Séance plénière |
Plenumvergadering |
du jeudi 15 mars 2007 Après-midi ______ |
van donderdag 15 maart 2007 Namiddag ______ |
La séance
est ouverte à 14.25 heures et présidée par M. Herman De Croo.
De
vergadering wordt geopend om 14.25 uur en voorgezeten door de heer Herman
De Croo.
Ministre du
gouvernement fédéral présente lors de l'ouverture de la séance:
Tegenwoordig
bij de opening van de vergadering is de minister van de federale regering:
Laurette
Onkelinx.
Le président: La séance est ouverte.
De
vergadering is geopend.
Mohammed
Boukourna, pour raisons de santé / wegens ziekte;
Camille
Dieu, pour devoirs de mandat / wegens ambtsplicht;
Pierrette
Cahay-André, Marie Nagy, pour raisons familiales / wegens familieaangelegenheden;
Paul
Tant, en mission / met zending;
Geert
Versnick, à l'étranger / buitenslands;
Theo
Kelchtermans, OTAN / NAVO.
01.01 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de
voorzitter, tenzij ik mij vergis, zouden wij gestart zijn om kwart over twee.
We zijn tien minuten te laat. Ik kan mij niet inbeelden dat dat uw schuld zou
zijn en durf dus te veronderstellen dat de regering eens te meer niet op tijd
in het Parlement was. Kunt u dat bevestigen?
De voorzitter: Mijnheer Van den Eynde, ik
zit reeds tien minuten op hete kolen, als ik mij zonder enig woordenspel naar
uw fractie mag uitdrukken. Ik was al ongeduldig. U kent het temperament van uw
voorzitter: time is money. Het Parlement heeft het recht op uur te beginnen. Ik
moet ook zeggen dat de premier pas begint om drie uur, dat was een klein
misverstand.
01.02 Pieter
De Crem (CD&V):
Het was toch niet omdat de Oost-Vlaamse regionale televisie op bezoek was,
zoals gisteren?
De voorzitter: U kent van Oost-Vlaanderen vele
zaken, mijnheer De Crem.
01.03 Pieter De Crem (CD&V): U hebt daar toch een
bijzonder eigenaardige interpretatie gegeven van de huurwet, waarover wij gaan
stemmen.
De voorzitter: Ik wist van niets.
01.04 Pieter De Crem (CD&V): U wist van niets? Ik
zal nadien nog een vraag stellen over het feit of u het van u zelf goed vindt
dat u als voorzitter van de Kamer optreedt in een debat op zondag, waar u
eigenlijk niet als Kamervoorzitter maar als verdediger van de regering zit. Die
vraag zal ik namens mijn fractie stellen.
De voorzitter: Mijn God, mijn God, mijn
God! Ik heb niets gevraagd. Gewoonlijk vraag ik nooit iets. Als men mij vraagt,
zeg ik gewoonlijk ja. Goed zo.
01.05 Pieter De Crem (CD&V): 't Is te hopen dat u
nog iets krijgt, als u niets vraagt.
De voorzitter: First things first!
02 Question de M. Patrick Cocriamont à la vice-première ministre et
ministre de la Justice sur "les peines de travail dans les hôpitaux"
(n° P1830)
02 Vraag van de heer Patrick Cocriamont aan de vice-eerste minister en
minister van Justitie over "werkstraffen in ziekenhuizen"
(nr. P1830)
02.01 Patrick Cocriamont (FN): Monsieur le président, madame
la ministre, nous avons appris que dans les prochains jours, l'hôpital Brugmann
allait employer des personnes condamnées à des peines d'utilité générale. Elles
seront préposées au nettoyage d'instruments chirurgicaux. Or, l'article 37,
alinéa 1 du Code pénal stipule que des personnes condamnées à des peines
d'intérêt général ne peuvent entrer en concurrence avec des employés dûment
rétribués des services publics et des associations bénéficiaires. J'aimerais
donc connaître les raisons supérieures invoquées par l'hôpital Brugmann pour
contrevenir à la loi.
02.02 Laurette Onkelinx, ministre: Monsieur Cocriamont,
comme vous le savez, l'article 37 du Code pénal permet d'effectuer une peine
d'intérêt général à titre gratuit auprès de communes, de pouvoirs publics ou
d'associations qui répondent à certains critères sociaux. Exécuter une peine de
travail dans un hôpital peut être extrêmement intéressant. Par exemple,
l'auteur d'un accident de la route peut y être confronté avec des victimes et
constater de visu les conséquences de son comportement. En dehors de la peine
elle-même, en termes de prise de conscience, de responsabilisation, c'est un
bon système.
Évidemment,
ces personnes ne sont pas rémunérées et elles ne sont absolument pas en
concurrence avec des travailleurs de l'hôpital en question.
02.03 Patrick Cocriamont (FN): Madame, il me semble qu'un tel
travail peut être dangereux. En outre, la Région bruxelloise compte
suffisamment de chômeurs qui pourraient être rémunérés pour ce genre de
travail. Je vous remercie tout de même pour votre réponse.
Het incident
is gesloten.
