert. Hij verandert dat niet voor Wallonië, want daar was het al vier jaar, hij verandert dat voor de Vlamingen. Ik heb toen geprotesteerd. Ik heb mijn collega’s tot getuigen geroepen. Ik heb ze opgejut om mee te protesteren en te luisteren naar de achterban, de scholen, de verpleegkundigen. Niemand wou immers een vierjarige opleiding in Vlaanderen. De minister heeft gezegd dat dat niet van tel was, dat de meerderheid dat had goedgekeurd. De opleiding zou 240 studiepunten krijgen, gedeeld door 60 studiepunten per jaar, dus vier jaar in de feiten.

 

Wat zien wij nu? In onderhavige wettekst was een artikel opgenomen waarbij de 240 studiepunten geschrapt worden. De minister heeft zich blijkbaar bedacht; het was misschien toch een beetje voortvarend. Hij eigent zich alleen de bevoegdheid toe om de minimale duur van een opleiding vroedkunde zelf vast te stellen, maar de bepaling in verband met de vier jaar die was opgelegd en die hij had moeten uitvoeren, wordt geschrapt. God weet waarom. Alleen wij hebben daartegen geprotesteerd. Het zou mij verwonderen dat wij zoveel invloed hebben dat de minister dat zou hebben veranderd.

 

Collega’s, de voorbije weken werden u en ik door scholen benaderd met de vraag of het nu drie of vier jaar is. Men hoort dat de minister die bepaling weer afschaft, dat de opleiding toch drie jaar zou blijven. Wat blijkt nu? Dat zit al in deel 3 van de vuilbakwetten, die in januari op ons afkomt. Dat zit daarin, doodleuk. Wat doet de minister? Hij schaft de vier jaar af, maar hij behoudt zich het recht voor om zelf te bepalen hoelang de opleiding duurt. Men moet nogal durven. Dat is eigenlijk zeggen dat men het niet meer weet. De huidige driejarige opleiding is goed. Er was immers geen enkele klacht of probleem. Voor de minister is er echter wel een probleem. Als hij zin heeft, verandert hij dat. En hij vraagt de meerderheid een volmacht om dat te kunnen veranderen op het moment dat hem dat zint. Dat is de manier waarom men met zo'n gegeven omgaat.

 

U moet ook weten dat het alweer een communautair tere zaak is. Een opleiding heeft immers te maken met studiejaren, met onderwijs. Dat is de bevoegdheid van de Gemeenschappen. Men kan federaal wel zeggen wat men moet kennen om een bepaald beroep te mogen uitoefenen in het kader van KB 78, maar men kan de studieduur natuurlijk niet bepalen. Daarvoor heeft men de Gemeenschappen nodig.

 

Men kan wel de studiepunten bepalen maar als men ze op 240 legt, is dat de facto hetzelfde als zeggen dat men vier jaar moet studeren. Begrijpe wie begrijpen kan. U kunt natuurlijk zeggen dat ik mij er niet moe in moet maken. Het zit immers niet meer in de wet. Ik wil het toch eventjes vermelden voor de continuïteit van dit verhaal in het Parlement: in juli stond het erin, nu is het eruit en in januari komt het terug, zij het dan in gewijzigde vorm en zonder dat wij weten of er enig serieus overleg heeft plaatsgevonden.

 

Ik moet er nog aan toevoegen dat de minister in juli de bevoegdheden van de vroedvrouwen heeft veranderd. Dit is echter nog altijd niet gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. De kinesisten denken nog altijd dat zij er goed aan doen om die beslissing te bekampen want de vroedvrouwen moeten nu aan bekkenspierenre-educatie doen, iets wat altijd door kinesisten gebeurde. De kinesisten zeggen dat dit eigenlijk hun domein is en dat dit dan ook zou moeten worden afgeschaft. Wij zeggen echter dat er niet veel moet worden afgeschaft omdat dit ne varietur destijds door de Senaat werd goedgekeurd. Zij zeggen ons dan weer dat het nog niet werd gepubliceerd waardoor het misschien nog kan worden veranderd. De parlementaire behandeling is echter achter de rug en wij kunnen er niets meer aan veranderen tenzij door het indienen van een wetsvoorstel omtrent een wet die nog niet is verschenen. Via een programmawet kan men dat regelen, maar ik heb dat nog niet vaak zien gebeuren in het Parlement. Ik weet dan ook niet of het enige kans zou maken.

 

Het laatste punt dat ik even wil aanhalen in de bespreking van deze monsterwetten, deze vuilbakwetten is de kiwi-procedure. Iedereen spreekt erover en iedereen denkt te weten wat het is. Ik heb er al heel wat versies over gehoord, ook in de commissie. Iedereen heeft de mond vol over kiwi. Welnu, voor alle duidelijkheid: de kiwiprocedure is in hoofdzaak het feit dat men bepaalde geneesmiddelen groepsgewijze herziet en dat deze groep wordt samengebracht waarna een openbare aanbesteding wordt georganiseerd. Enkel de winnaar van deze openbare aanbesteding wordt nadien preferentieel terugbetaald, bijvoorbeeld volledig. De verliezers worden slechts heel weinig terugbetaald zodat elke patiënt en elke voorschrijver bijna automatisch voor het uitverkoren product kiest. Dat is eigenlijk het kiwimodel in zijn meest zuivere vorm.

 

Wij hebben destijds gezegd – collega D'hondt heeft die stelling ook verschillende keren verdedigd – dat wij dit geen gek systeem vinden. Als er een weg moet worden aangelegd door de overheid gaat men op zijn minst tien aannemers tegen mekaar afwegen omdat het beton voor die weg toch hetzelfde is. Het komt erop aan het beton dat aan bepaalde voorwaarden en kwaliteitseisen moet voldoen, zo goedkoop mogelijk geleverd te krijgen. Wij vinden dat zeer normaal. Als er bij geneesmiddelen tien keer hetzelfde wordt aangeboden – dus tien keer hetzelfde beton, bij wijze van spreken – dan vinden wij het klaarblijkelijk een brug te ver en dan willen wij alleen dat geneesmiddel terugbetalen dat het goedkoopst is voor de patiënt. Eigenlijk is dat een zeer slimme manier van doen om in de toekomst het geneesmiddelenbudget te kunnen beheersen en om te vermijden dat men alsmaar kopieën van kopieën maakt, de zogenaamde me-too's. Er worden daarbij zogenaamd nieuwe geneesmiddelen uitgevonden terwijl het allemaal dezelfde zijn. Ik ben onlangs naar een congres geweest van Farma.be.

 

Daar kwam men tot de niet-tegengesproken conclusie dat 90% van de geneesmiddelen te veel van hetzelfde bevat en dat slechts 10% werkelijk innovatief is, een therapeutische meerwaarde heeft, nodig is en betaald moet worden. De rest is gewoon meer van hetzelfde. Er bestaan bijvoorbeeld 32 merken van bloeddrukverlagers, die allemaal dezelfde moleculen bevatten. Er bestaan bijvoorbeeld 70 verschillende merken van ontstekingsremmers. Ze hebben allemaal dezelfde werking, namelijk de ontsteking remmen. Hetzelfde geldt voor de pijnstillers, zoals paracetamol. Er bestaan 30 of 40 middelen. Ze hebben een andere naam, het ene smelt op de tong, het andere moet worden ingeslikt met water en nog een ander, in siroopvorm, moet met een lepel worden ingenomen. Uiteindelijk hebben ze echter allemaal dezelfde werking. Men blijft daarvoor aparte prijzen betalen, men blijft het altijd maar als een nieuw product voorstellen en men blijft het voorschrijven.

 

Collega’s, wat is de realisatie van het kiwimodel? Dat is de vraag die vandaag voorligt. We moeten stilaan de balans opmaken van deze regering en het fameuze kiwiproject, waarover iedereen sprak. U weet dat Steve Stevaert poseerde met een kiwi in de hand om duidelijk te maken dat dit het model van de toekomst was en dat de socialisten de kiwi steunden. Ondertussen is Steve weg en de kiwi ligt er. De kiwi ziet er niet meer uit, collega’s. Hij is helemaal slap geworden. Hij bevindt zich in een rottende toestand, want de minister heeft twee keer de achillespees van de kiwi doorgeknipt: de eerste keer de voorbije zomer en nu de tweede keer.

 

Ik verduidelijk. Wat heeft de minister gedaan? Vorige zomer heeft hij gezegd dat hij het kiwimodel zou lanceren met een openbare aanbesteding, maar dat hij alleen de geneesmiddelen die buiten octrooi zijn, zou laten deelnemen. Zelfs als er geneesmiddelen zijn die onder patent zijn, beschermd zijn en een hoge prijs hebben, maar precies dezelfde werking hebben als de geneesmiddelen die uit octrooi zijn, dan zou men die toch erbuiten laten; men zou die mensen laten voortdoen en alleen de geneesmiddelen vergelijken die buiten octrooi zijn. Dat was een regelrechte aanslag. Als men dat vergelijkt met het aanleggen van een weg, dan zou dat betekenen dat men de betonleveranciers tegen elkaar laat concurreren, maar dat vijf aannemers die buiten categorie zijn omdat zij nog niet lang gestart zijn met hun bedrijf, sowieso de weg mogen aanleggen omdat zij hun investeringen nog moeten terugwinnen. De anderen moeten dan tegen elkaar concurreren, omdat ze al lang aan de slag zijn en geld genoeg hebben. Dat is de redenering die men toen heeft gevolgd. Wij hebben daartegen geprotesteerd, maar het is hier probleemloos gepasseerd.

 

Collega’s, luister goed, nu doet de minister nog iets meer. Hij zegt dat hij zich bij een groepsgewijze herziening niet meer zal baseren op de ATC4-klasse, maar op de ATC5-klasse. Wat betekent dit in mensentaal? De ATC4-klasse omvat alle producten die worden voorgeschreven voor dezelfde aandoening en grosso modo dezelfde uitwerking hebben. De ATC5-klasse omvat de producten waarvan de moleculen precies hetzelfde actieve bestanddeel hebben, in dezelfde samenstelling, met dezelfde vulstoffen.

 

Dat maakt in feite geen enkel verschil, maar het beperkt de categorie. Ik geef een voorbeeld. Er zijn 32 bloeddrukverlagers die eigenlijk allemaal hetzelfde doen en die dooreen worden voorgeschreven, allemaal bij indicatie hypertensie, te hoge bloeddruk. Als men ATC4 toepast, moet men ze alle 32 openbaar laten concurreren in het kiwimodel. Als men ATC5 toepast, hetgeen de minister nu kan doen met onderhavige wettekst, kan men er nog 4 laten concurreren. Van die 32 zijn er immers slechts 4 die krek dezelfde chemische samenstelling hebben. Ondanks het feit dat het niet krek dezelfde chemische samenstelling is, als men ze in een groep steekt en ze hebben dezelfde uitwerking, zou dat voor de geneeskunde moeten volstaan.

 

Wat doet de minister met onderhavig ontwerp? Hij vraagt aan de collega's van het Parlement: "Geef me een volmacht; dat is het simpelste; ik zal als minister wel zelf beslissen. Met zo'n volmacht kan ik doen wat ik wil. Ik kan de aanbesteding breed doen, met de 32 zelfde bloeddrukverlagers. Dan hebt u het beste product tegen de beste prijs en die mag dan worden voorgeschreven. Dat is dan het goedkoopste". Hij kan ook beslissen om een paar firma's aan de mouw te trekken, zodat er geen 32 concurreren, maar slechts 4 via een smallere aanbesteding, namelijk de medicijnen die krek hetzelfde zijn. Al de rest blijft dan buiten schot.

 

Collega's, toegepast op de cholesterolverlagers krijgt men het volgende effect. Ik zou er namen van firma's aan kunnen toevoegen, maar u zult de pers wel hebben gelezen de afgelopen dagen. Dokter Van Duppen heeft het benoemd in de pers. Het gaat erom dat bepaalde firma's specialiteiten hebben die blockbuster zijn, die over heel de wereld nummer 1 zijn, die miljarden en miljarden dollar of euro opbrengen per jaar en die buiten schot willen blijven. Op die manier kan men op maat werken van degene die zich aanbiedt.

 

Het is net alsof men een openbare aanbesteding van een weg zou doen, zelf zou selecteren welke aannemer mag meedoen, de aannemers die men graag ziet, de baan sowieso zou laten aanleggen en de aannemers die men minder graag ziet, tegen mekaar zou laten concurreren in een openbare aanbesteding, waarna men zou kiezen welke de beste is. Dat is het kiwimodel vandaag.

 

Ik zie, godzijdank, heel wat aandacht en belangstelling bij de collega's van mijn fractie, die daarin zeer geïnteresseerd zijn. Wij zijn een beleidspartij. Onze leden zitten hier niet om oppositie te voeren. Zij zijn al aan het vooruitdenken, zij denken al na over hoe zij een beter beleid kunnen voeren en hoe de kiezer op ons zou stemmen, zodat het land met CD&V weer vooruitgaat en zodat, vooral, wij opnieuw een echt geneesmiddelenbeleid krijgen. Wij willen weer een echt, onafhankelijk en objectief geneesmiddelenbeleid waarbij al dezelfde geneesmiddelen in een pot in aanmerking komen voor de openbare aanbesteding, waaruit dan het beste dat ook het goedkoopste is wordt gekozen. Immers, ze moeten allemaal voldoen aan de kwaliteitsvereisten om te mogen meedoen aan de aanbesteding. Als dat zo is, dan is het goedkoopste middel het beste middel.

 

Mijnheer de voorzitter, collega's, de pijnlijke realiteit vandaag is dat niemand uit de meerderheid, de minister op kop, niemand van de betrokkenen bij de campagne ooit spreekt over het feit dat het kiwimodel in het geneesmiddelenbeleid een grote verwezenlijking zou zijn.

 

Ik zal proberen er met de steun van mijn partij- en fractiegenoten tegen in te gaan want de waarheid is dat wij geen kiwimodel hebben. Wij hebben een afkooksel van het kiwimodel. We hebben een kiwi waarvan beide achillespezen doorgesneden zijn – om het gepersonifieerd te omschrijven – en die dus niet kan lopen. Hij valt dus ten prooi aan wat men er zelf mee wil doen, binnen de willekeur van de regering.

 

Dat is geen objectief geneesmiddelenbeleid, het is geen goede manier van werken. Het is knoeien en wij wensen daar nooit aan mee te werken. Dat is de reden waarom wij vandaag tegenstemmen en waarom wij ons met kracht tegen dit soort zaken verzetten. Het is ook de reden waarom wij straks met des te meer enthousiasme in campagne zullen gaan voor de volgende federale verkiezingen, collega’s. We hopen dat we het dan de volgende keer zelf beter zullen kunnen en mogen doen.

 

02.08  Véronique Ghenne (PS): Monsieur le président, madame et monsieur les ministres, chers collègues, je souhaite intervenir brièvement sur les mesures concernant les classes moyennes et les indépendants.

 

Contrairement à ce que certains veulent faire croire, les socialises accordent beaucoup d'importance et d'attention au soutien et à l'encouragement de l'activité des indépendants, mais aussi à leur protection sociale qui doit leur permettre d'entreprendre avec plus de sécurité quant à l'avenir. Sans la contribution essentielle des indépendants, le niveau général de bien-être en Belgique serait sérieusement inférieur à celui que nous connaissons aujourd'hui.

 

Notre responsabilité est certes de susciter des vocations entrepreneuriales, mais elle doit également garantir aux indépendants une plus grande sécurité d'existence. À ce jour, un indépendant sur trois vit sous le seuil de pauvreté.

 

Les articles de la loi-programme touchent pour l'essentiel aux pensions des travailleurs indépendants. Dans ce cadre, nous nous réjouissons évidemment du relèvement du montant des plus petites pensions, même si cela se fait par étapes, justifiée par des contraintes budgétaires évidentes et par l'adaptation au bien-être de ces pensions.

 

Nous soulignons aussi l'importance d'une protection durable contre la pauvreté pour les indépendants actifs et surtout pour les pensionnés. Ainsi, comme le prévoit le projet de loi-programme, le relèvement des plus petites pensions en vue d'atteindre la GRAPA est un objectif auquel nous souscrivons entièrement et pour lequel nous travaillerons aux côtés de la ministre.

 

Le parti socialiste, après avoir travaillé au statut pour le conjoint-aidant, au statut VIPO pour les indépendants, à l'amélioration des conditions d'octroi des indemnités d'incapacité et d'invalidité, souhaite aller plus loin et plaide, en particulier, pour une véritable sécurité sociale pour les indépendants.

 

Ainsi, au-delà des effets d'annonce qui vont d'ailleurs très certainement se multiplier dans les prochains mois, nous voudrions ouvrir un débat en commission sur, par exemple, la possibilité de mieux protéger les indépendants en matière de chômage en créant un régime d'assurance sociale volontaire, comme il en existe déjà dans plusieurs pays d'Europe, sur la mise en place d'un système de paiement anticipé des cotisations sociales, sur le déplafonnement de celles-ci afin de rendre le système plus juste. Nous attendons donc sur tous ces sujets l'engagement de la ministre.

 

En ce qui concerne le fonds pour le bien-être des indépendants institué par ce projet, nous souscrivons entièrement à son objectif, à savoir, faire face aux défis de l'avenir et ce, à l'image des objectifs du fonds pour l'avenir des soins de santé du ministre des Affaires sociales et de la Santé publique. Je souhaite néanmoins m'assurer des intentions réelles de la ministre quant à la définition de ces défis.

 

En effet, il ne faudrait pas que ces fonds servent seulement à limiter l'impact de l'intégration des petits risques dans l'assurance obligatoire sur les cotisations payées par les indépendants. Cette mission ponctuelle est en totale contradiction avec l'objectif de durabilité initialement annoncé. Il est en effet fondamental de créer un moyen permettant de rencontrer les défis d'avenir liés notamment au vieillissement de la population et nous entendons bien défendre cette orientation-là!

 

Venons-en aux articles relatifs aux classes moyennes et aux indépendants du projet de loi portant des dispositions diverses.

 

Les dispositions concernant la pension de retraite et de survie des travailleurs indépendants qui visent à ramener à trois ans au lieu de cinq ans le délai de prescription pour la répétition des paiements indus à la suite d'un dol et de déclarations sciemment fausses ou incomplètes, ainsi qu'en cas de non-délivrance de la déclaration requise par la loi permettent tout simplement un alignement de la législation sur le délai de prescription déjà en vigueur dans le régime des salariés.

 

Ce même délai sera également d'application lorsque des paiements indus ont été effectués en cas d'activité professionnelle dépassant les limites autorisées et lorsque des sommes ont été payées indûment en raison du bénéfice d'une allocation sociale. Ces dispositions existent encore une fois également dans le régime du travailleur salarié.

 

Cette volonté de coordonner les deux systèmes nous semble évidemment pertinente mais un doute subsiste quant à sa réalisation effective. En effet, le délai de trois ans à compter du 1er juin de l'année civile suivante n'est pas juste dans la mesure où le fisc ne donne jamais l'information à propos d'une année X lors de l'année X+1 mais lors de l'année X+2. Le délai réel serait ainsi de deux ans au lieu de trois, comme il nous l'est laissé croire car il aurait commencé à courir lors de l'année X+1 alors que les informations n'étaient pas encore disponibles.

 

Je souhaiterais donc interroger Mme la ministre quant à sa lecture de cette mesure.

 

Enfin, je conclurai mon intervention par cette remarque: ce qui est parfois présenté comme une poule aux œufs d'or, à savoir le meilleur recouvrement des cotisations de sécurité sociale des travailleurs indépendants, pourrait bientôt cesser de pondre. L'INASTI semble en effet de plus en plus sceptique quant à la manne financière que ces mesures peuvent encore réellement apporter. Ce recouvrement est, semble-t-il, aujourd'hui presque parfait. Ainsi, je souhaiterais connaître les espoirs budgétaires que met encore Mme la ministre dans cette mesure.

 

Voilà, monsieur le président, madame la ministre, monsieur le ministre, chers collègues, les remarques que je souhaitais formuler sur le statut des indépendants.

 

Le président: Madame Laruelle, si Mme Ghenne est d'accord, ne serait-il pas mieux que vous répliquiez brièvement maintenant, étant donné que c'est un point particulier du débat? Ensuite, je continuerai la discussion.

 

02.09  Sabine Laruelle, ministre: Monsieur le président, je voudrais tout d'abord remercier le groupe socialiste pour son soutien. Mme Ghenne a parlé fort à propos d'effets d'annonce. Je suppose ne pas être visée: en effet, chaque fois que j'ai annoncé une mesure pour le statut social des indépendants, elle est devenue effective. D'ailleurs, nous sommes allés parfois plus loin que ce que nous pensions réaliser au début de la législature.

 

Pour ce qui est du fonds pour le bien-être, il n'est pas seulement destiné au meilleur financement des petits risques et la diminution que cela entraîne dans la facture des indépendants. C'est l'un des objectifs. Ce fonds pour le bien-être devrait continuer à être alimenté pour qu'il permette de répondre aux défis de l'avenir. Un des premiers grands défis qui vont se présenter est l'intégration des petits risques; ce fonds pour le bien-être doit aussi participer au financement pour les petits risques.

 

Mme Ghenne a proposé de discuter en commission d'un certain nombre de points. J'en ai pris connaissance, notamment par les journaux. Je me suis déjà exprimée au sujet du déplafonnement. Je considère pour ma part – et des études universitaires me donnent raison à ce propos – que la solidarité à l'intérieur du statut social des indépendants est déjà beaucoup plus forte qu'à l'intérieur de la sécurité sociale des salariés. Je serai donc toujours opposée à ce déplafonnement pour cette raison. Cela dit, je ne vois aucun inconvénient à discuter des autres points. Je dois préciser à Mme Ghenne que les paiements anticipés de cotisations existent déjà pour certains indépendants. On peut essayer de faire monter en puissance ce système.

 

La difficulté qu'il faudra résoudre, je suis d'accord avec vous sur ce sujet, c'est le délai de trois ans entre le revenu et le paiement des cotisations. Ce délai pour le paiement des cotisations est, pour moi, le problème principal dans la sécurité sociale des indépendants. Si on arrivait à le réduire sensiblement, le système des paiements anticipés pourrait être généralisé.

 

Vous m'avez interpellée sur le délai de trois ans. L'INASTI reçoit des demandes concernant la mise en oeuvre de ce mécanisme, demandes qui ont fait l'objet de discussions au sein du gouvernement. Ce dernier s'est mis d'accord pour mettre en place le système tel qu'il est proposé dans la législation. Vous avez raison, il s'agit de trois ans bien que l'INASTI ait demandé des aménagements. Je suis à la disposition de la commission pour débattre du statut social et l'améliorer.

 

De voorzitter: Mijnheer Borginon, VLD-fractievoorzitter, ik zie mevrouw Avontroodt staan. Neemt zij het woord?

 

02.10  Alfons Borginon (VLD): Mijnheer de voorzitter, ik heb begrepen dat mevrouw Avontroodt zich had ingeschreven, maar hier om persoonlijke redenen moeilijk aanwezig kan blijven.

 

De voorzitter: Ik schrap mevrouw Avontroodt van de sprekerslijst. Mijnheer Chevalier, u wenst een uiteenzetting te houden op artikel 210?

 

02.11  Miguel Chevalier (VLD): Mijnheer de voorzitter, ik heb met heel veel belangstelling geluisterd naar de kritiek van de heer Goutry. Wat de omvang betreft van hetgeen wordt ingediend, heeft hij een punt. Als men dit allemaal in een paar dagen tijd moet verwerken, en daarbij heel wat stukken naast mekaar moet leggen, is het inderdaad moeilijk om daarover lange en goede debatten te organiseren. Ik geef hem daarin gelijk.

 

Anderzijds moet ik hem ongelijk geven wat betreft de artikelen die er werden uitgehaald op vraag van de fractie. Ik heb vastgesteld dat men in de zitting zelf begon te discussiëren over de artikelen inzake de vroedvrouwen die er waren uitgehaald. Dat was echter op vraag van een kamerlid.

 

Wanneer de minister dan toezegt om dit in januari toch op de agenda van de commissie te plaatsen, hoor ik vandaag zeggen dat het wel weer in een andere vuilbakwet zal worden gestopt. Ik vind dat we daarmee in de toekomst rekening moeten houden en dat alles naar de commissies veel eenduidiger en explicieter gebeurt zodat we alle kritiek kunnen weerleggen.

 

Ik heb ook begrepen dat men zich klaarstoomt voor een beleid en dat men blijkbaar nu al aan de bloeddrukverlagers en cholesterolremmers zit. De ene fractie heeft blijkbaar nood aan een bepaald medicijn, en een andere fractie aan een ander.

 

Ik zou graag een heel goede discussie voeren met de heer Goutry over artikel 210 – artikel 207 in de oorspronkelijke versie – dat over de verplaatsingskosten gaat die men betaalt aan ouders wiens kind is opgenomen omwille van kanker. Ik blijf bij mijn kritiek. Wij hebben dat mee goedgekeurd, maar ik vind dat dit een zeer eenzijdige maatregel is. Heel wat kinderen die worden opgenomen in een pediatrisch ziekenhuis hebben gelukkig geen kanker maar brengen daar toch ook heel veel tijd door. Dat is voor die ouders even belastend als voor de ouders van kankerpatiëntjes. Ik vraag mij dus af welke richting die maatregel uitgaat. Mogen wij ons volgend jaar verwachten aan kankerpatiëntjes, mucoviscidosepatiëntjes en nog andere patiëntjes?

 

Ik heb van de minister begrepen dat die maatregel al bij al niet zoveel kost, maar ik vraag mij dan af of het bedrag dat daarvoor wordt uitgetrokken uiteindelijk niet beter zou worden besteed aan de effectieve opvang en verdere begeleiding van de kinderen en misschien aan een andere vorm van opvang voor de ouders.

 

Ten slotte, als men vanuit de regering dan toch een soort korting wil geven op de kilometers die men aflegt, dan wil ik de minister het volgend probleem voorleggen. Heel wat ziekenhuizen in ons land hebben een parkeerticket ingevoerd, een soort heffing op ziekenhuisbezoeken en doktersconsultaties.

 

Ik vraag heel duidelijk aan de minister of hij niet beter een overleg zou opstarten met de klinieken en met de openbare besturen. Uiteindelijk is zo'n parking ook deel van een gemeente of van een stad en zorgt men er eigenlijk voor dat een stuk van het mobiliteitsprobleem wordt opgelost, ook voor de gemeente. Men kan beter die onderhandelingen opstarten dan deze, volgens mij, vreemde heffing op een vorm van solidariteit. Men gaat een zieke bezoeken, men ondergaat een operatie of een behandeling en men moet daar op de parking dan nog een heffing op betalen. Ik kan daar moeilijk mee leven.

 

De voorzitter: Dank u, mijnheer Chevalier.

 

Na de heer Drèze komt de heer Verhaegen, die de laatste spreker zal zijn. De minister zal waarschijnlijk daarna nog antwoorden.

 

M. Drèze, vous avez la parole. Je vous en prie.

 

02.12  Benoît Drèze (cdH): Monsieur le président, je commencerai mon intervention par le volet Santé en présence du ministre et ensuite…

 

Le président: M. Vanvelthoven était là il y a un instant!

 

02.13  Benoît Drèze (cdH): Le son de ma voix va peut-être le faire venir!

 

Monsieur le ministre, chers collègues, à titre préliminaire - comme M. Goutry l'a fait remarquer -, sur la méthode, nous continuerons à relever que le détournement de pouvoir auquel le gouvernement continue à se livrer est, à nos yeux, inacceptable.

 

En effet, il présente au parlement des projets de loi fourre-tout, confiant au Roi des pans entiers de compétences – ceci est relevé à plusieurs reprises par le Conseil d'État mais la répercussion ne s'ensuit pas toujours dans le texte finalement présenté au gouvernement – et faisant ainsi échapper au contrôle parlementaire des matières qui, selon nous, devraient lui revenir.

 

Par ailleurs, il présente les projets bien trop tardivement, rendant difficile tout contrôle approfondi en commission.

 

Sur le fond, les lois-programmes et les lois portant des dispositions diverses concrétisent sous certains angles les orientations données dans la note de politique générale débattue il y a peu. Pour rappel, il s'agissait de prendre des mesures visant:

- la protection des malades et des maladies chroniques;

- l'amélioration qualitative et quantitative des prestations des différents secteurs;

- la problématique de la maîtrise budgétaire.

 

Dans les grandes lignes, notre parti se rallie aux orientations données et aux mesures nouvelles pour l'année 2007, destinées à traduire ces orientations dans des mesures concrètes. Nous pensons néanmoins que nombre de ces mesures connaîtront des difficultés d'application (OMNIO, Kiwi), d'autres nous posent des questions d'opportunité, notamment en matière de partage des compétences pour les aides-soignants. Certaines mesures nous paraissent enfin trop limitées (soins palliatifs).

 

En ce qui concerne la mesure OMNIO, le gouvernement entend remplacer l'actuel système BIM par un nouveau système OMNIO visant à étendre le droit au tarif préférentiel en matière de soins de santé à tous les ménages dont les revenus se situent en dessous d'un niveau à déterminer, alors qu'ils ne rencontrent pas la condition de qualité actuellement requise par la réglementation.

 

Nous partageons les objectifs de la réforme proposée qui sont:

- d'éviter l'exclusion du système des personnes économiquement faibles qui ne rencontrent pas la condition de qualité (veuf, pensionné, etc.). Il s'agit principalement de travailleurs à bas revenus, de familles monoparentales et de chômeurs de longue durée, âgés de moins de 50 ans;

- d'éviter les pièges à l'emploi. En effet, dans le système actuel, le chômeur ou l'invalide qui parvient à quitter son statut perd automatiquement le droit au régime préférentiel en matière de soins de santé et tous les avantages associés, même si sa situation économique reste précaire.

 

Néanmoins, nous avons quelques remarques concernant le système OMNIO. Sur le principe, les statuts BIM et OMNIO mais aussi le système du MAF poursuivent le même objectif, à savoir briser les inégalités les plus graves dans l'accès aux soins de santé. Or, malgré les efforts de simplification déjà effectués ou en cours (suppression du MAF fiscal, suppression de la condition de statut dans le système OMNIO, etc.), la coexistence des différents systèmes continue à poser des problèmes d'application. Il est ainsi prévu, par exemple, que les statuts BIM et OMNIO continueront à coexister dans un premier temps pour des raisons budgétaires et de maintien des droits acquis. La coexistence de ces différents systèmes multiplie les règles d'application et d'exclusion, ce qui va à l'encontre de la simplification souhaitée. La simple notion de "ménage de fait", utilisée pour la détermination des revenus à prendre en compte pour le calcul des interventions, diffère d'un système à l'autre et pose des problèmes de contrôle de fait.

 

Interrogé à ce sujet en commission, le ministre de la Santé publique a répondu que des discussions permanentes ont lieu avec, notamment, les mutuelles pour tenter de résoudre ces problèmes d'application. Nous ne pouvons que nous réjouir de ces contacts et nous insistons pour que des solutions pragmatiques et efficaces soient trouvées dans les meilleurs délais.

 

Le ministre a également confirmé que l'objectif est bien de tendre vers une unification à terme des systèmes BIM et OMNIO mais nous ne l'avons pas entendu se prononcer sur le rapprochement éventuel de ces systèmes avec le MAF. En effet, les deux dispositifs se complètent: l'un intervient au moment de la dépense et l'autre a posteriori, après avoir atteint le seuil des tickets modérateurs. Toutefois, nous le répétons, ces dispositifs poursuivent bon an mal an le même objectif d'accessibilité financière et leur coexistence ne facilite pas leur compréhension ni leur application.

 

Il nous semble dès lors que les efforts de simplification pourraient être poussés davantage. Monsieur le ministre, une intégration complète du MAF dans le système OMNIO ne serait-elle pas, à terme, envisageable? Elle permettrait en tout cas d'éviter une dispersion des moyens pour accroître l'impact du système unifié.

 

Ma deuxième réflexion porte sur les soins palliatifs. Une certaine attention leur est accordée: réduction des tickets modérateurs pour les visites de généralistes, d'une part, et augmentation des moyens pour les fonctions palliatives hospitalières, d'autre part.

 

Contrairement à la réponse donnée par le ministre en commission à ce sujet, nous continuons à penser que les moyens affectés à ce secteur sont insuffisants. Il suffit de se référer à l'évaluation des besoins exprimés par la cellule d'évaluation des soins palliatifs, besoins estimés à 19 millions d'euros. Le gouvernement laisse donc, selon nous, certains besoins insatisfaits.

 

Par ailleurs, le gouvernement privilégie seulement deux sous-secteurs: les soins délivrés par les généralistes et les fonctions palliatives hospitalières. On peut s'interroger sur les critères retenus et les priorités accordées, d'autant qu'une récente enquête de Test-Santé mettait à ce propos en lumière le sous-financement des soins palliatifs à domicile.

 

J'en arrive aux soins à domicile.

 

L'article 214 de la loi-programme confère au ministre la compétence de conclure des conventions avec des services de soins à domicile, en vue de rendre la nomenclature des soins infirmiers à domicile accessible aux aides-soignants.

 

Le cdH est favorable à un renforcement de soins à domicile car il s'agit d'anticiper l'impact du vieillissement de la population en favorisant les soins à domicile.

 

Néanmoins, nous doutons de l'opportunité de la mesure proposée car elle crée une nouvelle catégorie de professionnels en confiant aux aides-soignants des compétences déléguées par les infirmiers. Cette nouvelle catégorie entraînera des dépenses supplémentaires pour l'INAMI. Nous nous demandons si c'est la bonne voie à suivre. En effet, le nombre de professionnels à domicile est déjà conséquent. En fait, ce dont on manque surtout, c'est de coordination.

 

Depuis longtemps, nous plaidons pour rendre au médecin généraliste le rôle d'acteur clé de première ligne. Ce n'est pas à lui à effectuer les tâches infirmières. Mais son rôle en matière de soins à domicile et de coordination des soins est, selon nous, franchement sous-évalué.

 

Je voudrais également dire quelques mots à propos des médicaments et de l'intégration du ministre du Budget dans la Commission de remboursement des médicaments (CRM).

 

Cette mesure appelle, selon nous, la plus grande réserve. En effet, elle est positive car elle permet une meilleure communication de l'information entre la CRM et le ministre du Budget, ce qui devrait permettre à ce dernier de prendre des décisions mieux fondées à l'avenir. Toutefois, cette intégration renforce l'influence des facteurs purement budgétaires sur les décisions prises du point de vue purement santé publique et ce, même si le représentant du ministre n'intervient qu'à titre d'observateur. On sait ce qui, en pratique, peut être fait de ce mandat d'observateur quand on voit le poids des représentants de l'industrie au sein de la CRM. Ces représentants ont eux, je le rappelle, un mandat d'observateur.

 

Pour notre part, nous plaidons pour une séparation des analyses santé publique, d'une part, et budgétaire, d'autre part.

 

Je voudrais encore intervenir sur l'énième modification de la procédure d'appel d'offres pour le remboursement des médicaments, la procédure "Kiwi". À l'origine, cette mesure fut présentée comme un système novateur qui allait largement contribuer à maîtriser la croissance des dépenses dans le secteur des médicaments.

 

Or, nous faisons aujourd'hui deux constats.

 

Premièrement, l'entrée en vigueur est sans cesse repoussée. Deuxièmement, le système mis en œuvre semble être d'une complexité telle qu'il paraît, à certains égards, inapplicable. Certains arrêtés royaux d'exécution sont en vigueur avant leur base légale (par exemple l'arrêté royal du 17 mai 2006) et je pense à la loi Santé votée au Sénat six mois plus tard.

 

Par ailleurs, d'aucuns dénoncent l'imbroglio total dans lequel on se trouvera après l'appel d'offres lorsqu'il s'agira de classer les spécialités dans les différentes catégories de remboursement, plus encore lorsque de nouveaux produits arriveront ensuite sur le marché.

 

Nous sommes en faveur d'un système qui mette réellement en concurrence les médicaments qui ont les mêmes effets thérapeutiques. Une fois cette concurrence établie, le système doit être simple et radical. Nous constatons que ce n'est pas le cas actuellement.

 

Monsieur le président, monsieur le ministre, je voudrais maintenant intervenir sur certains points de la loi-programme et de la loi portant des dispositions diverses. Tout d'abord, en relevant quatre manquements importants, selon nous, dans le dispositif du gouvernement et en commençant par ce que le gouvernement appelle non plus la liaison au bien-être mais l'adaptation au bien-être. Ce n'est pas la première fois que je m'exprime sur le sujet mais je ne peux pas le passer sous silence.

 

Il est établi dans la loi que tous les deux ans, le gouvernement prendra une décision au sujet de la répartition de l'enveloppe financière accordée pour une adaptation au bien-être des régimes d'assistance sociale. Il ne s'agit donc pas d'une véritable liaison au bien-être qui consisterait à faire évoluer de manière automatique et intégrale le niveau des allocations sociales à l'évolution du coût de la vie. Il s'agit plutôt de permettre uniquement des adaptations ponctuelles, partielles et dépendantes du budget de l'État.

 

Est-il nécessaire de rappeler qu'en Belgique, 15% de la population perçoit un revenu disponible, après transferts sociaux, en dessous du seuil de risque de pauvreté. La faiblesse des montants des allocations sociales apparaît clairement à l'origine de ce taux, en particulier les montants octroyés dans le cadre du droit à l'intégration sociale, mais aussi le revenu garanti aux personnes âgées, l'indemnité d'invalidité, le revenu garanti aux personnes handicapées, etc.

 

Le niveau de ces allocations sociales est manifestement insuffisant pour permettre aux bénéficiaires de mener une vie décente, compte tenu des dépenses difficilement compressibles telles que le logement, l'eau, le gaz, l'électricité, le téléphone, les factures diverses et surtout, bien entendu, lorsque l'allocataire social n'est pas propriétaire de son logement et doit assumer le loyer.

 

Le coût de la vie augmente en effet, en particulier pour les biens et services de première nécessité, mais aucun mécanisme structurel ne vise à assurer la liaison au bien-être des allocations sociales. Celles-ci sont dès lors soumises au risque continu d'une érosion par rapport à l'évolution des salaires et de la productivité.

 

Sous cette législature, le gouvernement a mentionné, à plusieurs reprises, sa volonté de lier les allocations au bien-être. Plusieurs revalorisations ponctuelles ont ainsi eu lieu mais ces améliorations ne sont pas suffisantes pour garantir le maintien du pouvoir d'achat et du niveau de vie. Qui plus est, le mécanisme gouvernemental d'adaptations ponctuelles se base finalement plus sur le modèle anglo-saxon, un modèle fondé sur les minima et sur l'assistance, plutôt que sur notre tradition de sécurité sociale fondée sur l'assurance.

 

De notre côté, au cdH, nous plaidons pour une véritable liaison des allocations sociales au bien-être afin d'éviter un décrochage des allocataires sociaux par rapport au reste de la population et afin d'éviter une dualisation au sein de notre économie. Nous regrettons de ne pas avoir été entendus jusqu'à présent. C'est la raison pour laquelle je dépose aujourd'hui un amendement à l'article 138 du projet de loi-programme.

 

J'en viens à une autre matière, l'opération "one shot", qui, selon nous, est purement budgétaire et doit générer plus de 200 millions d'euros de recettes ONSS supplémentaires pour 2007. Cette mesure concerne l'assujettissement du simple pécule de vacances de départ aux cotisations de sécurité sociale.

 

Il s'agit d'une opération "one shot" purement budgétaire; le gouvernement semble être extrêmement gourmand puisqu'au total ce type d'opérations représente un montant de 1,3 milliard. Non seulement cette situation renvoie au problème général des retombées à long terme très inquiétantes de ces opérations "one shot" mais, en plus, les employeurs vont, avec cette contribution de 200 millions, se voir soumis à des contraintes financières supplémentaires non prévues.

 

Le troisième sujet d'amertume est la problématique des titres-services. Le gouvernement propose deux mesures en ce qui concerne les titres-services, notamment la création d'un fonds de formation. La création de ce fonds est une mesure positive. Par contre, nous ne pouvons que désapprouver l'autre mesure, celle qui consiste à diminuer d'un euro la contribution financière de l'État par titre-service.