03 Question de M. Francis Van den Eynde au vice-premier ministre et
ministre de l'Intérieur sur "les amendes dans le cadre des mesures
antipollution" (n° P1831)
03 Vraag van de heer Francis Van den Eynde aan de vice-eerste minister
en minister van Binnenlandse Zaken over "de boetes in verband met
'smog'-overtredingen" (nr. P1831)
De voorzitter: Mijnheer Van den Eynde, u hebt uw vraag gericht
aan de vice-eerste minister van Binnenlandse Zaken. Gaat u ermee akkoord dat
mevrouw Onkelinx antwoordt?
03.01 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de
voorzitter, ik zal daar zelfs gelukkig mee zijn.
De voorzitter: Als u zo snel gelukkig
bent, des te beter.
03.02 Francis Van den
Eynde (Vlaams
Belang): Mevrouw de minister van Justitie, gisteren werd voor de eerste keer
een antismogactie georganiseerd in Vlaanderen – alleen in Vlaanderen – op
initiatief van de Vlaamse regering. Naar verluidt zouden gisteren ongeveer
3.000 automobilisten in Vlaanderen beboet geweest zijn, omdat zij
snelheidsovertredingen in het kader van de speciale smogreglementering
begingen.
Ik wil
het hier niet hebben over de opportuniteit van de maatregel. Ik wil het hier
zelfs niet hebben over het feit dat die mensen beboet worden, terwijl ze
slechts zeer gebrekkig werden gewaarschuwd. Ik wil het hier wel hebben over het
feit dat die Vlaamse actie, die betrekking had op de vrijwaring van het
leefmilieu, heel wat centen heeft opgebracht in het bakje van de federale
regering, want de boetes die moeten betaald worden op initiatief van Vlaanderen,
komen in de geldlade van de Belgische federale regering terecht. Met andere
woorden, de Walen zullen mee genieten van dat geld, terwijl alleen de Vlamingen
ervoor betaald hebben en er geen Waalse cent in zit.
In die
omstandigheden dacht ik dat het passend, billijk en rechtvaardig zou zijn dat
de regering, waarvan u toch een vice-eerste minister bent, het initiatief zou
nemen, opdat het geld dat opgehaald werd naar aanleiding van de Vlaamse actie,
ten minste volledig naar Vlaanderen zou gaan. Dan zou dat ten minste één
transfer minder zijn.
Ik zou
graag het standpunt van de regering hieromtrent kennen.
03.03 Minister
Laurette Onkelinx: Mijnheer de voorzitter, het behoort ook tot
mijn bevoegdheid.
Mijnheer
Van den Eynde, er is niets nieuws onder de zon. Zowel in de Kamer als
bij de Vlaamse regering weet men dat alle penale boetes aan de federale Staat
toekomen, ook wanneer zij voortvloeien uit beslissingen van deelstaten.
Et je suis
persuadée qu'hier, des Wallons, des Bruxellois francophones ont dû également
être taxés sur les routes de Flandre. Les amendes vont profiter au gouvernement
fédéral, notamment pour des actions de prévention en matière de circulation
routière.
03.04 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mevrouw de
vice-eerste minister, u blijft trouw aan uzelf. U blijft vooral trouw aan het
imago van uw partij, de PS. Dat is wat u ons komt vertellen.
De
Vlamingen zijn zo naïef om een actie met betrekking tot milieubescherming te
ondernemen, iets waarvoor u zich in feite weinig bekommert. Ik zal het in uw
taal zeggen: “C’est le dernier de vos soucis”. Het geld daarentegen is “le
premier de vos soucis”. De Vlamingen ondernemen echter een dergelijke actie en
u juicht dat toe, omdat uw partij dan de centen ontvangt.
Mevrouw
de vice-eerste minister, wat u vertelt, klopt immers niet. U antwoordt ons dat
de Vlamingen moeten weten dat de boetes naar de federale kas gaan. De helft
gaat naar de federale kas, mevrouw, en dat is al veel te veel. Daarover gaat
het nu echter niet. Het is een Vlaams initiatief, genomen in Vlaanderen door de
Vlaamse regering. Ik dacht dat u in het kader van goede betrekkingen,
solidariteit en eerlijkheid – een moeilijk woord – zou overwegen om het geld
aan de Vlamingen terug te geven.
Ik weet
dat het van de PS te veel is gevraagd, als het hierover gaat: In the pocket!
Het incident
is gesloten.
04 Question de M. François Bellot au ministre de l'Environnement et
ministre des Pensions sur "le smog" (n° P1844)
04 Vraag van de heer François Bellot aan de minister van Leefmilieu en
minister van Pensioenen over "de smog" (nr. P1844)
04.01 François Bellot (MR): Monsieur le président, monsieur le
ministre, j'ai entendu les mesures prises hier tant par le gouvernement
régional flamand que bruxellois à propos de la réduction de la vitesse sur
autoroute.
Je me suis
dès lors interrogé sur les effets de cette mesure et j'ai consulté les experts
de l'INRETS en France qui m'ont dit qu'aujourd'hui, tous les véhicules sont
conçus pour être utilisés sur des plages de vitesse de 110-120 km/heure et,
qu'en conséquence, les mesures de réduction de vitesse n'aboutiraient pas à une
réduction de la consommation, bien au contraire! De fait, le régime habituel de
la dernière vitesse de tout véhicule est organisé pour pouvoir fonctionner
entre 110 et 120 km/heure.