 

Il faut bien se rendre compte que, depuis l'instauration du nouveau système en janvier 2004, les coûts à charge des entreprises, notamment les coûts salariaux, n'ont cessé d'augmenter et qu'au lieu d'indexer le titre-service, à l'inverse, le gouvernement en diminue le montant, ce qui entraîne un effet ciseau qui, à plus ou moins brève échéance, risque d'être dramatique pour la survie du système.

 

Il s'agit pourtant de la seule mesure du gouvernement à être vraiment créatrice d'emplois. Pour rappel, 30.000 emplois ont été créés grâce à ce système entre 2004 et 2006. D'ailleurs, le Conseil supérieur de l'emploi, dans son rapport 2006 qu'il vient de publier vendredi, rappelle lui aussi l'importance et l'essor du fonctionnement du système des titres-services. Le Conseil rappelle également la nécessité de stabiliser le système pour lui assurer crédibilité et succès.

 

La réduction d'un euro va à contresens et envoie un message inopiné aux entreprises de titres-services. Cette loi-programme aurait pu être une occasion de stabiliser le système en inscrivant dans la loi un mécanisme structurel de financement des entreprises: occasion manquée.

 

Enfin, un mot sur la nature des relations de travail. Le projet du gouvernement aborde ce sujet. Nous regrettons qu'il n'ait pas fait l'objet de discussions et d'une analyse plus approfondie. Il s'agit en effet d'un projet essentiel qui vise à déterminer quand une prestation de travail doit être assimilée à un travail salarié et quand elle doit l'être à un travail d'indépendant. Ce projet de loi concerne donc également le problème des faux indépendants. Le projet a été annoncé depuis belle lurette par les ministres successifs en charge de l'Emploi. Il passe aujourd'hui dans une loi-programme, ce qui en complique la discussion et l'amélioration.

 

Je voudrais souligner que le Conseil national du Travail (CNT) n'a pas pu rendre d'avis dans le délai qui lui était imparti alors qu'il s'agit d'un domaine particulièrement sensible pour lequel l'avis des partenaires sociaux aurait été grandement utile à l'appréciation du projet, notamment en raison de la présence des partenaires sociaux au cœur de cette problématique.

 

Par ailleurs, outre le CNT, le Conseil d'État a émis de nombreuses critiques auxquelles nous nous associons et dont nous regrettons qu'elles aient été peu prises en compte dans l'élaboration du projet de loi. Ces critiques portaient sur des questions de fond comme sur des questions de forme; il est regrettable qu'elles n'aient pas été prises en compte. Je voudrais citer trois éléments importants à nos yeux.

 

Premièrement, la distinction entre salariés et indépendants n'est établie dans le projet que sur la relation d'autorité alors que l'OIT elle-même recommande de prendre d'autres critères en considération tels que l'existence d'une dépendance.

 

Deuxièmement, le caractère évolutif des relations de travail n'est pas davantage pris en considération dans le projet du gouvernement. Ainsi, ce projet fige la jurisprudence à venir uniquement sur la base des arrêts de la Cour de cassation à ce jour.

 

Troisièmement, le projet est susceptible de créer des discriminations entre travailleurs effectuant un même métier mais dans des secteurs différents puisque ces derniers peuvent définir des critères spécifiques par profession ou par catégorie de profession. Notamment pour ces trois raisons, nous estimons qu'une évaluation de la loi doit être envisagée dans les années qui viennent et, le cas échéant, en vue d'y apporter des améliorations.

 

Quant à ce point relatif à la nature des relations de travail, je terminerai en disant que je redépose en séance plénière notre amendement n° 45 présenté en commission, dont il apparaît au regard de certains membres de la majorité qu'il n'est pas dénué de fondement. Nous ne désespérons pas de lui voir donner raison. Il s'agit d'un sous-amendement à l'amendement n° 42 déposé par la majorité, notamment par Mme Van Lombeek. Celle-ci a reconnu la différence de portée existant entre l'amendement lui-même et le commentaire de l'amendement, mais elle a indiqué que le texte de l'amendement prévalait sur le commentaire. Je regrette que l'on n'ait pas mis un peu d'ordre à ce niveau. Nous privilégions le commentaire de l'amendement déposé par Mme Van Lombeek, ce qui supposerait dès lors de supprimer la deuxième phrase de l'amendement en tant que tel.

 

J'évoquerai à présent deux sujets, sur lesquels le cdH attire l'attention depuis longtemps. Il constate avec satisfaction que le gouvernement le suit aujourd'hui. Le premier sujet est celui de l'allocation familiale majorée pour les allocataires qui reprennent un emploi. Le projet du gouvernement prévoit la prolongation du versement de l'allocation familiale majorée au bénéfice des chômeurs qui reprennent un travail. Le cdH ne peut que se réjouir de la reprise par le gouvernement de cette bonne idée. Nous avions d'ailleurs déposé en son temps une proposition de loi détaillée à cet effet; nous l'avons redéposée en commission sous la forme d'amendements.

 

Dans le principe, le projet du gouvernement abonde dans le sens de la lutte contre les pièges à l'emploi, mais il est regrettable que notre proposition n'ait pas été suivie sur deux éléments. Tout d'abord, le gouvernement entend limiter la prolongation de cette allocation familiale majorée à une durée de deux ans. Cela signifie qu'au bout de ces deux années, le travailleur verra soudainement son revenu diminuer de façon importante. Il s'avérera qu'il percevra finalement moins que lorsqu'il émargeait au chômage et ne soit ainsi, en quelque sorte, dupé. Quel est le message envoyé aux chômeurs? D'une part, le gouvernement fait un pas en avant, puis un pas en arrière. D'autre part, les chômeurs peuvent être attirés par la mesure et vivre une situation de jeu de dupes deux ans par la suite.

 

Ensuite, il serait plus clair de moduler le supplément d'allocations familiales en fonction de la hauteur du salaire. Notre proposition est qu'au niveau du salaire minimum, ce supplément soit intégralement conservé mais qu'au fur et à mesure de l'augmentation du salaire, ce supplément soit réduit en net à concurrence de 50%, pour s'éteindre progressivement à un certain niveau de salaire. Notre formule est, selon nous, plus stable et plus intelligible pour les personnes concernées que le mécanisme prévu par le gouvernement. Afin de contrer ces deux problèmes, nous redéposons notre amendement en séance plénière et nous espérons encore un sursaut salutaire de la majorité.

 

Le deuxième cheval de bataille du cdH est le supplément annuel aux allocations familiales, autrement dit l'allocation de rentrée scolaire, promise depuis le mois de juillet 2006 mais avec des montants qui nous laissent largement insatisfaits. À plusieurs reprises depuis septembre 2000, le cdH a demandé au gouvernement fédéral d'accepter sa proposition visant à instaurer une allocation de rentrée scolaire pour chaque enfant, sachant que cette allocation serait payable au mois d'août, avant la rentrée. Cette rentrée scolaire provoque en effet dans beaucoup de familles des difficultés à faire face au renouvellement et au réapprovisionnement des fournitures scolaires et à d'autres frais qui y sont inhérents.

 

En juillet dernier, la presse a annoncé que le gouvernement avait accepté une allocation de rentrée scolaire de 50 et de 70 euros. Si ces montants ne sont pas aussi élevés que prévu, nous nous en sommes réjouis en termes d'avancée. Toutefois, force est de constater que ces montants sont moindres qu'annoncé puisqu'ils s'élèvent aujourd'hui à 44 euros et à 62 euros.

 

Pour terminer, je voudrais ajouter quelques autres éléments. D'abord, en ce qui concerne les coopératives d'activités, les arrêtés royaux prévus dans la loi-programme vont revêtir une importance déterminante. La loi a le grand mérite de généraliser ou de permettre la généralisation des expériences pilotes en matière de coopératives d'activités. Nous serons très attentifs au libellé précis des arrêtés royaux car beaucoup en dépendra. Monsieur le ministre de l'Emploi, j'aimerais que vous puissiez me garantir que vous allez, à l'occasion de la rédaction de ces arrêtés, prendre contact avec les secteurs concernés et les associer à l'élaboration des textes.

 

En ce qui concerne les accidents du travail, les mesures prises par le gouvernement ne concernent que les ouvriers. Il est dommage qu'elles soient limitées à ces seuls ouvriers et qu'elles ne concernent pas les employés, même s'il est évident que ce sont les ouvriers qui sont le plus soumis aux risques d'accidents du travail.

 

Monsieur le président, messieurs les ministres, c'était mon intervention pour le cdH.

 

De voorzitter: De laatste spreker is de heer Verhaegen. Daarna kunnen de ministers repliceren.

 

Mijnheer Verhaegen, u hebt het woord.

 

02.14  Mark Verhaegen (CD&V): Mijnheer de voorzitter, collega's, aanvullend op het betoog van onze goede collega Goutry, wens ik een drietal onderwerpen te behandelen: ten eerste, het Agentschap voor de Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten in het wetsontwerp houdende diverse bepalingen, ten tweede de palliatieve zorg in de programmawet en ten slotte een paar punctuele vragen over het Asbestfonds, een onderdeel van de sociale zekerheid.

 

De omvang van het geneesmiddelenverbruik blijft het grootste zorgenkind in de uitgaven van de ziekteverzekering. Tot vervelens toe heeft CD&V aangedrongen op een structurele aanpak van het geneesmiddelenbeleid dat wij liever in een apart ontwerp hadden opgenomen zodat men altijd opnieuw kan terugkeren tot de kaderwet en men op die manier voldoende kapstokken had om de verschillende wetgevingen aan op te hangen.

 

In verhouding heeft geen land in de wereld meer geïnvesteerd in geneesmiddelenonderzoek dan ons land. Toch dreigt precies bij ons een kenniskloof te ontstaan met de farmaceutische industrie. Dat is de reden waarom CD&V lange tijd een lans is blijven breken voor de oprichting van een soort kenniscentrum voor geneesmiddelen. Vandaag zit de overheid blind aan het stuur als het over geneesmiddelenbeleid gaat. Na het FAVV krijgen we vanaf 1 januari 2007 ook het FAGG. Het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten moet de overheid de nodige knowhow aanreiken om aan die blindheid te verhelpen. Toch blijven we op onze honger zitten. We zijn nog veraf van een high level onafhankelijk wetenschappelijk orgaan in dienst van de overheid, met het oog op een management care die samengesteld is uit experts en geëquipeerd zoals de farmaceutische industrie met een duidelijke scheiding tussen onderzoek, promotie en productie. CD&V heeft altijd gepleit voor een goedwerkend onafhankelijk geneesmiddelenagentschap dat over de nodige mankracht en middelen beschikt en de hele markt op wetenschappelijk niveau kent zowel therapeutisch als inzake prijszetting, kortom een orgaan met gezag dat boven de firma's staat. Op basis van deze adviezen zou de overheid dan zelf keuzes kunnen maken, richtlijnen aan de voorschrijvers opstellen, elimineren of eventueel behouden wat betaalbaar en therapeutisch werkzaam is.

 

Onze kritiek op het FAGG zoals thans gestructureerd, is dat het slechts een partiële oplossing is. Alleen het technisch deel van het geneesmiddelenbeleid zoals de registratie valt onder het FAGG. Het gezondheidseconomisch aspect zoals de prijszetting en de terugbetaling komen niet aan bod maar blijven materies van het RIZIV via de Commissie voor de terugbetaling van geneesmiddelen. We zijn nog ver af van een Nieuw-Zeelandsmodel zoals Farmac. Dat is volgens ons de sleutel. Zo'n model waakt over de behoeften, gaat na wat er op de wereldmarkt wordt aangeboden en welke producten innovatief zijn, alsook over de leemten via behoefteonderzoek en dergelijke

 

Daarom hebben wij altijd gepleit voor twee agentschappen of voor een dubbel agentschap, namelijk een technisch en een financieel agentschap. Mijn collega had het bijvoorbeeld over het vermijden van de me-too’s en over het uitschrijven van aanbestedingen, met ondersteuning van de CTG. Er zou dus een volledige, therapeutische marktverkenning kunnen gebeuren.

 

Zonder dergelijke structuur is het moeilijk of praktisch uitgesloten om de basis van een kiwimodel te kunnen leggen. Daarover heeft ook de heer Goutry het gehad. Dat is niet haalbaar, als wij niets fundamenteel aan de maatregel aanpassen.

 

Wij waarschuwden ook voor een degelijke financiering van het FAGG, dat anders gewoon een nieuw uithangbord voor de DG3 wordt. Dat zou volgens ons met een meerjarengroeiplan moeten gepaard gaan. Er werd een soort audit uitgevoerd, waarna drie jaar geleden een groeiplan werd opgesteld. Wij zouden willen dat met het plan dringend rekening wordt gehouden, zodat ook hier een perspectief komt voor een up-to-date, degelijk geneesmiddelenagentschap.

 

De voorgestelde 0,175% omzetheffing met een impuls van 5 miljoen euro is niet structureel. Ze is opnieuw een eenmalige maatregel. Dat zijn zaken die wij niet willen. Wij willen dat de dotatie structureel wordt gemaakt. Daarom vragen wij dat de minister daaraan meer aandacht besteedt dan hij nu doet.

 

In de commissie verklaarde hij dat hij van plan is het agentschap stap voor stap op te richten. U weet dat, wanneer dat een paar maanden voor de verkiezingen wordt gezegd, dat hetzelfde is als zeggen dat het nu niet aan de orde is. De opvolger zal het wel geweten hebben.

 

Dat zijn een aantal fundamentele bedenkingen over het Federaal Agentschap voor de Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten.

 

Ik zou graag ook nog een woordje over de palliatieve zorg willen zeggen.

 

Wij vonden het positief – wij hebben toch iets positiefs gevonden in de voorliggende programmawet – dat de middelen voor palliatieve zorg worden opgetrokken. Desondanks blijf ik erbij dat het te laat en vooral te weinig is. De sector heeft nog altijd het gekende bedrag van 19 miljoen euro nodig en wordt slechts voor zowat 20% geholpen.

 

CD&V wees in mondelinge vragen en bij de bespreking van beleidsnota’s reeds verschillende malen op de dringende noodzaak van bijkomende middelen om, ten eerste, de continuïteit in de palliatieve zorg te garanderen en, ten tweede, het netwerk van de palliatieve zorg verder uit te bouwen.

 

Op 30 maart 2006 diende ik in het halfrond een motie van aanbeveling in, die werd weggestemd. In de motie vroegen wij gewoon een meerjarenplan voor de palliatieve zorg. Wij vonden het in de commissie hemeltergend dat in mei 2005 twee spiegelrapporten, twee parallelle rapporten, gelijktijdig klaar waren, namelijk het evaluatierapport van de Federale Controle- en Evaluatiecommissie Euthanasie en het evaluatierapport van de Evaluatiecel Palliatieve Zorg.

 

Het eerste rapport werd onmiddellijk besproken, het tweede, collega's, is tien maanden blijven liggen in de commissie. Wij vinden dan ook dat er met twee maten en twee gewichten wordt gewerkt, te meer omdat palliatieve zorg een basisrecht is van iedereen: een warme en humane zorgcultuur, waarbij de stervende meer krijgt aangereikt dan alleen het gelaat van de dood.

 

Ik sprak ook met een aantal mensen van Ispahan in onze regio. Dat is een palliatief netwerk dat actief is in de Kempen in thuiszorg en thuisvervangende settings. Zij bouwen aan een cultuur van onthaal van familieleden, zij hebben gesprekken met de patiënt en de verpleging, zij nemen initiatieven om ook nog de laatste dagen zinvol op weg te gaan. Zij zeggen mij dat hun werkstek wordt gehypothekeerd door onderfinanciering: zij hebben geen middelen om een structurele onderbouw te geven aan hun palliatieve thuiszorg. Zij zijn aangewezen op benefietacties, op weldoeners, op organisaties en gemeenten, louter om hun werking te verzekeren. Zij moeten op de bedeltoer gaan om de vrijwilliger de onkostenvergoeding te geven om met zijn eigen wagen naar het sterfbed te rijden. Desondanks leveren zij schitterend werk met enkele beroepskrachten en vele vrijwilligers.

 

Ondanks de tachtig miljoen die de sector krijgt, komt men toch tot de conclusie dat men een kwart meer middelen nodig heeft. Dat is geen luxe, dat is gewoon om de continuïteit verder te zetten, om op een serieuze en structurele manier aan palliatieve zorg te kunnen doen. Dit budget werd door de sector ook heel zorgvuldig en secuur opgemaakt. Als we dan weten dat het budget van de palliatieve zorg vandaag enorm laag ligt – 0,4% van de uitgaven van de ziekteverzekering of voor elke honderd euro voor geneeskunde veertig cent voor palliatieve zorg, enorm weinig dus – dan vinden wij wel dat onze geneeskunde in de terminale fase veel te hardnekkig en te technisch is. Men moet veel meer aan warmte en stervensbegeleiding doen dan nu het geval is. Trouwens, palliatieve zorg is ook besparend naarmate men zinloze behandelingen vroeger kan stoppen, naarmate men dokters overtuigt dat het even belangrijk is mensen waardig te laten sterven als te laten leven. Daarom blijven wij aandringen op een meer billijke en financieel werkbare omkadering met voldoende werkingsmiddelen.

 

Ik vind ook dat het debat niet louter over kostenbesparing mag gaan. Het gaat hier ook over de relatie tussen de stervende, de familie en de verzorgenden. Het gaat over investeren in menselijke relaties en ook over erkenning van een branche in de wetenschap met geneesmiddelen. Vooral gaat het over respect voor de terminale patiënt.

 

Frappant was – ik zie ook een aantal collega’s uit de commissie voor Volksgezondheid – dat er in de commissie eigenlijk een gemeenschappelijke bezorgdheid was. Ik denk dat we ook de gezondheidszorgverstrekkers, de overheid en het brede publiek moeten tonen dat het ernst is en dat het ongepast is om over dat thema een soort partijpolitieke strijd te voeren. Volgens ons komt het erop aan de stervende medemens een waardig en pijnloos levenseinde te bezorgen. Daar waren alle partijen het over eens. Ik hoop dan ook dat er rekening wordt gehouden met onze voorstellen, zodanig dat men komt tot een redelijke tegemoetkoming.

 

Wij hebben in de commissie eigenlijk nog altijd geen tijdspad kunnen vastleggen om zo spoedig mogelijk tot die 19 miljoen aan extra middelen te komen. Welnu, ik vind dat dat dringend nodig is. Het moet een van de eerste aandachtspunten zijn. Ik herinner mij trouwens ook – ik kijk naar de banken van de sp.a, maar collega De Meyer is er niet, ik hoop dat de collega’s het haar meedelen – dat collega De Meyer hier in de plenaire zitting toen wij onze stemverklaring gaven, heeft gezegd dat zij ook veel meer middelen voor de palliatieve zorg vraagt en dat zij de minister daarop zou afrekenen bij de volgende begroting. Ik weet, mijnheer de minister, dat u inderdaad ongeveer een twintig procent van wat de sector nodig heeft, geeft. Ik blijf echter vragen of dat voldoende is, of het is wat de collega’s van de sp.a wilden. Wij willen alvast een stuk meer en wij willen ook een structurele financiering, zodanig dat het probleem nu voor eens en altijd is opgelost. Zo kunnen we ook dat belangrijke probleem in de gezondheidszorg behoorlijk oplossen.

 

Tot slot, mijnheer de voorzitter, collega’s, wil ik het ook nog even hebben over het asbestfonds, dat uiteindelijk in de commissie voor Volksgezondheid het licht zag. Collega D’hondt zei vanochtend heel correct dat het wetsvoorstel eigenlijk beter verdiende. Dat waren wijze woorden. Onze collega spreekt trouwens altijd wijze woorden. Welnu, wij begrijpen niet waarom de regering hier in zeven haasten een fonds opricht via de programmawet, terwijl het Parlement een goed onderbouwd wetsvoorstel klaar heeft waaraan twee jaar is gewerkt. Het werd mee ondertekend door onze fractie, omdat wij altijd voorstanders geweest zijn van een asbestfonds, op twee voorwaarden. De eerste voorwaarde is dat de causaliteit tussen de blootstelling aan asbest en de aandoening moet zijn aangetoond. Ten tweede hebben wij ook altijd gezegd dat er voldoende middelen moeten zijn voor een asbestfonds. We mogen geen valse verwachtingen creëren. Daarom wil ik de minister vragen wat er gebeurt als die 20 miljoen euro in een bepaald jaar niet zou volstaan om de noodzakelijke vergoeding van alle rechthebbenden te betalen. Is er dan in extra middelen voorzien?

 

Ook voorzag het wetsvoorstel in een filter bij de beoordeling door de schadeloosstellingcommissie. De schadeloosstellingcommissie bestaat uit een magistraat, een ambtenaar van de FOD van rang 13 of hoger, de inspectie van Financiën en nog twee dokters-specialisten, een pneumoloog en een oncoloog. Zij werden dan nog bijgestaan door een adviescommissie.

 

Mijnheer de minister, hoe zult u de wetenschappelijke ondersteuning bij de goed- of afkeuring van schadeloosstellingdossiers regelen? Zit er voldoende knowhow bij het Fonds voor Beroepsziekten om de triage te maken en het dossier te beoordelen?

 

Kan er worden gedacht aan een soort van invaliditeitsuitkering die in kapitaal zou worden uitgekeerd, op basis van bijvoorbeeld de levensverwachting? Is de regering zinnens daarmee rekening te houden?

 

Hoe zal de regering in een vergoeding voor de omwonenden in concrete situaties voorzien? Ik meen dat dat geen gemakkelijke oefening is. Heeft de regering daar ook al een visie over?

 

Ook wil ik graag weten of er al een epidemiologisch onderzoek heeft plaatsgevonden om de draagwijdte van het asbestprobleem te kennen. Zijn er al cijfers over? Is er al een visie over?

 

Ten slotte wil ik het hebben over de aandoeningen die een beroep op het asbestfonds mogelijk maken. Ik heb begrepen, mijnheer de minister, dat u van plan bent om een soort van lijstsysteem in te voeren. De schadeloosstelling is verschuldigd als het slachtoffer is aangetast door een ziekte die voorkomt op een limitatieve lijst van beroepsziekten. Als hij is blootgesteld aan het risico van die ziekte, dan is er een wettelijk vermoeden dat men uitkeringen van het asbestfonds zou kunnen genieten. Wij hadden echter liever een open systeem gezien, waardoor de werknemer of de benadeelde, het slachtoffer, een schadeloosstelling kan krijgen voor ziekten, niet op een limitatieve lijst van erkende beroepsziekten. Dan moet hij zelf wel het bewijs leveren dat de ziekte op een determinerende of rechtstreekse wijze het gevolg is van contact met asbest of van de beroepsuitoefening. Zo kan bijvoorbeeld blootstelling aan asbest ook long- of larynxkanker veroorzaken. Medische getuigschriften maken bijvoorbeeld melding van de aanwezigheid van asbestvezels in het omgevende weefsel of de aanwezigheid van asbestlichaampjes in de bronchiale lavagevocht zouden bijvoorbeeld uitsluitsel kunnen brengen.

 

Uitstel van bepalingen in verband met long- en larynxkanker tot een niet nader te bepalen datum is volgens mij dan ook niet te verdedigen, omdat het risico van die kankers ook niet beperkt is tot werknemers in de asbestsector. Het gaat ook over zelfstandigen met een hoge asbestblootstelling, zeker in het verleden, zoals onder andere verwarmingsinstallateurs.

 

Mijnheer de minister, bent u bereid om daarmee rekening te houden en die belangrijke groepen ook mee in aanmerking te nemen voor de maatregel, omdat zij ook rechtstreeks zijn getroffen?

 

Ik zie net minister Vanvelthoven vertrekken. Daarstraks was minister Tobback er ook. Ik kan niet nalaten toch te herinneren aan het shownummer dat deze twee ministers hebben opgevoerd. Zij hadden blijkbaar het buskruit opnieuw uitgevonden met een asbestbrochure die al bestond. Zij hebben een brochure uitgegeven met een grote persconferentie over asbest, maar zij hebben eigenlijk een oude brochure geplagieerd. Mevrouw Gerkens, zoals ons asbestwetsvoorstel werd geplagieerd, hebben zij ook een oude brochure geplagieerd. Men had veel beter de middelen rechtstreeks aan het asbestfonds besteed, zodat de mensen rechtstreeks konden worden geholpen. Dan was die hele show niet nodig geweest.

 

Ik hoop in elk geval dat dit fonds heel snel uitvoering mag krijgen. Dat willen wij allemaal. Vanmorgen hebben wij de heer Bacquelaine gehoord, die heeft gezegd dat er blijkbaar een aantal vertragingsmanoeuvres waren. Ik vind dat geen vertragingsmanoeuvres. Als de oppositie zegt dat er moet worden toegezien op degelijk legistiek werk, dan zijn dat geen vertragingsmanoeuvres. Dat is het normale spel dat in de politiek wordt gespeeld. Onze fractie hoopt dat deze mensen snel kunnen worden geholpen en dat het asbestfonds snel in werking kan treden, tot daar mijn uiteenzetting.

 

De voorzitter: Dank u, mijnheer Verhaegen. Ik zal de twee ministers laten antwoorden.

 

Monsieur Demotte, je vous propose d'intervenir en premier.

 

02.15  Greta D'hondt (CD&V): Mijnheer de voorzitter, vooraleer ik aandachtig zal luisteren naar de repliek van de minister, wil ik toch, met uw instemming, even wijzen op de vragen die ik vanmorgen heb gesteld inzake het asbestfonds en de rechten ter zake voor samenwonenden. Ik heb uitdrukkelijk – ik zou zeggen, figuurlijk, bijna op mijn knieën – gesmeekt dat de minister daarover toch nog eens zou nadenken. Ik zou dus graag hebben dat de minister – wat de aard van zijn antwoord ook moge zijn – daar in zijn antwoord op zou willen reageren, omdat daarvan afhangt, mijnheer de voorzitter, of ik de Kamer nog een bijkomend pak amendementen zal bezorgen of niet.

 

De voorzitter: Ik heb naar u geluisterd en het betoog dat u vanmorgen hebt gehouden, was heel pakkend, moet ik zeggen.

 

02.16  Rudy Demotte, ministre: Monsieur le président, je commencerai par répondre à Mme D'hondt, qui est intervenue la première sur le sujet, ce matin.

 

Chers collègues, je n'émettrai pas de considérations sur les problématiques qui ont trait aux ratios liés à la croissance économique et à la création d'emplois. Je laisse ces matières à mon collègue de l'Emploi. Je serais très curieux à l'avenir de prendre connaissance de ces ratios. Ils doivent être intéressants pour notre pays.

 

Je commencerai par répondre à Mme D'hondt concernant le constat qu'elle a fait ce matin. Je répondrai ensuite à la question qu'elle a posée tout à l'heure.

 

Il est vrai que nous avons un équilibre, et même un léger excédent, qui nous permet de constituer un fonds "one shot" initié en soins de santé. Ce fonds a une certaine fragilité parce qu'il est "one shot". Toutefois, j'espère que ce mouvement pourra servir.

 

J'en arrive à la question plus technique qui vient d'être posée. Selon moi, il y a effectivement de bonnes raisons de ne pas considérer différemment les ayants droit cohabitants et les ayants droit mariés. Une initiative dans ce domaine, dans le chef du législateur, aurait tout son sens. Si une initiative telle que celle-là était déposée, je serais donc heureux d'y apporter mon concours. Je veux donc rassurer Mme D'hondt. Je sais que plusieurs membres de cette chambre - M. Delizée et Mme van Gool en ont parlé - s'intéressent à ce sujet. Mme De Block est également soucieuse de projets en ce domaine.

 

Évidemment, en matière de réparation, il faudra traiter de manière équivalente les personnes confrontées à la problématique de l'amiante, les personnes confrontées aux maladies professionnelles et celles confrontées aux accidents du travail. C'est la raison pour laquelle il faut appréhender les choses globalement.

 

J'ai déjà répondu ce matin à plusieurs points soulevés par M. Bacquelaine dans le cadre de ma réponse à l'intervention de M. Ducarme. Il reste cependant quelques éléments sur lesquels je voudrais revenir car ils ont également été relevés par d'autres intervenants. Il s'agit, notamment, de la question des aides-soignants.

 

Je suis d'accord avec M. Bacquelaine lorsqu'il dit qu'il faut veiller à ne pas entrer dans une logique de dévalorisation des soins infirmiers. Je partage l'idée émise par plusieurs membres, selon laquelle il faut davantage mettre l'accent sur la coordination des soins à domicile. En revanche, je ne suis pas d'accord avec le principe selon lequel il serait question de mettre en concurrence des aides-familiales et des aides-soignants. Selon moi, ce sont deux fonctions différenciées.

 

Par souci de clarté, on pourrait s'en référer à ce qui se passe dans les maisons de repos et les maisons de soins. Dans les maisons de repos, en début de cette année, il a été donné aux aides-soignantes la faculté de réaliser diverses prestations par subdélégation; l'initiative n'a suscité aucune réaction scandalisée parce que des balises avaient été clairement définies, tant en termes de compétences déléguées que de contrôle.

 

On argumente que le scénario ne serait pas pareil pour les soins à domicile; je ne suis pas du tout de cet avis pour une raison simple: la condition sine qua non de la mise en place d'un système d'aides-soignantes qualifiées pouvant prester les mêmes actes que les aides-soignantes dans les maisons de repos est précisément la supervision. Cette supervision serait effectuée par la première profession concernée par ce dispositif: les infirmières. Dans les maisons de repos, aux côtés de l'infirmière, l'aide-soignante pouvant accomplir diverses tâches ne se substitue pas à la technicienne de surface, à la dame d'entretien. Il n'est donc pas question de déqualification des actes posés.

 

Ce phénomène est extrêmement important. Aujourd'hui, nombre d'actes spécialisés sont accomplis au regard d'un vrai défi: le vieillissement de notre population. Il est inconcevable de considérer ce vieillissement uniquement dans sa dimension intra-muros, au sein de la maison de repos, maison de repos et de soins ou hospitalière, mais il convient de l'intégrer dans ce réseau de soins de première ligne, souligné par plusieurs d'entre vous en parlant de la médecine générale, comme les soins infirmiers et les aides-soignantes. Il s'agit à présent de donner un signal indiquant que nous tenons à répondre à la problématique.

 

Cela coûtera-t-il plus cher? J'ai des doutes à ce sujet. En effet, dans l'absolu, le nombre de prestations nécessaires pour le maintien à domicile des personnes dans une société vieillissante est en croissance. Les médecins doivent-ils nécessairement se charger de tout? Ils ne le peuvent pas et ne le souhaitent pas. Une subdélégation s'avère donc indispensable pour ce qui concerne les actes infirmiers. Les actes infirmiers peuvent-ils tout couvrir? À l'évidence, ceux qui pensent ainsi se trompent.

 

Le problème, plus accessoire, relevé tout à l'heure par M. Goutry, de la relation entre les aides familiales et les aides-soignantes est une question posée en termes de qualification. Je n'attache aucune importance aux considérations communautaires; c'est le dernier argument à utiliser à défaut de disposer d'autres idées. C'est mon point de vue.

 

Il s'agit donc de se montrer plus précis et de parler sur le fond: c'est la qualité des soins aux gens qui me préoccupe et je veux qu'ils bénéficient des meilleurs soins. Il faut donc éviter que ceux qui apportent ces soins à plus-value élevée ne restent englués dans des prestations pouvant être subdéléguées, mais tout en restant sous le contrôle de personnes compétentes.

 

Cela me permet de répondre à une question sur la nomenclature. D'abord, rappelons qu'il s'agit de projets pilotes. Cela signifie qu'ils vont être évalués; on va voir comment le système fonctionne et ce qu'on peut en retirer.

 

Pourquoi se réfère-t-on aux codes infirmiers pour les codes de nomenclature? La raison est très simple. En réalité, ces prestations intégreront également une valeur ajoutée en termes de contrôle et de coordination. Ces prestations sont payées à l'infirmière qui elle-même va devoir, par délégation, rémunérer des actes qui auront été prestés pour compte de tiers. Il s'agit bien, in casu, d'une prestation de subdélégation. Je l'ai répété à de nombreuses reprises.

 

En ce qui concerne la représentation du personnel infirmier indépendant dans les organes ad hoc, notamment les commissions de convention, cela n'a rien à voir avec le texte dont nous parlons pour le moment mais je rappelle, comme je l'ai déjà dit, que je suis ouvert à cette proposition.

 

J'ai entendu également plusieurs questions posées par M. Bacquelaine sur le statut du médecin généraliste. Je répète que nous avons consenti certains efforts en matière d'honoraires, comme dans le domaine de l'accompagnement de la médecine générale là où elle pose problème aujourd'hui. Nous avons revalorisé les honoraires des médecins généralistes de manière beaucoup plus substantielle que ce ne fut le cas durant les décennies antérieures. Nous avons également fait en sorte qu'il y ait davantage de moyens financiers mis à disposition pour répondre aux besoins là où l'on constate que la densité médicale est insuffisante. Je me réfère à mes propos de tout à l'heure.

 

En ce qui concerne les suppléments d'honoraires, une question plus particulière a été posée et portait sur la pédiatrie. On me demandait si les pédiatres pourraient réclamer des suppléments dans le cas où ils doivent prester dans des chambres individuelles qui auraient expressément été demandées par les parents. Dans la loi Santé non encore publiée, on prévoit l'interdiction générale de supplément mais un arrêté royal peut moduler cette interdiction. Cet arrêté royal peut limiter l'interdiction en autorisant les pédiatres à demander des suppléments aux patients qui demandent expressément d'être en chambres individuelles. Cet arrêté est en principe en discussion cette semaine au Conseil des ministres.

 

Pour répondre à la question posée sur le fonds amiante par plusieurs d'entre vous. Je me réfère d'abord aux propos qui ont été tenus par M. Bacquelaine. Il a paraphrasé un prix Nobel de médecine en disant "si vous voulez empêcher un projet d'aboutir, faites en sorte d'exiger qu'il soit parfait". Je ne partirai pas de ce précepte mais d'une autre considération. Attention, souvent, le mieux est l'ennemi du bien!

 

Nous partons d'une situation, où, pour le moment, nous n'avons rien. Comme on bâtit tout bâtiment, pierre après pierre, il nous faut bâtir un édifice. En collant le plus possible par analogie à ce qui se passe dans d'autres domaines, nous avons non seulement voulu construire un système qui permet d'indemniser les personnes atteintes de maladies dérivées immédiatement et sur la base d'un listage à l'asbeste mais, en plus, nous avons ouvert la porte à une reconnaissance des malades dans le cadre des maladies dites environnementales.

 

Je peux dire à M. Verhaegen que nous n'avons, à ce stade, pas pu aller jusqu'au "fine tuning" de l'ensemble de ces dispositions, c'est d'ailleurs logique comme je l'ai expliqué dans mon exposé général en commission. Je ne reviendrai pas sur cet exposé afin de ne pas nous faire perdre de temps. Par contre, je peux déjà vous dire que le financement devra être proportionnel aux besoins détectés sur le plan épidémiologique. Aujourd'hui, plusieurs indicateurs sont disponibles mais ceux-ci – comme je l'ai dit en commission – doivent être complétés.

 

Les cotisations vont aussi être fonction des montants qui seront réellement nécessaires. Je rappelle à ce propos et pour répondre à l'interpellation de Mme Gerkens sur l'immunisation, qu'on ne se débarrasse pas à bon compte, avec 10 millions d'euros, de ses responsabilités dans le domaine, notamment dans le chef des employeurs. Nous avons bien dit qu'il s'agissait d'un socle minimal. J'ai dit, dans ma précédente réponse, que ce niveau pourrait être modulé en fonction des besoins détectés. Vous remarquez ainsi que le "seuil" ne veut pas dire le "plafond". Il nous est donc possible d'exiger davantage.

 

Je rappelle aussi qu'il est inexact de considérer que nous n'avons, en tant qu'État, jamais pris de disposition depuis 1998 en matière d'amiante. Si les chiffres en ma possession sont exacts, depuis 1986, plus de 15.000 désamiantages lourds ont été effectués dans ce pays, ce qui témoigne du fait que nous avons pris ce problème à bras-le-corps. D'autres pas doivent encore être faits; c'est évident! Chaque année, nous disposons de nouveaux outils. Celui-ci en est un. D'autres dispositions que nous pourrons prendre suivront.

 

J'en reviens à la question de la liste. Nous allons effectivement affiner la liste par arrêté royal, sur la base d'expertises. Pour répondre à M. Verhaegen, les experts nécessaires pourront être trouvés soit en interne dans les différents organes spécialisés dans ces matières, soit nous ferons appel à des expertises externes pour identifier l'ensemble des pathologies qui doivent être inscrites sur la liste à un moment donné. Nous ne pouvions pas faire autrement.

 

Je rappelle ce que j'ai dit précédemment par rapport à l'indemnisation. C'est le moment de le faire et de répondre par la même occasion à Mme D'hondt. Je pense effectivement que si nous devions élargir la notion d'ayant droit – ce qui me paraît tout à fait justifié sur le plan éthique – aux cohabitants pour les assimiler aux personnes mariées, il faudrait alors le faire dans d'autres champs. Je l'ai dit dans mon introduction.

 

Venons-en à la question posée par certains d'entre vous sur les mesures ponctuelles pour soulager des personnes supportant des coûts de soins de santé élevés. M. Chevalier citait l'exemple des enfants cancéreux; avec d'autres, il s'est demandé si on n'entrait pas dans des pathologies trop définies, des catégories trop limitées pour ces remboursements. Il me semble justifié de commencer par les enfants atteints de cancer, souffrant de pathologies lourdes, à mortalité élevée. J'ai également dit que cela ne fermait pas la porte à d'autres reconnaissances ultérieures; je le répète pour que M. Chevalier et vous tous soyez rassurés. Mais cette pathologie cancéreuse nous semblait tout indiquée au premier chef.

 

Pour ce qui est de la proposition de jouer sur d'autres coûts entraînés par des visites régulières comme des coûts de parking, par exemple, il faut tenir compte de qui subsidie. Les parkings dépendent essentiellement des subsides des Régions. Vous connaissez les compétences des Régions sur ce plan: 40% sur la base des moyens généraux des hôpitaux. Nous aurions intérêt à mettre le poing sur la table en Conférence interministérielle de la Santé. En effet, on ne choisit pas de rendre visite à des enfants malades; dans un cas où la famille proche doit être présente pour accompagner un enfant tous les jours, il est légitime de se rendre à son chevet et il serait injuste d'être sanctionné à côté des tickets modérateurs par mille et un coûts supplémentaires.

 

Évidemment, monsieur Chevalier, je ne peux résoudre seul ce problème: il faut présenter ce problème à la Conférence interministérielle de la Santé, ce que je ferai bien volontiers s'il se tient encore une de ces conférences avant la fin de la législature. Cela devrait être le cas dans le courant du mois de mai ou de juin.

 

Un dernier aspect que je voulais aborder est celui des primes de rentrée. Je voulais aussi répliquer à des propos tenus par M. Drèze au sujet d'OMNIO et répondre au sujet du système "Kiwi". L'allocation de rentrée scolaire porte mal son nom, qu'elle doit au fait que son versement coïncide avec le moment de la rentrée scolaire qui donne lieu à des frais importants inhérents à l'enfant, en matériel ou en vêtements. Il existe des pays où on paie un treizième mois d'allocations familiales; c'est le cas en Allemagne par exemple. Il est vrai aussi que nous avions instauré ce treizième mois et qu'il a été supprimé par un autre gouvernement – je ne fais aucune polémique à ce propos: c'était un choix budgétaire. On peut changer d'avis, je trouve cela très honorable. Je ne fais ici que restituer un principe aboli précédemment, même si ce n'est que partiellement. Je sais qu'on peut faire plus, on pourrait toujours faire plus dans tous les domaines, mais c'est déjà bien de faire quelque chose!

 

Le système OMNIO, quant à lui, est un système complexe que nous devons mettre en place à côté du BIM. Une convergence des deux systèmes sera-t-elle facile? Nous rencontrerons certainement beaucoup d'écueils. Jouons-nous les Cassandre en disant que ce système sera complexe au niveau des assurances mutuelles? Non, nous le savons. Avant de me représenter en séance, entre la fin de cet avant-midi et le début de l'après-midi, j'ai encore rencontré les mutualités sur ce thème pour essayer de trouver des solutions. Si la situation reste compliquée, je dialogue avec ces dernières pour trouver des solutions.