Monsieur le
ministre, avez-vous interrogé les autorités régionales flamandes, wallonnes et
bruxelloises ou vous êtes-vous concerté avec elles? Le commentaire que je viens
de faire vaut évidemment surtout pour la réduction de la vitesse sur autoroute
qui n'a aucun effet sur la consommation. Par contre, la réduction de la pointe
de vitesse en ville a, elle, beaucoup d'incidence. Il est donc important de
faire une grande distinction. Je vous invite d'ailleurs à consulter les résultats
des recherches qui ont été financées dans le cadre de l'initiative européenne
COST pour contrôler les propos que j'avance sur les réductions de vitesse sur
autoroute.
Monsieur le
ministre, avez-vous l'intention, d'une part, d'organiser une réunion de
concertation entre les Régions pour pouvoir assurer la cohérence des mesures
et, d'autre part, de vérifier scientifiquement si les mesures qui sont
proposées par les différentes Régions reposent sur des études scientifiques? La
dernière que j'ai pu consulter n'allait, en tout cas, pas dans le sens d'une
réduction de vitesse sur autoroute à moins de 100 km/heure.
04.02 Bruno Tobback, ministre: Monsieur le président, monsieur
Bellot, je voudrais souligner que la mesure a été prise au niveau flamand. En
effet, cette matière a été régionalisée. Il n'est donc pas très utile
d'interroger le ministre fédéral sur une matière qui ne relève plus de sa
compétence. Toutefois, je peux vous donner quelques réponses d'ordre général.
Monsieur
Bellot, d'un point de vue scientifique, il est incontestable que bon nombre de
voitures construites aujourd'hui sont conçues avec l'idée d'une vitesse de
roulage de 110 à 120 km/heure. Cependant, la majorité des voitures qui roulent
sur notre réseau routier ne datent pas d'aujourd'hui; elles ont déjà quelques
années. La réduction de la vitesse à 90 km/heure devrait permettre de réduire
les émissions tant en CO2 qu'en particules fines, mais aussi
d'autres substances émises par les voitures. La réduction de la vitesse a un
lien incontestable avec une réduction de ces émissions.
En cas de
pic d'ozone et de fines particules, ce genre de mesure peut être efficace. Le
seul inconvénient réside dans le fait que la compétence en la matière a été
régionalisée. C'est ainsi qu'il peut arriver que certaines situations soient
très difficilement compréhensibles lorsque l'on se trouve à la frontière de
deux Régions. Comme je l'ai déjà dit ce matin, il serait donc plus facile que
des mesures soient prises de façon uniforme sur tout le réseau routier. Si une
concertation entre les Régions peut aider à atteindre cet objectif, je suis
tout à fait prêt à l'organiser. Peut-être que, dans quelques jours, lorsque
l'évaluation de la mesure aura été faite en Flandre, nous pourrions réunir tous
les intervenants concernés.
04.03 François Bellot (MR): Monsieur le président, monsieur le
ministre, je pense que, demain, les choses iront mieux. En effet, la météo va
changer. Je ne sais donc pas comment vous allez pouvoir mesurer les effets par
rapport à la mesure qui a été prise.
Cela dit, je
vous renvoie aux études de l'INRETS ou de TNO aux Pays-Bas. Selon ces études,
la réduction de vitesse sur autoroute en dessous de 100 km/heure n'a pas de
conséquence sur le taux de pollution, autrement dit le taux de pollution est le
même que si les voitures roulaient à la vitesse pratiquée aujourd'hui en
Europe. Je parle bien de vitesse sur autoroute. Il n'est pas question des
villes.
04.04 Bruno Tobback, ministre: (…). Selon vous, 100 km/heure, c'est bon,
mais pas une vitesse inférieure.
04.05 François Bellot (MR): Les voitures sont réglées pour avoir
une consommation optimale lorsqu'elles roulent entre 100 et 120 km/heure. Dans
cette plage de vitesse, le pic de pollution est identique.
Je pense que
les mesures qui sont prises sont symboliques alors que nous finançons des
études importantes au niveau européen. Je vous renvoie aux résultats de ces
études avant d'accepter que de telles mesures soient prises. Ces mesures ont
plus un aspect philosophique par rapport à la voiture et à la circulation qu'un
aspect environnemental. Si vous le désirez, je peux vous communiquer les
références de ces études.
L'incident
est clos.
05 Vraag van mevrouw Greet van Gool aan de minister van Leefmilieu en
minister van Pensioenen over "de gevolgen van de
welvaartsaanpassingen" (nr. P1843)
05 Question de Mme Greet van Gool au ministre de l'Environnement et
ministre des Pensions sur "les conséquences des adaptations au
bien-être" (n° P1843)
05.01 Greet van Gool (sp.a-spirit): Mijnheer de
minister, personen die alleen een vervangingsinkomen of een pensioen genieten,
hoeven geen belastingen te betalen wanneer dat inkomen beneden een bepaalde
grens ligt. Momenteel ligt die grens op ongeveer 12.450 euro. Komen zij echter
boven die grens, dan moeten zij ineens wel belastingen betalen van minstens 538
euro.