 

Pourrons-nous faire converger MAF, OMNIO et BIM? Voilà qui me paraît compliqué, même sur le plan principiel. En effet, en la matière, nous ne sommes plus devant un problème technique. Il s'agit avant tout d'un problème de philosophie. Quand on pense au système BIM et au système OMNIO, on peut effectivement penser à la part qui est supportée, au ticket modérateur, "remgeld" comme le disent les néerlandophones, c'est-à-dire ce qui permet de ralentir un certain nombre de dépenses pour responsabiliser les gens. Par contre, en évoquant le MAF, on parle d'un autre système. La totalisation de ses montants nous permet de voir à quel niveau parvenir.

 

Finalement, nous ne sommes pas dans des systèmes contradictoires. Ce ne sont pas non plus des systèmes identiques mais des systèmes complémentaires. Evidemment, la gestion est complexe. Je dirai aussi à la décharge, monsieur Drèze, d'un discours que l'on entend souvent, mais pas dans votre bouche, sur la simplification administrative à l'extrême, que des sociétés évoluées ont aussi besoin d'un certain niveau de complexité pour assurer une protection sociale à différents niveaux.

 

Voilà, à ce stade, monsieur le président, la réplique que j'avais l'intention de donner indépendamment des quelques remarques que j'ai déjà faites tout à l'heure aux uns et aux autres.

 

02.17 Minister Peter Vanvelthoven: Mijnheer de voorzitter, ik wil graag op een aantal tussenkomsten ingaan voor zover we daarop al niet uitvoerig zijn ingegaan in de commissie.

 

Mevrouw D'hondt heeft het onder meer gehad over het betaald educatief verlof. We hebben naar aanleiding van vragen, maar ook bij de bespreking in de commissie, daarover al van gedachten gewisseld. Het uitgangspunt blijft voor mij toch nog altijd dat het eigenlijk toch niet kan dat men zomaar geld uitgeeft dat er niet is. Dat is ook de reden waarom wij op een bepaald moment hebben beslist om de financiële zekerheid van het betaald educatief verlof veilig te stellen. Dat is de reden waarom wij deze wijzigingen hebben doorgevoerd.

 

We zitten in de laatste rechte lijn van het interprofessioneel overleg, heb ik begrepen. U weet dat wij inzake betaald educatief verlof qua invulling heel wat hebben doorgeschoven naar de sociale partners. Ik heb u bij een vorige gelegenheid gezegd dat het precies de bedoeling is van de nieuwe manier waarop het betaald educatief verlof wordt georganiseerd, om iedereen voor zijn verantwoordelijkheid te plaatsen. Voor mij is het belangrijkste dat voor elke euro die de werkgevers willen investeren in het betaald educatief verlof, de overheid graag bereid is een euro bij te leggen. Dat engagement zijn wij aangegaan. Het benieuwt mij zeer of de sociale partners – als ze laat in de avond of misschien pas morgenvroeg tot een interprofessioneel akkoord zullen komen – inzake het betaald educatief verlof tot een verhoging komen van de insteek van de investeringen van de bijkomende financiële middelen vanuit werkgeverskant. Als dat het geval is, denk ik dat het nieuwe systeem zijn waarde al heeft bewezen.

 

U heeft het gehad over Limosa. Limosa is een heel belangrijk elektronisch aangiftesysteem. Wij zijn ter zake in de afrondende fase. Wij hopen dit in de loop van de eerste maanden van 2007 effectief in werking te kunnen laten treden. U had het in dat verband over de rol die Europa moet spelen. Ik zou het kunnen omdraaien en het hebben over de rol die wij in Europa kunnen spelen met Limosa. Het is onze bedoeling om Limosa voor te stellen op de eerstvolgende Europese Ministerraad in Berlijn, onder het voorzitterschap van de Duitsers. Daarenboven is het de bedoeling om, net zoals dat trouwens is gebeurd met Dimona, ook Limosa door Europa's best practice te laten erkennen. Wij denken immers dat ook heel wat andere landen van onze best practice kunnen leren en dat het goed zou zijn om wat wij in België hebben ontwikkeld, ook te laten overnemen door andere lidstaten.

 

Mevrouw Genot had het over het plusminusconto en de heer Ducarme eveneens. Mevrouw Genot heeft de vraag gesteld waarom het advies van de NAR ter zake niet is gevolgd voor de opsplitsing van het toepassingsgebied in twee artikelen.

 

Nogmaals, in de eerste plaats heeft de NAR zijn advies pas uitgebracht na de beslissing – de goedkeuring – van de Ministerraad. Daarenboven is het in onze ogen in elk geval juridisch beter om het toepassingsgebied in een enkel artikel te bepalen. De Raad van State heeft ter zake ook geen opmerking gegeven bij het toepassingsgebied. Dat betekent dat de kans bijzonder klein is dat het toepassingsgebied op een bepaald ogenblik zou worden aangevochten vanwege het gelijkheidsbeginsel.

 

Ik wil toch eens benadrukken dat de echte grendel op de deur inzake het plusminusconto niet het toepassingsgebied is, maar wel het feit dat de minister van Werk de sector waar het moet of kan worden toegepast, pas kan erkennen wanneer er een eensluidend en unaniem advies is van de NAR.

 

Met andere woorden, de NAR en de sociale partners hebben hier de sleutel in handen. Ook de ondernemingen zelf kunnen pas worden erkend door de minister van Werk na unaniem en eensluidend advies van de NAR.

 

Er zijn daar dus voldoende grendels en sleutels om een en ander beperkt te houden op het vlak van het toepassingsgebied.

 

Er werden vragen gesteld over het asbestfonds en over een materie omtrent het asbestgegeven, dat behoort tot mijn bevoegdheid, meer bepaald de beroepsziekten. De vraag naar de gelijkschakeling en gelijkstelling van wettelijk samenwonenden en gehuwden is ongetwijfeld een terechte vraag. Het is een bekommernis die bij alle aanwezigen leeft.

 

Dit is echter een discussie die natuurlijk het loutere asbestfonds overstijgt. Het is dus belangrijk dat wij ook een gelijkaardige oefening maken in het raam van de beroepsziekten zelf, in het raam van de arbeidsongevallen. Het zou nogal gek zijn dat voor mensen die het slachtoffer zijn van asbest via de werkvloer, een andere regeling zou bestaan dan voor mensen die buiten de werkomstandigheden het slachtoffer zijn van asbest. Ik zal mijn diensten in elk geval vragen om inzake beroepsziekten en arbeidsongevallen, na te gaan op welke manier die regelgeving op korte termijn kan worden aangepast.

 

Ik wil dan nog iets zeggen in verband met de beroepsziekten. Het gaat over wat de afgelopen jaren door de overheid, door de regeringen werd gedaan. Dat is niet mijn verdienste, maar de verdienste van heel wat ministers van Werk voor mij. Wij weten reeds een hele tijd dat asbest een sluipende moordenaar is, zoals ik het heb genoemd. Dat betekent dat wij de voorbije jaren voortdurend de wetgeving hebben verstrengd, voortdurend strengere blootstellingslimietwaarden hebben vooropgesteld zodat vandaag asbest als dusdanig eenvoudigweg niet meer mag en niet meer kan worden verwerkt. Het gebruik van asbest is inmiddels volledig verboden in België.

 

Bovendien wil ik aangeven dat er de voorbije twintig jaar vijftienduizend asbestruimingswerken plaatsvonden door gespecialiseerde firma's, waardoor in grote en kleine gebouwen op een professionele manier asbest is verwijderd. Ik zeg dat om aan te geven dat het geen nieuw probleem is. Het is een probleem dat wij reeds lang kennen en dat wij ook reeds een hele tijd aanpakken.

 

Ik wil nog één element aankaarten, namelijk betreffende de activiteitencoöperatieven, waarover collega Drèze het heeft gehad. Ik wil hem geruststellen. Wanneer wij met de uitwerking van de KB’s bezig zijn, is het voor mij evident dat de betrokken partijen, waaronder COOPAC, daarbij zullen worden betrokken.

 

02.18  Greta D'hondt (CD&V): Heren ministers, ik dank u voor uw antwoorden. Ik zal maar op twee punten reageren.

 

Zowel minster Demotte als minister Vanvelthoven hebben geantwoord dat wettelijk samenwonenden en gehuwden uiteraard best niet alleen voor het asbestfonds gelijk worden gesteld, maar ook voor de beroepsziekten, arbeidsongevallen en, bij uitbreiding, voor nog andere aangelegenheden, zoals het trouwens ook in twee opeenvolgende regeerakkoorden stond. Het is geen uitvinding van mij. Wat de materies beroepsziekten en arbeidsongevallen betreft, zou het inderdaad beter zijn. Ik heb trouwens ook een amendement klaar om dat onmiddellijk te doen en zo tegemoet te komen aan uw problemen en uw terechte bekommernis, minister Vanvelthoven, om de gelijkstelling uit te breiden naar de beroepsziekten en arbeidsongevallen. Ik meen zelfs dat het amendement juridisch correct is.

 

Na uw antwoord – ik houd u aan uw woord – zal ik het niet indienen. Ik denk dat mijn fractieleider mij zal zeggen dat ik zot ben om het, als oppositielid, niet te doen. Ik hoop voor ons allemaal dat het niet over eind januari gaat, vooraleer de regeling wordt getroffen, want anders durf ik mijn gezicht niet meer laten zien. Het zou de zoveelste keer zijn dat ik vanuit de oppositie sommige ministers, ten onrechte, zou hebben vertrouwd. Ik hoop dus dat dat niet bewaarheid wordt. Ik zal de amendementen niet indienen.

 

Wat mij, ten tweede, enorm verheugt, is uw verklaring over het educatief verlof dat er geen geld uitgegeven mag worden dat er niet is. Het zou me nog veel meer hebben plezierd mocht de regering dat over alles zeggen. Voor de begroting had ik gewild dat de regering geen geld uitgegeven zou hebben dat er niet was, dan had zij waarschijnlijk onze gebouwen en onze kroonjuwelen niet hoeven te verkopen. Het is goed om af en toe eens te horen dat er in een regering nog ministers zijn die beseffen dat er geen geld uitgegeven mag worden dat er niet is.

 

Mijnheer de minister, ik hoop, samen met u, uit de grond van mijn hart dat men vannacht of morgenochtend tot een ontwerp van interprofessioneel akkoord komt. Maar zelfs als dat niet het geval is of er geen bepalingen over de financiering van opleiding en vorming in zijn opgenomen, dan meen ik dat een regering die naar de toekomst kijkt en een visie heeft, het niet kan waarmaken dat wij opleiding en vorming blijven onderfinancieren.

 

Zelfs dan meen ik – laten wij hopen dat het niet het geval zal zijn – dat wij het ons niet kunnen permitteren dit land een eeuw in te sturen – waarin bekwaamheden en deskundigheden nog veel meer dan in het verleden belangrijk zullen zijn – met een onderfinanciering van opleiding en vorming. Maar goed, wij zullen waarschijnlijk elkaar na Nieuwjaar daarover kunnen spreken, in de hoop dat er dan inderdaad een interprofessioneel akkoord is.

 

Voor de twee geef ik rendez-vous in januari, in de hoop dat ik dan nog niet uit mijn fractie ben gezet.

 

De voorzitter: In januari 2007 bedoelt u? Mijnheer Goutry, voor uw repliek.

 

02.19  Luc Goutry (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik heb in mijn betoog drie punten ontwikkeld. Ik heb gesproken over het onthoofde, het ontkrachte, het uitgeholde kiwimodel. Daarop heeft de minister verder niets meer gezegd, dus ik veronderstel dat hij mij volledig gelijk geeft. Ik heb ook gesproken over de vroedkundigen. Dat komt dan terug in het vuilbakje van januari. Wij zullen wel zien.

 

De bedoeling was niet, mijnheer Chevalier, dat ik er niet over mocht spreken omdat het niet in deze vuilbakwet zit, maar aan te tonen hoe die vuilbakwetten werken en hoe het doorgeschoven wordt van de ene naar de andere.

 

Mijn opmerking op uw repliek over de zorgkundigen, mijnheer de minister, is de volgende. Wij mogen de dingen toch niet verwarren. Wij zijn er altijd voorstander van geweest dat de zorgkundigen – die er nog niet waren, of waarvan er nog onvoldoende waren, of die nog onvoldoende gekwalificeerd waren – in de ziekenhuizen of in de rusthuizen hun intrede konden doen en mee in de equipe bepaalde taken konden uitvoeren die niet door een verpleegkundige moeten gedaan worden. Dat is duidelijk.

 

Maar in de thuiszorg ligt het anders. In Vlaanderen alleen al heeft men 20.000 gezinshelpsters of bejaardenhelpsters, die met een klein beetje bijkomende opleiding, en onder toezicht van de thuisverpleegkundige die daar toch komt, best in staat zouden zijn die taken uit te voeren. Want wij moeten toch ook niet overdrijven. Ofwel is het een echte verpleegkundige taak, en dan moet die worden gedaan door een verpleegkundige, ofwel is het een taak die iedere moeder ook voor haar kind doet, of die elke mantelzorger thuis doet voor zijn familielid, en waarom moeten wij die dan in godsnaam overmedicaliseren? Laat dat dan gebeuren door de gezinshelpster die nu al bij die patiënt is.

 

Ik blijf erbij al zal ik misschien geen gelijk krijgen, maar ik eis het bijna op omdat ik vind dat ik gelijk heb, want wij zullen later nog wel zien dat wij hier een stroom aan nutteloze bijkomende kosten veroorzaken die kwalitatief aan de thuiszorg niets zullen bijbrengen, die alleen maar veel geld zullen kosten, en die alleen maar de organisatie zullen bemoeilijken.

 

Tot slot, mijnheer de minister, iets wat ik nog niet heb gezegd in mijn betoog. U voorziet dat dit zal moeten bestudeerd worden gedurende 4 jaar – want het zullen experimenten zijn – en u voorziet daarvoor in 4 miljoen euro per jaar voor studiekosten. 4 maal 4 miljoen is 16 miljoen euro. Omgerekend – u moet dat eens omrekenen in Belgisch geld – is dat meer dan 600 miljoen Belgische frank. Zoveel zullen die experimenten of die studies kosten om over 4 jaar te weten hoe de thuiszorg moet worden georganiseerd, terwijl wij dat, met alle permissie gezegd, in Vlaanderen al lang weten. Die thuiszorg werkt goed in Vlaanderen, die draait goed, die wordt zeer intensief beoefend. Wij hebben daarvoor trouwens al middelen van de Gemeenschappen die wij gebruiken. Het is voor mij totaal onbegrijpelijk waarom het op die manier wordt gedaan.

 

02.20  Muriel Gerkens (ECOLO): Je ne reviendrai pas sur notre discussion et nos analyses différentes du fonds amiante et de l'adéquation de la formule. Néanmoins, je suis frappée par la difficulté à se dire que nous n'avons pas été assez prudents. Je dis "nous" exprès car il s'agit des citoyens belges et des mandataires politiques d'avant-hier, d'hier et d'aujourd'hui. Nous n'avons pas été assez prudents, nous n'avons pas toujours pris les bonnes mesures, nous n'avons pas suffisamment protégé nos travailleurs. À l'heure actuelle, l'amiante est interdit mais les victimes vont être sans cesse plus nombreuses à cause de la phase de latence de ces maladies. Je vous invite donc à prévoir des budgets pour les années à venir.

 

Le fait de dire aujourd'hui que nous faisons tout, et qui plus est, que nous faisons tout bien, m'inquiète également. Certes, deux brochures de MM. Tobback et Vanvelthoven ont été publiées quelques jours avant nos discussions et nos votes à la Chambre. Chaque ministre voulait peut-être se profiler sur le sujet. La conclusion est que cela n'a pas eu un très grand impact alors que le message est évidemment fondamental; il est effectivement dit que l'amiante représente un danger de mort et qu'il faut être prudent.

 

Aujourd'hui, je constate que des travailleurs de la construction démolissent encore des murs qui comportent de l'amiante sans prendre suffisamment de précautions car ils ne sont pas assez conscients du danger.

 

Dès lors, le message doit rester fort et alarmant concernant l'amiante, au risque de dire que nous avons effectivement une responsabilité politique dans l'efficacité de la protection des citoyens face à cette substance. Mais un discours qui consiste à dire que nous avons déjà beaucoup désamianté et que nous avons fait tout ce qu'il faut et très bien, signifie que nous adoptons une attitude qui n'est pas responsable et qu'il y aura encore des victimes.

 

De voorzitter: Wij hebben de algemene bespreking van, ten eerste, het wetsontwerp houdende diverse bepalingen, nr. 2760/1-33, beëindigd.

 

Ensuite, le deuxième projet de loi portant des dispositions diverses est le 2761/1 à 10.

Nous allons directement terminer la discussion générale du projet de loi-programme (I), 2773/1 à 24.

 

Het tweede ontwerp van programmawet draagt als nummer 2774/1-3. Eveneens besproken werden alle wetsvoorstellen die ik bij het begin van de algemene bespreking heb aangekondigd.

 

Avant de commencer la discussion des articles, vous avez vu sur votre banc deux amendements.

 

Ik heb de amendementen gekregen van de minister van Begroting. Het eerste amendement werd om 14 uur uitgedeeld en blijkt het gevolg te zijn van de punten waarover wij in de loop van de namiddag, als de Kamer akkoord gaat, zouden stemmen. Het gaat namelijk over het voorzien in de gelden voor de toekenning van de eenmalige toelage ten voordele van de Vlaamse Gemeenschap en van de andere Gemeenschappen, die wij in de commissie gisteren quasi eenparig hebben goedgekeurd en die op de dagorde van de plenaire vergadering van deze namiddag staat. Het amendement voorziet in de middelen daartoe.

 

Il y a un deuxième amendement où j'apporterai un erratum sur une date.

 

De woorden “begrotingsjaar 2005” dienen volgens het amendement te worden vervangen door de woorden “begrotingsjaar 2006”.

 

Je ne connais pas la portée de l'erratum; je viens de le recevoir.

 

Ik stel voor de beide amendementen naar de commissie voor de Financiën te versturen, die morgen om 13.45 uur bij elkaar zou komen.

 

Cela semble être technique: une simple conséquence d'un élément que nous pourrions voter cet après-midi.

 

Geen bezwaar? (Nee)

Aldus zal geschieden.

 

Pas d'observation? (Non)

Il en sera ainsi.

 

Alors je renvoie l'amendement et l'erratum à la commission des Finances à laquelle je demande de se réunir demain, 21 décembre à 13.45 heures, avec un rapport oral pour nos budgets de demain après-midi.

 

Collega’s, ik ga nu over tot de bespreking van de artikelen van het wetsontwerp houdende diverse bepalingen. Ik zal daarbij volgen wat de Conferentie van voorzitters mij heeft gevraagd te doen.

 

Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)

Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

 

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

 

Discussion des articles

Bespreking van de artikelen

 

Nous passons à la discussion des articles du projet de loi n° 2760. Le texte adopté par les commissions sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2760/32)

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan van het wetsontwerp nr. 2760. De door de commissies aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2760/32)

 

Le projet de loi compte 392 articles.

Het wetsontwerp telt 392 artikelen.

 

*  *  *  *  *

Amendements déposés:

Ingediende amendementen:

 

Art. 12bis

  • 2   Luc Sevenhans (2760/35)

Art. 17

  • 1   Luc Sevenhans (2760/35)

Art. 30

  • 3   Servais Verherstraeten (2760/41)

Art. 271

  • 21   Luc Goutry (2760/42)

Art. 271bis

  • 20   Luc Goutry cs (2760/42)

Art. 348bis

  • 4   Marleen Govaerts cs (2760/41)

Art. 358

  • 5   Marleen Govaerts cs (2760/41)

Art. 379

  • 6   Liesbeth Van der Auwera cs (2760/41)

  • 7   Liesbeth Van der Auwera cs (2760/41)

  • 13   Jan Mortelmans cs (2760/42)

Art. 379bis

  • 8   Liesbeth Van der Auwera cs (2760/41)

Art. 381

  • 14   Jan Mortelmans cs (2760/42)

Art. 382

  • 9   Liesbeth Van der Auwera cs (2760/41)

  • 10   Liesbeth Van der Auwera cs (2760/41)

  • 15   Jan Mortelmans cs (2760/42)

Art. 383

  • 9   Liesbeth Van der Auwera cs (2760/41)

  • 16   Jan Mortelmans cs (2760/42)

Art. 384

  • 11   Liesbeth Van der Auwera cs (2760/41)

  • 17   Jan Mortelmans cs (2760/42)

Art. 385

  • 18   Jan Mortelmans cs (2760/42)

Art. 386

  • 19   Jan Mortelmans cs (2760/42)

Art. 387

  • 12   Liesbeth Van der Auwera cs (2760/41)

 

Le projet contient 392 articles. Normalement, je dois les citer un par un. La Conférence des présidents m'a proposé de les énumérer en signalant les amendements éventuels et, le cas échéant, des observations de ma part.

 

Als de Kamer zich daarmee uitdrukkelijk akkoord verklaart, zou ik per 10 artikelen werken, steeds daar waar er een amendement of een bemerking is, weerhoud ik het artikel en maak ik de bemerking bekend.

 

We hebben dat tot nu toe nog niet gedaan, tenzij soms in de begrotingsrubrieken.

 

La Constitution prévoit d'adopter les articles un par un.

Mevrouw D'hondt, ik kan het voorstel van collega Tant pas volgen als iedereen daarmee akkoord.

 

Si je rencontre l'approbation de tous, je procéderai de manière prudente. Je constate que vous hésitez, madame D'hondt. Etant donné votre assentiment, je vous mentionne qu'au document 2760/32, er tussen artikelen 1 en 12 geen amendementen zijn, er geen bemerkingen van mijnentwege zijn.

 

Les articles 1 à 12 sont adoptés article par article.

De artikelen 1 tot 12 worden artikel per artikel aangenomen.

 

Ik heb een amendement op artikel 12bis van de heer Sevenhans. Ik weerhoud het amendement.

 

Les articles 13 à 16 sont adoptés article par article.

De artikelen 13 tot 16 worden artikel per artikel aangenomen.

 

Op artikel 17 heb ik een amendement van de heer Sevenhans. Ik weerhoud het artikel en het amendement.

 

Les articles 18 à 29 sont adoptés article par article.

De artikelen 18 tot 29 worden artikel per artikel aangenomen.

 

Op artikel 30 heb ik een amendement van de heer Verherstraeten. Ik weerhoud het artikel en het amendement.

 

Les articles 31 à 270 sont adoptés article par article.

De artikelen 31 tot 270 worden artikel per artikel aangenomen.

 

Ik heb een amendement van de heer Goutry op artikel 271.

Je retiens l'amendement et l'article.

 

Ik heb een amendement van de heren Goutry en Verhaegen dat een artikel 271bis wenst in te voeren. Ik zal het amendement uiteraard aanhouden.

 

De artikelen 272 tot 348 worden artikel per artikel aangenomen.

Les articles 272 à 348 sont adoptés article par article.

 

J'ai un amendement à l’article 348bis. Ik weerhoud het amendement van collega's Govaerts en Goyvaerts.

 

02.21  Marleen Govaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, graag wil ik mijn amendement toelichten, nu nog meer dan anders, omdat de Europese Commissie op 8 december de klacht van de Vereniging van grensarbeiders als officiële klacht tegen België heeft geregistreerd. Volgens de Europese Commissie lijkt het erop dat de wijze waarop België de belastingvermindering van personen ten laste berekent, in strijd is met artikel 93 van het Europees Gemeenschapsverdrag.

 

In het hoofdstuk van het wetsontwerp houdende diverse bepalingen dat we thans bespreken, worden de wetten aangepast aan de Europese realiteit. Daarom heb ik het voorliggend amendement ingediend om ook artikel 134, §1, van het WIB aan te passen aan de Europese realiteit en op die manier de discriminatie tussen de grensarbeidersgezinnen ongedaan te maken. Niet alleen is de huidige interpretatie van het WIB een discriminatie tussen de grensarbeidersgezinnen onderling. Het is eveneens een discriminatie tussen levensvormen. Gehuwden worden gediscrimineerd ten opzichte van samenwonenden. Zeker na de uitspraak van de premier zondag in De Zevende Dag dat er meer kinderen moeten worden gekocht, hoop ik dat de meerderheid mijn gezinsvriendelijk amendement zal steunen.

 

De voorzitter: Ik weerhoud het amendement.

 

Les articles 349 à 357 sont adoptés article par article.

De artikelen 349 tot 357 worden artikel per artikel aangenomen.

 

Mevrouw Govaerts, mijnheer Goyvaerts, u hebt een amendement op artikel 358. Ik weerhoud het artikel en het amendement.

 

Les articles 359 à 378 sont adoptés article par article.

De artikelen 359 tot 378 worden artikel per artikel aangenomen.

 

Er is een amendement van mevrouw Van der Auwera en de heer Vandeurzen op artikel 379. Het is reeds verdedigd in de loop van de bespreking. Ik weerhoud amendement nr. 6. Ik heb een tweede amendement, nummer 7, van dezelfde collega’s. Ik weerhoud het amendement. Ik heb een amendement, nummer 13 van de heren Mortelmans en Laeremans op artikel 379. Ik weerhoud het amendement en het artikel.

 

Ik heb nog een amendement van mevrouw Van der Auwera en de heer Vandeurzen tot invoeging van een artikel 379bis.

 

Artikel 380 is aangenomen.

L’article 380 est adopté.

 

Op artikel 381 heb ik een amendement van de heren Mortelmans en Laeremans. Ik weerhoud het artikel en het amendement.

 

Op artikel 382 heb ik een amendement van mevrouw Van der Auwera en de heer Vandeurzen. Ik weerhoud het amendement. Ik heb een amendement van de heren  Mortelmans en Laeremans op artikel 382. Ik weerhoud het amendement. Ik heb een amendement 9 Van der Auwera en Vandeurzen op de artikelen 382 en 383. Ik weerhoud het amendement en het artikel 382.

 

Ik heb een amendement 16 van de heren Mortelmans en Laeremans op artikel 383. Ik weerhoud het amendement en het artikel.

 

Ik heb een amendement van mevrouw Van der Auwera en de heer Vandeurzen op artikel 384. Ik weerhoud het amendement. Ik heb op hetzelfde artikel een amendement van de heren Mortelmans en Laeremans. Ik weerhoud het artikel en het amendement.

 

À l'article 385, nous avons un amendement de MM. Mortelmans et Laeremans. Ik weerhoud het amendement en het artikel.

 

Op artikel 386 heb ik een amendement van de heren Mortelmans en Laeremans. Ik weerhoud het artikel en het amendement. Op artikel 387 heb ik een amendement van mevrouw Van der Auwera en de heer Vandeurzen. Je retiens l'article et l'amendement.

 

Les articles 388 à 392 sont adoptés article par article.

De artikelen 388 tot 392 worden artikel per artikel aangenomen.

 

La discussion des articles est close. Le vote sur les amendements et les articles réservés ainsi que sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over de aangehouden amendementen en artikelen en over het geheel zal later plaatsvinden.

 

*  *  *  *  *

Besluit van de artikelsgewijze bespreking:

Conclusion de la discussion des articles:

 

Réservé: le vote sur les amendements et les articles 17, 30, 271, 358, 379, 381, 382, 383, 384, 385, 386, 387.

Aangehouden: de stemming over de amendementen en de artikelen 17, 30, 271, 358, 379, 381, 382, 383, 384, 385, 386, 387.

 

Artikel per artikel aangenomen: de artikelen 1 - 16, 18 - 29, 31 - 270, 272 - 357, 359 - 378, 380, 388 - 392.

Adoptés article par article: les articles 1 - 16, 18 - 29, 31 - 270, 272 - 357, 359 - 378, 380, 388 - 392.

 

*  *  *  *  *

Nous passons à la discussion des articles du projet de loi n° 2761. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2761/10)

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan van het wetsontwerp nr. 2761. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2761/10)

 

Met uw goedkeuren zal ik trachten dezelfde methode te hanteren als daarnet.

J'appliquerai la même méthode en considérant les articles par groupes.

 

Le projet de loi compte 160 articles.

Het wetsontwerp telt 160 artikelen.

 

Aucun amendement n'a été déposé.

Er werden geen amendementen ingediend.

 

Les articles 1 à 83 sont adoptés article par article.

De artikelen 1 tot 83 worden artikel per artikel aangenomen.

 

Op artikel 84 (nieuw) is er een tekstverbetering: "L'article 83 entre en vigueur le 1er février".

Het staat in het Nederlands in de Franse tekst en moet er in het Frans staan.

Artikel 84 wordt met deze tekstverbetering aangenomen.

L'article 84 tel que corrigé est adopté.

 

Les articles 85 à 86 sont adoptés article par article.

De artikelen 85 tot 86 worden artikel per artikel aangenomen.

 

Op artikel 87 is er een tekstverbetering. In de Franse versie ontbreekt op de eerste lijn: "À l'article 16 de la loi du 13 juin 2006". Men is het woord "2006" vergeten in de Franse versie, maar dit staat wel in de Nederlandstalige tekst.

 

Artikel 87 wordt met deze tekstverbetering aangenomen.

L'article 87 tel que corrigé est adopté.

 

In artikel 88 heb ik een kleine verbetering die geen belang heeft: het wegvallen van twee keer “de”. Il faut lire "de la loi".

 

L'article 88 tel que corrigé est adopté.

 

À la fin de l'article 89, il faut ajouter: "et que ce désintérêt…". Dat is een vertaling van “onverschilligheid”.

 

Je lis l'ensemble de l'article: " Art. 45bis. – Lorsque les personnes qui exercent l'autorité parentale sur le mineur qui déclare ne pas nier avoir commis un fait qualifié d'infraction manifestent un désintérêt caractéristique à l'égard du comportement délinquant de ce dernier et que ce désintérêt contribue aux problèmes du mineur, le procureur du Roi peut leur proposer d'accomplir un stage parental."

 

In het Nederlands is de tekst zonder problemen. Daarbuiten heb ik geen bezwaar, en is het artikel aangenomen.

 

L'article 89 tel que corrigé est adopté.

 

Les articles 90 à 160 sont adoptés article par article.

De artikelen 90 tot 160 worden artikel per artikel aangenomen.

 

Je n'ai pas d'amendement sur ce texte. Je n'ai fait que des corrections de texte que vous avez acceptées.

 

[FR]Les articles 1 à 160 sont adoptés article par article, avec corrections de texte.

[NL]De artikelen 1 tot 160 worden artikel per artikel aangenomen, met tekstverbeteringen.

 

La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.

 

Nous passons à la discussion des articles du projet de loi n° 2773. Le texte adopté par les commissions sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2773/23)

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan van het wetsontwerp nr. 2773. De door de commissies aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2773/23)

 

Le projet de loi compte 363 articles.

Het wetsontwerp telt 363 artikelen.

 

*  *  *  *  *

Amendements déposés:

Ingediende amendementen:

 

 Art. 39

  • 4   Carl Devlies cs (2773/29)

  • 5   Zoé Genot cs (2773/29)

Art. 54bis

  • 2   Carl Devlies cs (2773/29)

Art. 90bis

  • 3   Carl Devlies cs (2773/29)

Art. 115bis

  • 6   Muriel Gerkens (2773/29)

Art. 118

  • 7   Muriel Gerkens (2773/29)

Art. 120

  • 9   Muriel Gerkens (2773/29)

  • 8   Muriel Gerkens (2773/29)

Art. 120bis

  • 10   Muriel Gerkens (2773/29)

Art. 125

  • 11   Muriel Gerkens (2773/29)

Art. 194

  • 26   Benoît Drèze (2773/30)

Art. 210

  • 17   Luc Goutry cs (2773/30)

Art. 217

  • 18   Luc Goutry cs (2773/30)

  • 20   Luc Goutry  cs (2773/30)

  • 19   Luc Goutry cs (2773/30)

Art. 224

  • 21   Luc Goutry cs (2773/30)

Art. 239bis

  • 22   Luc Goutry cs (2773/30)

Art. 239ter

  • 23   Luc Goutry cs (2773/30)

Art. 239quat.

  • 24   Luc Goutry cs (2773/30)

Art. 304

  • 1   Koen Bultinck (2773/29)

Art. 331

  • 25   Benoît Drèze (2773/30)

Art. 349

  • 27   Benoît Drèze (2773/30)

Art. 352

  • 12   Bart Laeremans (2773/30)

Art. 353

  • 13   Bart Laeremans (2773/30)

  • 14   Bart Laeremans (2773/30)

Art. 356

  • 15   Bart Laeremans (2773/30)

Art. 358

  • 16   Bart Laeremans (2773/30)

 

Les articles 1 à 38 sont adoptés article par article.

De artikelen 1 tot 38 worden artikel per artikel aangenomen.

 

Op artikel 39 heb ik het amendement nr. 4 van mevrouw Muylle en de heer Devlies.

Ik weerhoud het amendement en het artikel.

 

À l'article 39, j'ai un deuxième amendement, l'amendement n° 5 de Mmes Gerkens et Nagy et de M. Nollet.

Je réserve le vote sur l'amendement et l'article.

 

De heer Devlies heeft het woord om zijn amendement nr. 4 bij artikel 39 toe te lichten.

 

02.22  Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de voorzitter, u herinnert zich wellicht de discussie die gisteren werd gevoerd over artikel 39a dat een nieuwe belasting vestigt voor gemeenten en OCMW's die voortaan btw zullen moeten betalen op werken in onroerende staat die aan bepaalde gebouwen met eigen personeel worden uitgevoerd.

 

Het gaat om gebouwen die worden gebruikt voor zogenaamde van btw vrijgestelde activiteiten, zoals kinderopvang, rusthuizen, culturele centra, sportcentra enzovoort. Het is een maatregel die de gemeenten geld zal kosten, voor sommige gemeenten veel geld, en die zal leiden tot een belangrijke administratieve verzwaring voor de gemeenten.

 

De minister heeft hier gisteren gesproken over zekere vormen van administratieve…

 

Le président: Monsieur Reynders, M. Devlies parle de vous. Il est question de l'article 39a que vous connaissez bien.

 

02.23  Carl Devlies (CD&V): …van administratieve tolerantie, maar ik wens de minister toch te wijzen op artikel 97 van de wet betreffende de handelspraktijken, die het volgende stelt: "De voorzitter van de rechtbank van koophandel stelt eveneens het bestaan vast en beveelt eveneens de staking van de hiernavolgende inbreuken." Dan gaan we naar lid 7 van artikel 97: "De niet-naleving van de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake het bijhouden van de sociale documenten en de toepassingen van de belasting over de toegevoegde waarde." Dat betekent dat de rechtbank uiteindelijk de beslissing zal nemen of een bepaalde activiteit al dan niet btw-plichtig is. Er zal dus een belangrijke vorm van rechtsonzekerheid bestaan, vermits de minister zich beroepen heeft op een zekere vorm van administratieve tolerantie die nog zal moeten worden getoetst.

 

Ik heb gisteren gezien dat de MR dit artikel 39a zowat beschouwt als een ideologische overwinning. Zowel de heer Reynders als de heer de Donnea, die ook het spreekgestoelte heeft beklommen met betrekking tot artikel 39a, beschouwde dit als een ideologische overwinning. Ik merk dan wel op dat dit voor de gemeenten een nieuwe belasting is, dat dit een administratieve verzwaring is. De twee verdedigers behoren toevallig tot een partij die in haar gemeenten bij de recente verkiezingen geen overwinningen heeft behaald en dus niet participeert in het beleid van die gemeenten. Daardoor zijn zij misschien iets minder gevoelig voor het gemeentelijk belang dan vele andere leden van de Kamer.

 

Ik zou toch nog een oproep willen doen aan alle andere partijen, buiten de MR, om ons amendement te steunen en artikel 39a te verwerpen.

 

De voorzitter: Les articles 40 à 54 sont adoptés article par article.

De artikelen 40 tot 54 worden artikel per artikel aangenomen.

 

Ik heb een amendement van mevrouw Nathalie Muylle en de heer Carl Devlies dat een artikel 54bis wenst in te voeren. Ik weerhoud het amendement.

 

Les articles 55 à 90 sont adoptés article par article.

De artikelen 55 tot 90 worden artikel per artikel aangenomen.

 

Ik heb een amendement van mevrouw Nathalie Muylle en de heer Carl Devlies dat een artikel 90bis wenst in te voeren.

 

02.24  Nathalie Muylle (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik had graag het amendement toegelicht, zeker nu de minister in de zaal is. Het gaat over de accijnsvrijstelling in het kader van koolzaadolie die als motorbrandstof zou worden gebruikt.

 

Vandaag is daarover, ook in de pers, heel wat te doen. Er blijven ter zake immers nog heel wat onduidelijkheden bestaan.

 

Wij willen in dat verband verwijzen naar artikel 150 van de programmawet van 27 december 2005, die voornoemde vrijstelling regelt voor twee zaken. De vrijstelling geldt, ten eerste, voor het gebruik van koolzaadolie die door natuurlijke personen of rechtspersonen wordt geproduceerd en zonder tussenpersoon aan de eindverbruiker wordt verkocht. In dat geval handelt de producent alleen of in samenwerkingsverband op basis van een eigen productie. Een tweede uitzondering geldt voor het gebruik van zuivere koolzaadolie als brandstof voor voertuigen van de gewestelijke maatschappijen. Mijnheer de voorzitter, wij kennen dat project van minister Van Brempt en de bussen van De Lijn in Vlaanderen.

 

Er wordt gezegd dat de vrijstelling op 31 december 2006 verstrijkt. In de programmawet stond ook wat de vrijstelling op het vlak van registratie en evaluatie en begrotingsmatig zou betekenen.

 

Mijnheer de minister, rond de maatregel zijn heel wat onduidelijkheden. Zelfs de dienst Douane en Accijnzen weet het vandaag niet meer.

 

De grote vraag is de volgende. Stopt de vrijstelling op 31 december 2006 ook voor de natuurlijke personen en rechtspersonen of stopt ze enkel voor de vervoermaatschappijen? Blijkbaar moeten zij zich tot de ECOFIN-Raad van januari 2007 wenden om een verlenging te krijgen. De grootste onduidelijkheid is echter – zelfs de dienst Douane en Accijnzen weet het vandaag niet – of het verstrijken van de vrijstelling enkel geldt voor de vervoermaatschappijen of ook voor de natuurlijke personen die zelf produceren en hun koolzaadolie aan de man brengen.

 

De programmawet blijft over voornoemde kwestie heel onduidelijk. Beide artikelen worden op het vlak van de vrijstelling immers samengenomen.

 

Mijnheer de voorzitter, daarom zouden wij graag ons amendement indienen, waarmee wij de onzekerheid willen wegnemen en een verlenging voor 2007 willen bepleiten.

 

Le président: Monsieur le ministre, l’amendement vise à insérer un article 90bis.

 

02.25 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, ik heb altijd, ook in de commissie voor de Financiën, gezegd dat inzake de bedoelde beslissingen alleen voor de vervoermaatschappijen voor 2006 een uitzondering mogelijk is. De termijn verstrijkt op 31 december 2006. Voor de individuele gebruikers is er echter geen probleem.

 

Ik zal het verifiëren. U hebt van de dienst Douane en Accijnzen misschien andere informatie dan ik gekregen. Dat is met uw fractie echter altijd het geval. U hebt altijd contact met de mensen van mijn administratie, die problemen hebben. Ik heb echter misschien andere contacten dan u. Bij mijn weten is er geen probleem op mijn administratie. Ik zal de zaak echter verifiëren.

 

De voorzitter: Mijnheer de minister, ik heb de indruk dat u het amendement niet steunt.

 

Mevrouw Muylle, ik houd het amendement uiteraard aan.

 

Nu moet ik heel aandachtig zijn, zoals u allen ook bent.

 

Les articles 91 à 115 sont adoptés article par article.

De artikelen 91 tot 115 worden artikel per artikel aangenomen.