Het
risico bestaat dat, door de welvaartsaanpassingen die aan de uitkeringen in de
sociale sector, vooral de pensioenen, uitgevoerd zullen worden, een aantal
personen over die grens van 12.450 euro zullen komen en ineens belastingen
zullen moeten betalen. Dat heeft tot gevolg dat zij meer belastingen zullen
moeten betalen dan wat zij eigenlijk aan welvaartsaanpassingen krijgen.
Ik heb u
daarover al eerder vragen gesteld, ook bij de bespreking van de beleidsnota’s.
Ik heb er ook al vragen over gesteld aan de minister van Financiën. De regering
heeft zich akkoord verklaard om een oplossing voor het probleem te vinden.
Graag had
ik vernomen wat de stand van zaken is. Hoe zal die oplossing eruitzien?
05.02
Minister Bruno Tobback: Mijnheer de voorzitter, mevrouw van Gool,
het probleem is inderdaad reëel.
Mijn
oorspronkelijke voorstel bestond erin om de welvaartsaanpassing buiten het
bedrag van het pensioen te houden en aldus te kunnen immuniseren.
Op vraag
van de sociale partners, die ongerust waren indien de welvaartsaanpassing
buiten het pensioenbedrag zou blijven, hebben wij ons inderdaad verplicht
gezien om de welvaartsaanpassing te integreren in het pensioenbedrag. Dat heeft
uiteraard tot gevolg dat er een risico van fiscale behandeling van de
welvaartsaanpassing is.
Op
zichzelf is het een verhaal dat in het geheel van de belastingregeling op de
vervangingsinkomsten past, waarvoor ik u eigenlijk moet verwijzen naar mijn
collega voor Financiën, die hier recht voor u zit.
In elk
geval, in het wetsontwerp betreffende de goedkeuring van het IPA voor de
periode 2007-2008, dat goedgekeurd werd op de Ministerraad in maart en dat
ingediend is in de Kamer, wordt een aantal oplossingen voor dat probleem
voorgesteld.
Ten
eerste, zolang het inkomen de begrenzing niet overschrijdt, blijft uiteraard de
huidige feitelijke vrijstelling geldig.
Ten
tweede, zodra het inkomen die begrenzing wel overschrijdt, wordt er niet een
brute grens getrokken, maar wel een afbouwregel toegepast, die inhoudt dat bij
een lichte overschrijding van de begrenzingen de uiteindelijke belasting niet
meer bedraagt dan het inkomen dat de begrenzing overschrijdt, met andere
woorden dat er geen nadeel zou mogen zijn. Op die manier zou de belastingdruk
aanzienlijk lager moeten zijn dan in de huidige regeling. De bedoeling is dat
de nieuwe afbouwregel van toepassing wordt op inkomsten vanaf 1 januari 2007,
dus met inbegrip van de welvaartsaanpassing, voor alle duidelijkheid.
05.03 Greet van Gool (sp.a-spirit): Mijnheer de
minister, ik dank u voor uw antwoord en vooral voor het nakomen van uw belofte.
Er werd dus wel degelijk een oplossing voor het probleem gevonden.
Ik heb
enkele berekeningen gemaakt. In dit geval zou het over ongeveer 5% van de
gepensioneerden kunnen gaan. Dat betekent dat 75.000 mensen door die maatregel
konden worden getroffen, mocht er geen oplossing gevonden zijn. Het verheugt
mij dus dat die oplossing gevonden werd. Zo zullen die mensen netto toch meer
overhouden van de welvaartsaanpassing. Anders zou het toch maar een
broekzak-vestzakoperatie worden, wat wij te allen tijde moeten vermijden.
Er rijzen
nog andere problemen ten gevolge van de welvaartsaanpassingen. Dat zijn zaken
waaraan u zelf niets kunt doen. Ze hebben bijvoorbeeld te maken met de
uitkeringen die door het OCMW toegekend worden. Ik meen dat wij ook op dat vlak
- als partij - zeker moeten nagaan wat de moeilijkheden zijn en ook daarvoor
oplossingen moeten zoeken. Het is namelijk ook in ons belang dat wij ervoor
zorgen dat de mensen effectief kunnen genieten van de welvaartsaanpassingen die
hen worden gegeven en die belangrijk voor hen zijn.
Het incident
is gesloten.
- Mme Karine Lalieux au vice-premier ministre et ministre des
Finances sur "la taxe sur les billets d'avion" (n° P1832)
- Mme Zoé Genot au vice-premier ministre et ministre des Finances
sur "la taxe sur les billets d'avion" (n° P1833)
- mevrouw Karine Lalieux aan de vice-eerste minister en minister
van Financiën over "de heffing op vliegtuigtickets" (nr. P1832)
- mevrouw Zoé Genot aan de vice-eerste minister en minister van
Financiën over "de heffing op vliegtuigtickets" (nr. P1833)
(Des tracts sont jetés de la tribune)
(Vanuit de
tribune worden pamfletten gegooid)
Le président: Voilà qui fera de belles
images pour la télévision!
06.01 Karine Lalieux (PS): Monsieur le président, monsieur le
vice-premier ministre, depuis mars 2006, je tente de faire adopter une
contribution de solidarité sur les billets d'avion. Je me suis heurtée à un mur
libéral, tant de votre part que de la part du ministre de la Coopération. Vous
n'étiez pas tout à fait contre, mais pas non plus tout à fait pour. Vous m'avanciez
l'argument selon lequel il fallait attendre que les 27 pays de l'Union
européenne le fassent pour que la Belgique suive. Donc vous étiez plutôt en
faveur de l'inertie de la Belgique.
Voilà deux
jours, comme mordu par un renard enragé ou aux abois, monsieur le ministre,
vous annonciez une taxe sur les billets d'avion sous couvert de la fiscalité
verte. Un seul mot, monsieur le ministre: vous êtes gonflé!
Vous êtes
gonflé de détourner une idée portée par des cénacles nationaux ou
internationaux à la recherche de financements alternatifs et supplémentaires
pour le développement, pour la coopération au développement, et gonflé de
détourner cette taxe pour simplement combler le trou du budget. Gonflé de
reprendre une idée que vous contestiez hier et que j'essaie de faire passer
depuis plus d'un an pour une simple opération comptable.
Monsieur
Reynders, je suis sûre que vous allez me dire que tout cela est né de
l'urgence, de l'urgence climatique, mais non par souci urgent de boucher les
trous du budget de l'État. Je vous répondrai alors que vous êtes cynique et peu
crédible. Vous avez lutté contre cette taxe avec des arguments spécieux et,
aujourd'hui, vous la trouvez pertinente pour rattraper votre couac sur la
problématique des taxes sur les emballages.
Selon mes
calculs, monsieur le ministre, pour combler votre budget, il s'agira d'une taxe
de 20 euros par billet d'avion. À l'heure où les gens réservent leurs
vacances, c'est un beau message qui est envoyé aujourd'hui aux citoyens.
J'ai
quelques questions à vous poser, monsieur le ministre.
Pourquoi
avez-vous combattu ma contribution sur les tickets d'avion avec des arguments
aussi spécieux que ceux que vous aviez avancés, alors qu'à présent, vous la
présentez comme une très bonne idée?
Quel sera le
montant exact de la taxe? Frappera-t-elle tous les billets d'avion ou bien
distinguerez-vous la contribution entre la classe économique et la classe
business?
Quelle est
la réaction du secteur? Vous aviez affirmé, pour lutter contre ma proposition
de loi, que le secteur aurait été très effarouché et que vous ne désiriez pas
affecter un secteur déjà en difficulté.
Enfin,
monsieur le ministre, pour ironiser, estimez-vous que cette taxe doit être
volontaire? En effet, vous vous étiez montré d'accord pour que ma taxe sur les
billets d'avion soit volontaire. Le budget de l'État fera-t-il donc appel à la
charité des citoyens?
06.02 Zoé Genot (ECOLO): Monsieur le président, lorsque nous
avons eu l'occasion d'échanger nos points de vue avec le ministre des Finances
sur ce sujet, à l'invitation de la France qui a instauré cette fameuse taxe sur
les billets d'avion, il ne s'agissait pas d'une taxe destinée à alimenter le
budget de l'État mais bien à lutter contre des maladies qui, actuellement,
tuent de nombreuses personnes dans le tiers-monde. Il s'agissait d'une taxe
destinée à financer le fonds de lutte contre le sida et les pandémies. À
l'heure actuelle, grâce à de petites sommes, il serait possible de réduire le
nombre de décès de ce type dans le monde. Tel était l'objectif poursuivi par la
France, suivie de 12 autres pays prêts à verser le produit de cette taxe audit
fonds.
La Belgique
a fait la fine bouche. Vous avez déclaré que le gouvernement ne voulait pas de
cette taxe, qu'elle voulait bien une contribution…
Monsieur le
ministre, j'ai vos déclarations sous les yeux. Je peux vous en donner lecture,
puisque je vois que vous sourcillez! Je vous cite: "Le gouvernement
préfère une réglementation où les passagers peuvent payer une contribution
volontaire assortie de l'obligation pour les compagnies aériennes de la leur
proposer". Bien entendu, vous n'avez rien fait pour mettre cette petite
contribution volontaire en application. Pourtant, plusieurs propositions de
loi, dont la mienne, visant une contribution au développement, étaient sur la
table en attente d'être discutées.
Étant donné
l'état déficitaire de votre caisse, vous vous êtes demandé ce que vous pourriez
bien inventer et vous avez pensé à cette taxe avion. Vu qu'on ne peut
l'affecter au secteur du développement, on dira qu'il s'agit d'une taxe verte!
C'est un peu facile, c'est à la mode! Mais si c'est une taxe verte, j'espère
qu'elle sera proportionnelle à la pollution des avions. Aussi, je voudrais
connaître les modalités d'application du principe du pollueur-payeur dans le
cadre de cette taxe. S'il s'agit d'une taxe pour le développement, je voudrais
que vous me rassuriez et que vous me disiez que cette taxe sera, en effet,
affectée au fonds de lutte contre le sida et les pandémies et non versée dans
les caisses de l'État.