 

J'ai un amendement de Mme Gerkens qui veut introduire un article 115bis. Je retiens cet amendement.

 

Les articles 116 à 117 sont adoptés article par article.

De artikelen 116 tot 117 worden artikel per artikel aangenomen.

 

À l'article 118, j'ai un amendement de Mme Gerkens. Je retiens l'amendement et l'article.

 

Artikel 119 is aangenomen.

L’article 119 est adopté.

 

À l'article 120, j'ai deux amendements de Mme Gerkens.

Je retiens l'article 120 et les deux amendements n° 8 et n° 9.

 

J'ai un amendement de Mme Gerkens qui veut introduire un article 120bis. Je retiens cet amendement.

 

Les articles 121 à 124 sont adoptés article par article.

De artikelen 121 tot 124 worden artikel per artikel aangenomen.

 

À l'article 125, j'ai un amendement n° 11 de Mme Gerkens. Je retiens l'amendement et l'article.

 

Les articles 126 à 193 sont adoptés article par article.

De artikelen 126 tot 193 worden artikel per artikel aangenomen.

 

À l'article 194, j'ai un amendement n° 26 de M. Drèze; il l'a déjà défendu. Je retiens l'amendement n° 26 et l'article.

 

Les articles 195 à 209 sont adoptés article par article.

De artikelen 195 tot 209 worden artikel per artikel aangenomen.

 

Op artikel 210 heb ik een amendement van de heren Goutry en Verhaegen die het artikel wensen te schrappen. U hebt daarnet uitleg verschaft. Als u nogmaals het woord wenst, kunt u dat doen. Dan zullen wij straks stemmen over het artikel.

 

Ik weerhoud het amendement en het artikel.

 

Les articles 211 à 216 sont adoptés article par article.

De artikelen 211 tot 216 worden artikel per artikel aangenomen.

 

Ik heb amendementen nrs. 18, 19 en 20 van de heren Goutry en Verhaegen op artikel 217. Mijnheer Goutry, komt u hierop nog terug?

 

02.26  Luc Goutry (CD&V): Neen.

 

De voorzitter: Ik weerhoud de drie amendementen Goutry en Verhaegen en het artikel 217.

 

Les articles 218 à 223 sont adoptés article par article.

De artikelen 218 tot 223 worden artikel per artikel aangenomen.

 

Ik heb amendementen op artikel 224. Mijnheer Goutry, u hebt amendement nr. 21 ingediend samen met de heer Verhaegen, dat beoogt de laatste zin van het artikel te schrappen. Ik weerhoud het amendement en het artikel.

 

Les articles 225 à 239 sont adoptés article par article.

De artikelen 225 tot 239 worden artikel per artikel aangenomen.

 

Ik heb een amendement van de heren Goutry en Verhaegen ter invoeging van artikel 239bis. Ik weerhoud het amendement.

 

Ik heb een amendement ter invoeging van artikel 239ter. Ik weerhoud het amendement.

 

Ik heb een amendement van de heren Goutry en Verhaegen ter invoeging van artikel 239quater. Ik weerhoud het amendement.

 

Les articles 240 à 303 sont adoptés article par article.

De artikelen 240 tot 303 worden artikel per artikel aangenomen.

 

Op artikel 304 is er een amendement van de heer Bultinck, dat de schrapping van het artikel beoogt. Ik houd het amendement aan. Wij zullen later stemmen over het artikel.

 

Les articles 305 à 310 sont adoptés article par article.

De artikelen 305 tot 310 worden artikel per artikel aangenomen.

 

Er is een tekstverbetering in artikel 311. Men moet het woord "aansturingsbureau" lezen, maar niet "aansluitingsbureau. Ik lees de correcte versie van de laatste zin van artikel 311, in het Nederlands: “...opbrengsten die zullen worden gerealiseerd in het kader van de taken van het Federaal Aansturingsbureau als bedoeld in hoofdstuk II”. Bureau fédéral d'orientation. Dat is een tekstverbetering. De tekst zal zo worden goedgekeurd. De vice-eerste minister gaat ermee akkoord; ik heb het gezien.

 

Les articles 312 à 330 sont adoptés article par article.

De artikelen 312 tot 330 worden artikel per artikel aangenomen.

 

À l’article 331 j’ai un amendement de M. Drèze, tendant à supprimer la dernière phrase dudit article. Je retiens l’amendement et l’article en question.

 

Les articles 332 à 348 sont adoptés article par article.

De artikelen 332 tot 348 worden artikel per artikel aangenomen.

 

À l’article 349, j’ai un amendement de M Drèze, qui veut supprimer des alinéas.

Je retiens le vote sur l’amendement et l’article 349.

 

Les articles 350 à 351 sont adoptés article par article.

De artikelen 350 tot 351 worden artikel per artikel aangenomen.

 

Op artikel 352 heb ik een amendement van de heer Laeremans, die een aantal woorden wenst weg te laten. Ik weerhoud het artikel en het amendement.

 

Ik heb twee amendementen van de heer Laeremans op artikel 353. Ik weerhoud de amendementen en het artikel.

 

Les articles 354 à 355 sont adoptés article par article.

De artikelen 354 tot 355 worden artikel per artikel aangenomen.

 

Op artikel 356 heb ik een amendement van de heer Laeremans. Ik weerhoud het amendement en het artikel.

 

Artikel 357 is aangenomen

L’article 357 est adopté.

 

Op artikel 358 heb ik een amendement van de heer Laeremans. Ik weerhoud het amendement en het artikel.

 

Les articles 359 à 363 sont adoptés article par article.

De artikelen 359 tot 363 worden artikel per artikel aangenomen.

 

Si vous ne vous en sortez plus, moi je m'en sors encore!

 

La discussion des articles est close. Le vote sur les amendements et les articles réservés ainsi que sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over de aangehouden amendementen en artikelen en over het geheel zal later plaatsvinden.

 

*  *  *  *  *

Besluit van de artikelsgewijze bespreking:

Conclusion de la discussion des articles:

 

Réservé: le vote sur les amendements et les articles 39, 118, 120, 125, 194, 210, 217, 224, 304, 331, 349, 352, 353, 356, 358.

Aangehouden: de stemming over de amendementen en de artikelen 39, 118, 120, 125, 194, 210, 217, 224, 304, 331, 349, 352, 353, 356, 358.

 

Artikel per artikel aangenomen: de artikelen 1 - 38, 40 - 117, 119, 121 - 124, 126 - 193, 195 - 209, 211 - 216, 218 - 223, 225 - 303, 305 - 330, 332 - 348, 350 - 351, 354 - 355, 357, 359 – 363, met tekstverbeteringen.

Adoptés article par article: les articles 1 - 38, 40 - 117, 119, 121 - 124, 126 - 193, 195 - 209, 211 - 216, 218 - 223, 225 - 303, 305 - 330, 332 - 348, 350 - 351, 354 - 355, 357, 359 – 363, avec corrections de texte.

 

*  *  *  *  *

Nous passons à la discussion des articles du projet de loi n° 2774. Le texte adopté par les commissions sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2774/3)

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan van het wetsontwerp nr. 2774. De door de commissies aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2774/3)

 

Le projet de loi compte 11 articles.

Het wetsontwerp telt 11 artikelen.

 

Aucun amendement n'a été déposé.

Er werden geen amendementen ingediend.

 

Les articles 1 à 11 sont adoptés article par article.

De artikelen 1 tot 11 worden artikel per artikel aangenomen.

 

La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.

 

03 Proposition de loi modifiant la loi du 8 juin 2006 réglant des activités économiques et individuelles avec des armes (2793/1-4)

03 Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens (2793/1-4)

 

Proposition déposée par:

Voorstel ingediend door:

Thierry Giet, Martine Taelman, Philippe Monfils, Walter Muls

 

Discussion générale

Algemene bespreking

 

La discussion générale est ouverte.

De algemene bespreking is geopend.

 

Madame Déom renvoie à son rapport.

 

Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)

Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

 

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

 

Discussion des articles

Bespreking van de artikelen

 

Nous passons à la discussion des articles. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2793/1)

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2793/1)

 

La proposition de loi compte 6 articles.

Het wetsvoorstel telt 6 artikelen.

 

À l'article 3, il y a une correction de texte en français. Il faut lire "à" au lieu de "aux".

Aucun amendement n'a été déposé. L'article 3 est donc adopté.

 

Aucun amendement n'a été déposé.

Er werden geen amendementen ingediend.

 

Les articles 1 à 6 sont adoptés article par article, avec correction de texte à l'article 3.

De artikelen 1 tot 6 worden artikel per artikel aangenomen, met tekstverbetering op artikel 3.

 

La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.

 

04 Proposition de loi modifiant le Code judiciaire en ce qui concerne la procédure d'adoption (2794/1)

04 Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek wat de adoptieprocedure betreft (2794/1)

 

Proposition déposée par:

Voorstel ingediend door:

Thierry Giet, Martine Taelman, Daniel Bacquelaine, Dirk Van der Maelen

 

Sans rapport

Zonder verslag

 

Discussion générale

Algemene bespreking

 

La discussion générale est ouverte.

De algemene bespreking is geopend.

 

Quelqu'un demande-t-il la parole? (Non)

Vraagt iemand het woord? (Nee)

 

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

 

Discussion des articles

Bespreking van de artikelen

 

Nous passons à la discussion des articles. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2794/1)

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2794/1)

 

La proposition de loi compte 4 articles.

Het wetsvoorstel telt 4 artikelen.

 

Aucun amendement n'a été déposé.

Er werden geen amendementen ingediend.

 

Les articles 1 à 4 sont adoptés article par article.

De artikelen 1 tot 4 worden artikel per artikel aangenomen.

 

La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.

 

05 Projet de loi spéciale portant octroi d'une allocation spéciale unique au profit de la Communauté française, de la Région wallonne, de la Communauté flamande, de la Région flamande, de la Région de Bruxelles-Capitale et de la Commission communautaire commune (2820/1)

05 Ontwerp van bijzondere wet houdende de toekenning van een eenmalige bijzondere toelage ten voordele van de Vlaamse Gemeenschap, het Vlaamse Gewest, de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest, het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (2820/1)

 

Transmis par le Sénat

Overgezonden door de Senaat

 

Sans rapport

Zonder verslag

 

Discussion générale

Algemene bespreking

 

La discussion générale est ouverte.

De algemene bespreking is geopend.

 

Quelqu'un demande-t-il la parole? (Non)

Vraagt iemand het woord? (Nee)

 

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

 

Discussion des articles

Bespreking van de artikelen

 

Nous passons à la discussion des articles. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2820/1)

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2820/1)

 

Le projet de loi compte 3 articles.

Het wetsontwerp telt 3 artikelen.

 

Aucun amendement n'a été déposé.

Er werden geen amendementen ingediend.

 

Les articles 1 à 3 sont adoptés article par article.

De artikelen 1 tot 3 worden artikel per artikel aangenomen.

 

La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.

 

05.01  Luc Goutry (CD&V): Mijnheer de voorzitter, nog deze opmerking. Ik vind het vrij dramatisch. We kunnen wel snel voortdoen en om 18.00 uur stemmen, maar dit illustreert toch wat we al de hele tijd meemaken gisteren en vandaag, te weten weinig parlementaire belangstelling. Er is geen kritiek, men slikt, men regelt vanalles, men doet wetgevend werk, maar dit alles komt het Parlement en de eer van het Parlement niet ten goede.

 

De voorzitter: Ik heb dat gisteren in de commissie behandeld, mijnheer Goutry. Ook uw fractie heeft zich akkoord verklaard. Ik heb reeds gezegd wat ik dacht over uw bemerkingen en ik ben sedert dat ogenblik niet zo erg van mening veranderd.

 

06 Projet de loi portant octroi d'une allocation spéciale unique au profit de la Communauté germanophone (2821/1)

06 Wetsontwerp houdende toekenning van een eenmalige bijzondere toelage ten voordele van de Duitstalige Gemeenschap (2821/1)

 

Transmis par le Sénat

Overgezonden door de Senaat

 

Sans rapport

Zonder verslag

 

Discussion générale

Algemene bespreking

 

La discussion générale est ouverte.

De algemene bespreking is geopend.

 

Quelqu'un demande-t-il la parole? (Non)

Vraagt iemand het woord? (Nee)

 

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

 

Discussion des articles

Bespreking van de artikelen

 

Nous passons à la discussion des articles. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2821/1)

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2821/1)

 

Le projet de loi compte 3 articles.

Het wetsontwerp telt 3 artikelen.

 

Aucun amendement n'a été déposé.

Er werden geen amendementen ingediend.

 

Les articles 1 à 3 sont adoptés article par article.

De artikelen 1 tot 3 worden artikel per artikel aangenomen.

 

La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.

 

07 Projet de loi modifiant la loi du 3 avril 1953 d'organisation judiciaire en ce qui concerne la cour d'appel de Mons et le tribunal de première instance de Gand et autorisant temporairement la nomination de magistrats en surnombre, en ce qui concerne la cour d'appel de Mons (2750/1-2)

07 Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 3 april 1953 betreffende de rechterlijke inrichting voor wat het hof van beroep te Bergen en de rechtbank van eerste aanleg te Gent betreft en tot tijdelijke toelating tot overtallige benoemingen van magistraten, wat het hof van beroep te Bergen betreft (2750/1-2)

 

Discussion générale

Algemene bespreking

 

La discussion générale est ouverte.

De algemene bespreking is geopend.

 

07.01  Tony Van Parys (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik begrijp dat er van alles moet gebeuren om hier zo veel mogelijk teksten binnen de kortst mogelijke tijd goedgekeurd te krijgen. Was het destijds, in het verre verleden, niet gebruikelijk dat de bevoegde minister aanwezig was op het ogenblik dat er wetsontwerpen werden besproken. Toen België nog een democratie was, misschien.

 

Er worden allerlei ontwerpen tussen en voor besproken, en ondertussen is de minister hier zelfs blijkbaar niet nodig.

 

De voorzitter: Ik weet het, ik begrijp u.

 

07.02  Tony Van Parys (CD&V): Ik wil niet per se aandringen in dit geval, maar het is geen manier van werken.

 

De voorzitter: Mijnheer Van Parys, ik moet u zeggen dat wij dat gisteren hebben besproken op de Conferentie van voorzitters. Met verlof van de eenparige conferentie zijn er “kleine” ontwerpen op de agenda gezet. De goedkeuring van die agenda heb ik gevraagd.

 

Maar u spreekt in het algemeen, ik begrijp het.

 

07.03  Tony Van Parys (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik spreek in het algemeen, maar ook in het bijzonder. Het betreft een belangrijk ontwerp voor het rechtsgebied van het hof van beroep van Mons, van Bergen. Ik had durven te veronderstellen dat het de minister van Justitie in die mate geïnteresseerd zou hebben dat zij minstens aanwezig zou zijn geweest.

 

Goed, ik zal haar niet storen in haar drukke bezigheden. Ze is waarschijnlijk bezig met de ronddeling van enkelbanden ter gelegenheid van het nakend kerstfeest. Maar het gaat zo niet.

 

De voorzitter: Men meldt mij dat ze zal komen, mijnheer Van Parys.

 

07.04  Tony Van Parys (CD&V): Voor mij moet ze niet komen, hoor.

 

De voorzitter: Enfin, als ze hier is, zullen we het zien.

 

Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)

Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

 

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

 

Discussion des articles

Bespreking van de artikelen

 

Nous passons à la discussion des articles. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2750/1)

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2750/1)

 

Le projet de loi compte 5 articles.

Het wetsontwerp telt 5 artikelen.

 

Aucun amendement n'a été déposé.

Er werden geen amendementen ingediend.

 

Les articles 1 à 5 sont adoptés article par article.

De artikelen 1 tot 5 worden artikel per artikel aangenomen.

 

La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.

 

Ik kan wel het volgende doen, als u ermee akkoord gaat, collega’s. Wij hadden gezegd dat wij zouden stemmen rond 18 uur. Ik kan vragen of de Kamer ermee akkoord gaat dat wij in de orde van onze werkzaamheden de begrotingen en de rekeningen van de Kamer en de gedoteerde instellingen nu zouden behandelen. De heer Lano is verslaggever en hij is aanwezig.

 

Geen bezwaar? (Nee)

 

Budgets et comptes de la Chambre

Begrotingen en rekeningen van de Kamer

 

08 Comptes de l'année budgétaire 2005 et budgets pour l'année budgétaire 2007 de la Chambre des représentants, des membres belges du Parlement européen et du financement des partis politiques (2776/1)

08 Rekeningen voor het begrotingsjaar 2005 en begrotingen voor het begrotingsjaar 2007 van de Kamer van volksvertegenwoordigers, de Belgische leden van het Europees parlement en de financiering van de politieke partijen (2776/1)

 

Discussion

Bespreking

 

La discussion est ouverte.

De bespreking is geopend.

 

Nous avons deux rapporteurs, MM. Lano et Giet, mais je crois que M. Lano est habitué à faire ce rapport.

 

08.01  Pierre Lano, rapporteur: Mijnheer de voorzitter, heren ministers, collega’s, zoals de jongste acht jaar zal ik de begrotingen en de rekeningen van de Kamer, alsmede van de instellingen die van de Kamer afhangen, aan u voorleggen.

 

Ik moet het tamelijk snel doen, ik beschik over nog 42 minuten. Ik heb het voordeel dat de teksten unaniem werden goedgekeurd in de commissie voor de Comptabiliteit, zodat ik weinig reacties verwacht. Toch vind ik het mijn plicht uitleg te verschaffen aan de Kamer over haar rekeningen en de begrotingen, alsmede over die van de instellingen die van haar afhangen.

 

Évidemment, je le fais aussi au nom de mon collègue, M. Thierry Giet, qui a fait avec moi le rapport de la commission pour la Comptabilité.

 

Mijnheer de voorzitter, met uw goedkeuring zou ik de rollen willen omkeren en beginnen met de rekeningen en de aanpassingen van de begroting en de begrotingsvoorstellen van het begrotingsjaar 2007 van de instellingen die afhangen van het Parlement. Collega’s, u weet waarover het gaat: het Arbitragehof en de Hoge Raad voor Justitie, de benoemingscommissies voor het Notariaat, het Rekenhof, de Vaste Commissie voor Toezicht van de Politie, de Vaste Commissie voor Toezicht van de Inlichtingendienst, de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer en de federale ombudsman.

 

Wij hebben 62 pagina’s verslag en 365 pagina’s bijlagen. Ik vermoed dat niemand dat allemaal wil horen, tenzij u in detail wil gaan. Ik zal ook niet uitweiden over de rekeningen van 2005. Die zijn al lang voorbij. Ik zal het ook niet hebben over de aanpassingen van 2005 en 2006. Ik zal een beetje commentaar geven over 2007. Ik zal aanvatten met een overzicht dat u kunt vinden op pagina 8. Dat is wel interessant.

 

U ziet dat het gaat om 75 miljoen euro. Dat was de dotatie van 2006. De gevraagde kredieten voor 2007 bedragen 88 miljoen euro. Dat is een stijging van 17% op twee jaar. Die stijging bedraagt – ik bespaar u de precieze cijfers maar ik geef u het groeipad – 17% voor het Rekenhof, 11% voor het Arbitragehof, 17% voor de Hoge Raad voor de Justitie, 20% voor het Comité P, 30% voor het Comité I, 10% voor de ombudsman, 34% voor het Notariaat en 18% voor de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer. Dat geeft u toch een idee van de daadwerkelijke uitgaven die in die instellingen van de Staat gebeuren. Ik vind dat het groeipad van 17% over twee jaar toch vragen kan doen rijzen.

 

Hoe wij aan 88 miljoen zijn gekomen, vindt u terug in de laatste tabel. Ik kom daarop nog terug. De commentaar vindt u terug van pagina 9 tot pagina 39, over zowel de rekening, de evolutie als de aanpassing van de begroting en de begroting en hoe wij dat sluitend hebben gemaakt.

 

Dan zijn er 20 pagina’s over de inbreng van het Rekenhof, die zich, gevolg gevend aan de suggesties van de Commissie voor de Comptabiliteit om ook raad of adviezen te geven of reglementen op te stellen die gelijk zijn voor de acht instellingen. Het gaat over de dienstreizen, het presentiegeld en de sociale rechtspositie van mensen die niet statutair zijn benoemd.