06.03 Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, Mmes
Lalieux et Genot, je ne suis pas surpris. Manifestement, vous souhaitez que
l'on taxe. J'en ai l'habitude! La tendance d'un certain nombre de demandes est
de taxer de plus en plus et dans tous les domaines. J'essaie de considérer cela
de manière prudente.
D'où vient
le débat? Vous citez difficilement son nom, mais à présent qu'il s'en va, vous
pouvez lui rendre hommage. C'est Jacques Chirac qui a lancé cette idée et ce
débat sur une perception concernant les billets d'avion. C'est peut-être
difficile à dire, mais il s'agit du président de la République française,
Jacques Chirac. Il le faisait effectivement pour financer la coopération.
Pourquoi? Parce que la France progresse difficilement vers l'objectif des 0,7%
du PIB consacrés à la coopération.
Nous avons
choisi une autre voie au sein du gouvernement et du parlement, celle de prendre
l'engagement qu'en 2010, nous aurions atteint ces 0,7%. En ce sens, chaque
année, le budget de l'État augmente les moyens de la Coopération. Nous le
faisons année après année, via des remises de dette, des crédits directs. Je
puis d'ores et déjà vous confirmer que nous allons poursuivre en ce sens. C'est
ce qui a été prévu au budget 2007.
Donc,
expliquer qu'un prélèvement devrait être affecté directement à une caisse
plutôt que de passer par le budget avant d'être reversé à la Coopération, est
erroné. C'est le budget de l'État qui finance cette croissance. Heureusement,
nous figurons progressivement parmi les bons élèves en matière de coopération.
Cela étant,
va-t-on prélever ce genre de taxe? La seule chose que j'ai évoquée, c'est que
cela fait partie des débats possibles. Aussi, n'allez pas trop vite pour
imaginer qu'une décision va tomber, parce que je souhaite de toute façon, si on
entreprend quoi que ce soit en la matière, qu'il y ait une très forte
différenciation entre les billets de classe économique et les billets business
ou de première classe! Même avec une taxation faible sur les billets de classe
économique, je souhaiterais vérifier – or, pour l'instant, nous n'avons aucun
élément très concret – que cela ne porterait pas préjudice à l'activité de
l'aéroport national comme aux aéroports régionaux.
Si c'est
pour imaginer un prélèvement qui entraînera le départ du "low cost"
de Charleroi, Liège, Ostende, Anvers ou d'ailleurs, je ne vois pas l'intérêt de
la démarche. Nous en sommes donc très loin.
Par contre,
je voudrais réaffirmer l'engagement du gouvernement d'augmenter le budget de la
Coopération pour atteindre les 0,7% du PIB. Cela me paraît être la mesure
essentielle avant d'imaginer une série d'autres éléments de façade.
Enfin, en ce
qui concerne l'environnement, cela fait plusieurs années qu'on débat d'une
taxation du kérosène. Je reste convaincu qu'il n'est pas normal que vous et
moi, prenant un transport individuel, nous payions des taxes très élevées sur
l'essence ou le diesel et que rien ne soit prélevé sur le kérosène. Là aussi,
pour le kérosène, on ne peut pas le faire uniquement sur des vols au départ de
Bruxelles, il faut le faire avec un ensemble de partenaires.
Je me
réjouis d'entendre votre enthousiasme, qui ne me surprend pas, pour
l'augmentation des taxes, quelles qu'elles soient. J'y ai été habitué. Par
contre, j'espère que vous allez nous suivre dans la volonté d'augmenter année
après année le budget de la Coopération au développement, quelle que soit la
source du financement.
06.04 Karine Lalieux (PS): Monsieur le ministre, ne renversez pas
les rôles! C'est vous qui êtes en train de trouver des taxations pour clôturer
le budget et c'est vous qui avez fait une sortie lundi sur les taxes emballages
et sur les tickets d'avion. Nous avions émis l'idée d'une contribution de 1
euro, et cela n'a pas du tout affecté les aéroports en France, que ce soit à
Paris ou dans les aéroports régionaux. Cela n'a pas diminué le nombre de
voyageurs.
La petite
proposition de loi que j'avais déposée aurait pu rapporter 20 millions pour un
financement alternatif dans le cadre de la lutte contre le sida. Ce qui est
cruel aujourd'hui – et vous ironisez là-dessus, je trouve cela dommage –, c'est
qu'il n'y a pas un franc de plus pour lutter contre ces maladies. À nouveau, il
s'agissait d'autre chose que les 0,7% que le gouvernement s'est engagé, depuis
bien longtemps, à atteindre et que, j'espère, il atteindra.
Cette
taxation n'ira pas dans le budget de l'État et vous n'enlèverez pas cela à la
Coopération au développement. Je trouve cela tout à fait inacceptable.
C'est vous
qui taxez – ce n'est pas nous qui taxons pour le moment – parce que vous n'avez
pas travaillé correctement sur la taxation des emballages.
(…): (…)
06.05 Didier Reynders, ministre: On emballe
bien!
06.06 Zoé Genot (ECOLO): Monsieur le ministre, vous allez
devoir emballer mieux que cela parce que personne n'y croit!
Que se
passe-t-il? Le gouvernement veut boucler son budget et il a usé de tellement
d'artifices qu'il se rend compte qu'il est impossible de combler les trous.