 

Zo kom ik tot de slotrekening. Ik had al gezegd dat het over 88 miljoen gaat. De dotatie van de Staat bedraagt slechts 80 miljoen. Ik rond wel iedere keer af. Er is dus een tekort van 7,7 miljoen of 10%.

 

Het tekort pour la Cour d'arbitrage: 8,42 millions avec un non couvert de 3%. La Cour des Comptes: 50 millions avec un non couvert de 8%. Le Conseil supérieur de la Justice: 6,3 millions avec un non couvert de 15%. Les médiateurs: 3,8 millions avec une différence de 9%. Le Comité P: 10 millions avec 17%. Le Comité R: 3 millions avec 25% de non couvert. La Commission Privée: 5,5; crédit demandé alors que la dotation est de 4,7, ce qui représente une différence de 17%.

 

Bijgevolg heeft de Staat de dotaties in een jaar verhoogd met 5,4 miljoen euro. Het groeipad situeert zich op 7,7 miljoen.

 

De gevraagde kredieten voor de acht dotatiegerechtigde instellingen bedragen 88 miljoen. Op de dotaties werd een gezamenlijk bedrag van 80 miljoen ingeschreven. Dat is een toename van 5,3 miljoen euro ten opzichte van 2006.

 

Een opvallende stijger was het Rekenhof waarvoor voor 2007 de gevolgen van de weddenaanpassing volledig zullen spelen, een verhoging van de dotatie met 4,1 miljoen ten opzichte van 2006.

 

Tijdens de bespreking van de begroting van de Kamer en haar dotatiegerechtigde instellingen heeft de commissie voor de Comptabiliteit vastgesteld dat de procedurele afspraken tussen de Kamer en de dotatiegerechtigde instellingen enerzijds, en de FOD Begroting bij de begrotingsopmaak anderzijds, kunnen worden verfijnd. C'est le moins que l'on puisse dire.

 

Voor het Vast Comité P werd in het ontwerp van algemene uitgavenbegroting 2,5 miljoen euro minder ingeschreven dan oorspronkelijk gevraagd. Omdat de FOD Begroting bij de begrotingsopmaak een methodiek hanteert die verschilt van de praktijk gevolgd in de Kamercommissie, werd het lager bedrag ingeschreven. Ook voor het Rekenhof en de Commissies voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer heeft de regering het bedrag van de gevraagde dotaties verminderd.

 

Tijdens de bespreking in de commissie voor de Comptabiliteit heeft een aantal leden die eenzijdige ingreep betreurd. Zij wijzen erop dat er een essentieel verschil is tussen de gedoteerde instellingen en de federale overheidsdiensten. Gestroomlijnde afspraken met de regering kunnen dergelijke misverstanden voorkomen.

 

De commissie voor de Comptabiliteit heeft hierop beslist om voor het Rekenhof, het comité P en de privacycommissie middels een amendement een bijkrediet toe te kennen. Het amendement werd in de commissie voor de Financiën unaniem goedgekeurd.

 

Te persoonlijke titel wil ik nogmaals wijzen op mijn wetsvoorstellen die voorzien in een gemeenschappelijke onderbouw voor de controle en de goedkeuring van de begroting en de rekeningen van de diverse dotatiegerechtigde instellingen. De ontwerpen, die nagenoeg eenparig werden aangenomen door de plenaire vergadering van de Kamer op 24 februari 2005, liggen sindsdien bij de Senaat. We stellen vast dat de reflectieperiode in de Senaat reeds twee jaar aansleept. Ik denk dat dat zonder precedent is in de geschiedenis van het federaal bicameralisme. In een moderne democratie is het verantwoord dat de Kamer van volksvertegenwoordigers als begrotingsautoriteit op een transparante wijze inzicht heeft in de boekhouding van de dotatiegerechtigde instellingen. Het blijft een open vraag waarom de Senaat de goedkeuring van een wetsvoorstel dat in de Kamer unaniem werd goedgekeurd, vertraagt. Het ontwerp beoogt alleen transparantie.

 

Collega's, de acht begrotingen en rekeningen werden unaniem goedgekeurd door de commissie voor de Comptabiliteit. Ik vraag dat de voltallige Kamer de verslagen, rekeningen en begrotingen eveneens goedkeurt.

 

Mijnheer de voorzitter, ten tweede is er onze eigen keuken, als ik het zo mag uitdrukken. Het verslag gaat in essentie over de rekening van 2005, van pagina 15 tot pagina 30, en over de begroting voor 2007, pagina 31 tot pagina 43.

 

Net als in mijn vorig betoog wil ik niet dieper ingaan op de rekening vermits het geen zin heeft nu nog te gaan discussiëren over rekeningen van 2005. Die zijn reeds lang voorbijgestreefd.

 

Collega's, het is echter toch interessant te noteren dat wij de laatste jaren de rekening van de Kamer alleen maar hebben kunnen sluitend maken dankzij een beroep op en inbreng van ons eigen Reservefonds. Ik wil nogmaals onderstrepen dat wij zonder onze reserves onze rekening moeilijk sluitend kunnen maken.

 

Ik kom tot de begroting voor 2007. Hier gaat het over de uitgaven van de Kamer, ten bedrage van 118 miljoen; over de uitgaven die wij doen voor rekening van de Staat voor de europarlementsleden, ten bedrage van 4,280 miljoen en de uitgaven voor de politieke partijen, die 9,1 miljoen euro bedragen. Collega's, in totaal gaat het dus toch over 132 miljoen.

 

Ik bespaar u de commentaren over hoe wij daartoe gekomen zijn in de commissie voor de Comptabiliteit en over de opmerkingen die wij gemaakt hebben en ik ga onmiddellijk over naar pagina 32. Daar wordt een detail gegeven van de begroting voor 2007.

 

Ik zei het reeds, het gaat over 132 miljoen. 13 miljoen is echter een doorgeefluik. De eigen begroting beloopt dus 118 miljoen. Ik wil u drie posten weergeven.

 

De begroting voor de kamerleden bedraagt 33 miljoen. De begroting voor het personeel bedraagt 43 miljoen. Voor het personeel van de politieke partijen is in een bedrag voorzien van bijna 28 miljoen. Collega's, samen gaat dat dus over 104 miljoen, zijnde 86% van de begroting van de Kamer.

 

Er rest dus nog 14% om dit Huis te doen draaien. Uiteraard zijn er daar posten bij waarop eventueel kan worden bespaard. Enkele leden hebben trouwens commentaar gegeven over hoe wij dit Huis efficiënt kunnen runnen.

 

Ik wil maar zeggen dat wij hier net als in de begrotingen van de andere dotatiegerichte instellingen weinig manoeuvreerruimte hebben om besparingen door te voeren. Dat is de essentie van het verhaal.

 

Wat de begroting van de Kamer betreft, 118 miljoen waarvan slechts 113 miljoen ingeschreven is in het ontwerp van algemene uitgavenbegroting, moet in 2007 ook rekening gehouden worden met uitdiensttredingsvergoedingen ten belope van 4,6 miljoen euro. Daarvan gaat wel 700.000 euro naar de Senaat maar het is toch een significant bedrag, dit uiteraard ingevolge het verkiezingsjaar. De drie ontwerpen van de begroting van de Kamer, voor de Belgische leden van het Europees Parlement en voor de financiering van de politieke partijen werden eenparig goedgekeurd en aangenomen door de commissie voor de Comptabiliteit.

 

Collega’s, ik wil eindigen met twee slotbemerkingen. Ten eerste gaat het om een begroting – ik heb het al drie keer gezegd – van circa 118 miljoen maar wij kunnen het gat slechts dichtrijden door een beroep te doen op het reservefonds voor 3,26 miljoen.

 

Ten tweede, vertrekkend van die 118 miljoen, als men het groeipad ziet van de laatste jaren, dan ziet men dat de stijging toch tamelijk sterk is. In feite zou men zoals in andere assemblees of zoals in de privésector moeten kiezen voor een meerjarenbegroting. Het groeipad is dan als het ware op voorhand gedefinieerd en men is verplicht om binnen zekere marges te blijven.

 

Collega’s, de democratie heeft natuurlijk geen prijs maar eigenlijk eist ze ook value for money. Dat is ook wat de commissie voor de Comptabiliteit probeert te doen met de adviezen die zij verschaft aan het management van de Kamer. Ik dank u en ik vraag uw goedkeuring, zoals die ook in de commissie is gegeven.

 

De voorzitter: Mijnheer de rapporteur, ik durf het bijna niet luidop te zeggen, maar misschien zullen wij u missen.

 

08.02  Guy D'haeseleer (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, aan de heer Lano zou ik graag willen zeggen dat de democratie haar prijs heeft. Wij moeten echter vaststellen dat de dotatie van de Kamer jaarlijks groeit, zonder dat daarbij fundamentele bezwaren worden gemaakt. Ik zou ervoor willen pleiten om in de nabije toekomst de rekeningen en begrotingen van de Kamer kritischer te benaderen. Dat is tenminste mijn bedoeling.

 

Ik heb in mijn hoedanigheid van lid van de commissie voor de Comptabiliteit eens een poging ondernomen om een en ander van naderbij te bekijken.

 

Mijnheer Lano, na mijn vraag tot inzage heerste echter enige zenuwachtigheid bij het Voorzitterschap en zijn diensten. Ik werd zoveel mogelijk in mijn inzagerecht beknot. Ik kreeg onmiddellijk een brief van de voorzitter van de Kamer met de melding dat ik geen nota’s mocht maken of kopieën mocht nemen. Dat spreekt boekdelen. Ook het feit dat mijn partij, het Vlaams Belang, angstvallig uit de quaestuur wordt geweerd, toont duidelijk aan dat blijkbaar een aantal potjes gedekt moeten blijven. Dat is althans ons aanvoelen. Ik zou niet weten waarom anders tot de maatregel werd overgegaan.

 

Wij hebben dan ook de grootste twijfels – ik was niet aanwezig bij de stemming over de begroting, omdat ik voor begrotingsbesprekingen in de commissie voor de Sociale Zaken was – bij het feit dat de gelden van de Kamer met de grootste zorg worden besteed. Daarom zullen wij ons bij de stemming in de plenaire vergadering, net zoals wij in 2005 deden, onthouden.

 

Mijnheer Lano, ik zal mij alvast in de nabije toekomst – over de begroting van de Kamer wordt immers heel vlug overgegaan met de mededeling dat de democratie haar prijs heeft – meer bezighouden met en verdiepen in de rekeningen van de Kamer. In tegenstelling tot uzelf, die beweert dat de marges klein zijn, denk ik dat er nog heel wat besparingen kunnen worden doorgevoerd.

 

Ik zal echter later nog op de kwestie terugkomen.

 

08.03  Pierre Lano (VLD): Mijnheer de voorzitter, ik kan alleen maar verslag uitbrengen over wat ik weet, lees, aan de Kamerleden wordt toezonden en wordt besproken in de Commissie voor de Comptabiliteit. Voornoemde commissie is de plaats om opmerkingen te maken. Er werden opmerkingen gemaakt, waarop ik niet dieper ben ingegaan. Immers, non bis in repetitat.

 

Ik blijf dan ook bij de cijfers. De cijfers zijn wat ze zijn en zijn het gevolg van een beleid en van een bepaalde manoeuvreerruimte, die inderdaad maar 16% is. Ik denk niet dat er te besparen valt op personeel en op wedden. Daarmee heb ik echter niet gezegd dat er niets te doen valt, collega.

 

De voorzitter: Mijnheer D’haeseleer, u hebt in de commissie waarschijnlijk dezelfde opmerking gemaakt.

 

Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)

Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

 

La discussion est close.

De bespreking is gesloten.

 

Le vote sur les comptes 2005 et les budgets 2007 de la Chambre des représentants, des membres belges du Parlement européen et du financement des partis politiques aura lieu ultérieurement.

De stemming over de rekeningen 2005 en de begrotingen 2007 van de Kamer van volksvertegenwoordigers, de Belgische leden van het Europees parlement en de financiering van de politieke partijen zal later plaatsvinden.

 

Mijnheer Lano, hebt u tezelfdertijd ook de dotaties uitgelegd? Ik moet het punt nog aan de orde brengen.

 

09 Comptes de l'année budgétaire 2005, ajustements des budgets de l'année budgétaire 2005 et 2006, propositions budgétaires pour l'année budgétaire 2007 de la Cour d'arbitrage, du Conseil supérieur de la Justice, des Commissions de nomination pour le notariat, de la Cour des comptes, des Comités permanents de contrôle des services de police et de renseignements, de la Commission de la protection de la vie privée et des médiateurs fédéraux (2782/1-2)

09 Rekeningen van het begrotingsjaar 2005, aanpassingen van de begrotingen van het begrotingsjaar 2005 en 2006, de begrotingsvoorstellen voor het begrotingsjaar 2007 van het Arbitragehof, de Hoge Raad voor de Justitie, de Benoemingscommissies voor het notariaat, het Rekenhof, de Vaste Comités van toezicht op de politie- en inlichtingendiensten, de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de federale Ombudsmannen (2782/1-2)

 

Discussion

Bespreking

 

La discussion est ouverte.

De bespreking is geopend.

 

Quelqu'un demande-t-il la parole? (Non)

Vraagt iemand het woord? (Nee)

 

La discussion est close.

De bespreking is gesloten.

 

Le vote sur les comptes 2005, les ajustements des budgets 2005 et 2006 et les budgets 2007 aura lieu ultérieurement.

De stemming over de rekeningen 2005, de aanpassingen van de begrotingen 2005 en 2006 en de begrotingen 2007 zal later plaatsvinden.

 

Projets et propositions (continuation)

Ontwerpen en voorstellen (voortzetting)

 

10 Projet de loi domaniale (2779/1-2)

10 Ontwerp van domaniale wet (2779/1-2)

 

Discussion générale

Algemene bespreking

 

La discussion générale est ouverte.

De algemene bespreking is geopend.

 

Mevrouw Roppe verwijst naar haar verslag.

De minister van Financiën is aanwezig.

 

10.01  Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, waarde collega’s, sta mij toe enkele bedenkingen te formuleren aangaande het voorliggende ontwerp van domaniale wet.

 

Voor het Parlement is dat een ontzettend belangrijk ontwerp, om de volgende redenen. Ten eerste, het laat aan de parlementsleden toe om haar controle op het overheidspatrimonium uit te voeren. Ten tweede, dit ontwerp illustreert op een kenmerkende wijze op welke manier deze regering van liberalen en socialisten omgaat met het overheidspatrimonium.

 

Het zal bovendien een van de laatste keren zijn dat wij van het controlerecht gebruik kunnen maken, omdat de meerderheid van liberalen en socialisten van oordeel is dat een commerciële vastgoedmaatschappij zich voortaan moet bekommeren om de verkoop van overheidspatrimonium, zonder dat het Parlement daar nog iets over te zeggen zal hebben. Alweer iets dat aan het daglicht van de parlementaire democratie onttrokken zal worden.

 

In de afgelopen jaren heeft de regering voor ruim 2,1 miljard euro aan activa verkocht. In de begroting voor 2007, die morgen ter bespreking aan bod komt, schrijft de regering opnieuw 652 miljoen euro in. Die massale uitverkoop heeft ervoor gezorgd dat deze regering jaar na jaar en op korte termijn over heel veel geld heeft kunnen beschikken. De vraag luidt op welke manier zij door de wederinhuring van de gebouwen de toekomst zal belasten. Ik vraag mij af of een dergelijk beleid bestempeld kan worden als het beheer van een goede huisvader; ik durf dat ten zeerste te betwijfelen.

 

De manier waarop deze regering omgaat met de verkoop van gebouwen, leidt af en toe tot overhaaste beslissingen. Dat leidt niet alleen tot fouten en blunders, maar ook tot desastreuze budgettaire gevolgen. Dit ontwerp bevat daar enkele voorbeelden van die de moeite waard zijn om onder de aandacht te brengen.

 

Ik geef als voorbeeld de verkoop van het tot asielcentrum omgevormde voormalige vakantiecentrum Zon en Zee in Middelkerke. Vanwege de toevloed aan asielzoekers in de periode 2000 en 2001 werd het gebouwencomplex gekocht van de toenmalige eigenaar, de Christelijke Mutualiteit.

 

De aanvankelijke raming bedroeg 360 miljoen frank of 8,9 miljoen euro. De uiteindelijke kostprijs was zowat 555 miljoen frank of 13,8 miljoen euro. De gebouwen hebben niet lang de functie van asielcentrum gehad, omdat de toevloed van die aard was dat men de gebouwen niet vol kreeg met asielzoekers.

 

Bovendien staat het gebouw leeg sinds december 2003. De regering besliste het gebouw opnieuw te verkopen. De uiteindelijke verkoopprijs bedroeg 9 miljoen euro, of een verschil van zowat 5 miljoen euro aan belastinggelden voor een onzes inziens totaal nutteloze aankoop.

 

Eenzelfde verhaal doet zich voor met het tot asielcentrum omgevormde voormalige vakantiecentrum Hengelhoef. Daar heeft amper een asielzoeker verbleven. Bovendien staan de gebouwen leeg sinds april 2002. Het domein werd destijds aangekocht voor de som van 19,2 miljoen euro, terwijl de regering in december 2005 het verkoopbod van 5,35 miljoen euro heeft aanvaard.

 

Wanneer men de kosten van de investeringen in onderhoud en verwarming in rekening brengt, heeft de belastingbetaler het ongelooflijke bedrag van 15 miljoen euro verloren of 600 miljoen Belgische frank. Dat is dus ook een volledig nutteloze aankoop geweest.

 

De conclusie is dan ook duidelijk, collega’s: van een weldoordacht beleid is er zeker geen sprake. De regering heeft wel haar patrimonium uitverkocht om de lopende rekeningen te kunnen betalen, maar blijkbaar ziet de coalitie van liberalen en socialisten daar geen graten in. In elk geval, mijnheer de voorzitter, collega’s, het Vlaams Belang zal het voorliggende ontwerp van domaniale wet niet goedkeuren.

 

Le président: Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)

Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

 

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

 

Discussion des articles

Bespreking van de artikelen

 

Nous passons à la discussion des articles. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2779/1+2)

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2779/1+2)

 

Le projet de loi compte 12 articles.

Het wetsontwerp telt 12 artikelen.

 

Aucun amendement n'a été déposé.

Er werden geen amendementen ingediend.

 

Les articles 1 à 12 sont adoptés article par article.

De artikelen 1 tot 12 worden artikel per artikel aangenomen.

 

La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.

 

Collega's, ik laat de behandeling van de twee volgende wetsontwerpen nu niet beginnen.

 

Il s'agit du projet de loi modifiant la loi du 13 juin 1996 sur le prélèvement et la transplantation des organes et du projet de loi du 30 mars 1995 concernant les réseaux de distribution et d'émissions de radiodiffusion et l'exercice d'activités de radiodiffusion dans la région bilingue de Bruxelles-Capitale ainsi que la loi du 17 janvier 2003 relative au statut du régulateur des secteurs des postes et des télécommunications belges.

 

Monsieur Bacquelaine, nous avons prévu que la discussion de ces projets aurait lieu après les votes.

 

Cela dit, j'ai une bonne nouvelle à vous annoncer, chers collègues. Le buffet froid est déjà ouvert.

 

Het goede nieuws is dat het koud buffet geopend is. Dat is geen goed nieuws?

 

Je vous invite à partager le buffet froid sinon le président du Collège des questeurs aura quelques problèmes.

 

Nous voterons à partir de 18.15 heures. Ensuite, nous discuterons du projet n° 2680.

 

10.02 (…): Pourquoi pas 18 heures. Ceux qui veulent manger n'auront qu'à profiter du buffet après.

 

De voorzitter: Ik ga nu de namiddagzitting sluiten et ik zal de zitting met de stemming beginnen rond 18.00 uur. Het buffet is open. Le buffet est ouvert.

 

La séance est levée. Prochaine séance le mercredi 20 décembre 2006 à 18.15 heures.

De vergadering wordt gesloten. Volgende vergadering woensdag 20 december 2006 om 18.15 uur.

 

La séance est levée à 17.46 heures.

De vergadering wordt gesloten om 17.46 uur.

 

 

Ce compte rendu n'a pas d'annexe.

 

Dit verslag heeft geen bijlage.