Ici, il ne s'agit pas des 0,7%. Quand la taxe sur les billets d'avion a été
pensée en France, il s'agissait d'un produit additionnel.
Vous avez
dit que vous aviez lu le rapport Sachs mais vous semblez l'avoir oublié
aujourd'hui!
06.07 Didier Reynders, ministre: Madame Genot, j'ignore si vous
êtes au courant de l'état de la coopération au développement en France.
06.08 Zoé Genot (ECOLO): Il n'y a pas que la France, il y a
douze autres pays! Je pense notamment à l'Angleterre dont les efforts sont
nettement supérieurs à ceux de la Belgique.
06.09 Didier Reynders, ministre: Vous dites qu'il s'agit d'un
produit additionnel mais ils n'atteignent pas les 0,7%. Nous, nous tentons de
les atteindre.
06.10 Zoé Genot (ECOLO): Vous ne savez peut-être pas de
quelle manière on tente de les avoir. Par exemple, en première année, l'accueil
des réfugiés vient gonfler le budget de la Coopération. Je regrette mais je ne
considère pas l'ouverture d'un centre d'accueil comme de la Coopération au
développement.
Ces
dernières années, toutes sortes d'artifices ont été employés pour gonfler ce
budget. En conséquence, l'effort qui devra être consenti par les prochains
gouvernements pour effectivement atteindre les 0,7% en 2010 devra être beaucoup
plus important que ce que vous avez fait ces dernières années. Sans les remises
de dette et ces artifices, vous n'y arriveriez pas!
Piocher dans
la poche des pays du Sud pour combler vos trous est inadmissible! Soudainement,
vous découvrez la taxation kérosène. Or, cela fait des années que les Verts la
demandent au Parlement européen mais ils ne sont pas soutenus par votre groupe.
L'incident
est clos.
- mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de vice-eerste minister en
minister van Financiën over "het nieuwe dubbelbelastingverdrag met
Frankrijk" (nr. P1834)
- de heer Joseph Arens aan de vice-eerste minister en minister van
Financiën over "het nieuwe dubbelbelastingverdrag met Frankrijk"
(nr. P1835)
- Mme Sabien Lahaye-Battheu au vice-premier ministre et ministre
des Finances sur "la nouvelle convention visant à éviter les doubles
impositions avec la France" (n° P1834)
- M. Joseph Arens au vice-premier ministre et ministre des Finances
sur "la nouvelle convention visant à éviter les doubles impositions avec
la France" (n° P1835)
07.01 Sabien Lahaye-Battheu (VLD): Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de vice-eerste minister, thans zijn er meer dan 30.000 grensarbeiders
die werken in de Frans-Belgische grenszone. Er zijn ongeveer 1.000 Belgen die
elke dag naar Frankrijk gaan werken, de rest zijn Fransen die iedere dag in
België komen werken, de helft in Wallonië, de helft in Vlaanderen. Zij zijn
allen onderworpen aan het Frans-Belgisch dubbelbelastingverdrag van 1964 dat
inhoudt dat zij op fiscaal vlak ressorteren onder hun woonland en op sociaal
vlak onder hun werkland.
Zoals u
weet is er eind 2005 op initiatief van de respectievelijke eerste ministers,
een Frans-Belgische parlementaire werkgroep geïnstalleerd. Ik maak daar deel
van uit. Wij hebben dat dubbelbelastingverdrag onder de loep genomen en wij
zijn tot twee vaststellingen gekomen. Aan de ene kant staat het verdrag onder
spanning gezien het Europees principe dat men belastingen betaalt in zijn
werkland en aan de andere kant is er het feit dat als er een heronderhandeling
komt over dat dubbelbelastingverdrag, dit moet gebeuren in overleg met actoren
uit de sociaaleconomische wereld, gezien de impact van het behoud of de
afschaffing van het statuut. Vandaag is er geen bedrijf in de grenszone dat
zonder Fransen werkt. 80% van de instroming in de bedrijven is Noord-Frans.
Gisteren
hebt u meegedeeld, mijnheer de vice-eerste minister, dat er een protocolakkoord
zou gesloten zijn over een nieuwe belastingregeling. Ik hoef waarschijnlijk
niet te herhalen dat er sinds gisteren heel wat vragen bij de werkgevers en de
werknemers zijn. De telefoon staat roodgloeiend bij al wie te maken heeft met
grensarbeid. Ik zou u vandaag dan ook willen vragen om duidelijkheid te
verschaffen. Wat is de juiste stand van de onderhandelingen? Wat bedoelt u
precies met de overgangsperiode van 25 jaar? Wat is de weg die nog moet worden
afgelegd vooraleer het protocol in voege kan treden op het terrein?
07.02 Joseph Arens (cdH): Monsieur le ministre,
dernièrement, vous avez conclu un protocole d'accord pour modifier la
convention fiscale préventive de la double imposition avec la France. J'ai
quatre questions à vous poser au sujet de ce protocole d'accord.
1. Le
protocole signé concerne les travailleurs frontaliers avec la France, qu'ils
soient belges ou français, mais concerne-t-il aussi les travailleurs
frontaliers retraités? Autrement dit, les retraités belges ayant travaillé en
France pourront-ils payer leurs impôts dans le pays dans lequel ils ont
travaillé, la France?
2. La Commission
nationale des Finances et des Affaires sociales que vous avez créée il y a déjà
quelques années va-t-elle se réunir pour examiner les différents textes?
3. Au
sujet des entreprises, dans les prochaines années, les travailleurs
pourront-ils sortir de la zone frontalière sans perdre leur statut de
frontaliers pendant trente jours? Qu'en sera-t-il après 2007 et 2008? Dois-je
croire ce qui est paru dans les journaux?
4. Les
jeunes travailleurs français engagés par les entreprises belges après 2008
paieront-ils leurs impôts en France?
07.03 Minister Didier Reynders: Ten eerste, ik krijg in de commissie nu al bijna 8 jaar veel vragen
over een nieuw verdrag met Frankrijk om, eventueel met een transitieperiode,
het mechanisme inzake de grensarbeiders af te schaffen. Het is toch normaal in
Europa dat tussen België, Nederland, Luxemburg, Duitsland of Frankrijk geen
grensarbeidersstatuut meer zou bestaan. Er zijn geen grenzen meer, waarom dan
nog wel een statuut voor de grensarbeiders?
Er is een
nieuw verdrag gesloten met Duitsland, Nederland en Luxemburg. Met Frankrijk was
het gedurende jaren nagenoeg onmogelijk. Daarop hebben wij aangedrongen op een
verdrag inzake de grensarbeiders alleen in plaats van een algemeen
dubbelbelastingverdrag. De onderhandelingen zijn enkele jaren geleden gestart.
Ik heb elk jaar een nieuwe collega voor Financiën in Frankrijk. Ik ben aan de
zevende collega toe na meer dan zeven jaar. Het is steeds mogelijk om nog een
vergadering te organiseren. Nu heb ik een akkoord met de heer Copé, belast met
de begroting in Frankrijk.
Wij gaan
een aantal zaken doorvoeren. Aan het einde moet er een afschaffing komen van
het statuut van grensarbeider zoals dit al het geval is met Nederland,
Duitsland en Luxemburg maar dan wel na een transitieperiode van 25 jaar. De
mensen die nu aan het werk zijn, kunnen het statuut nog gedurende 25 jaar
behouden. Geen probleem dus.
Ten
tweede, ik heb veel vragen gekregen van de ondernemingen in verband met de
mogelijkheid om een aantal aanwervingen te doen in Frankrijk, bijvoorbeeld voor
een aantal ondernemingen uit de streek van Kortrijk. Er is te weinig mobiliteit
tussen bijvoorbeeld Henegouwen en de streek van Kortrijk. Het is daarom
misschien nuttig om naar Frankrijk te gaan. Ik heb gezegd dat wij meer moeten
doen om meer mobiliteit te krijgen binnen België, tussen de verschillende
Gewesten. Er is dus nood aan een tweede transitieperiode. Het zal voor alle
bedrijven mogelijk blijven om nieuwe aanwervingen te doen van grensarbeiders
vanuit Frankrijk tot eind 2008. Misschien zullen een groot aantal mensen hierop
inspelen.
Je réponds
maintenant aux différentes questions de M. Arens.
En ce qui
concerne les 30 jours, il y a eu un faux débat sur l'existence d'une
possibilité de sortie de zone pendant 45 jours. Cette possibilité n'a jamais
existé avec la France. Mon prédécesseur, M. Viseur, a resserré les
conditions dans un avenant. Depuis des années, beaucoup de travailleurs
frontaliers sont inquiets car on remet en cause leur statut.
Qu'avons-nous
convenu avec nos amis français? Trente jours ouvrables possibles en dehors de
la zone. Cela signifie plus d'un mois de travail en dehors de la zone
frontalière.
Monsieur
Arens, la règle vaudra pendant les 25 ans non seulement pour ceux qui sont
frontaliers aujourd'hui mais aussi pour ceux qui seront encore recrutés en 2007
et 2008. Il n'y a donc aucune difficulté. Mieux que cela, nous allons la rendre
applicable aussi pour les années antérieures afin de régler tous les
contentieux qui ont parfois tracassé les travailleurs frontaliers durant les
années qui viennent de s'écouler.
Par
ailleurs, je suis attentif à la situation des entreprises qui veulent recruter
les travailleurs frontaliers qui souhaitent venir travailler chez nous, de ceux
qui sont au chômage mais qui aimeraient peut-être travailler dans nos régions
mais aussi à la situation des communes.
Monsieur le
président, je vais conclure mais vous savez que dans cette assemblée, la
préoccupation pour les finances communales est très forte. Elle l'était
peut-être plus encore avant octobre dernier mais elle est très importante. J'ai
donc demandé à nos collègues français de nous verser une compensation car tous
ces travailleurs frontaliers financent le Trésor français et pas, comme cela
devrait être le cas, le Trésor belge et donc pas non plus nos communes. Nous
négocions une compensation d'environ 25 millions d'euros à partir de 2009,
moment où il ne sera plus possible de recruter.
J'en profite
d'ailleurs pour remercier M. Arens qui m'avait promis une statue dans sa
commune si j'obtenais un financement du Luxembourg. J'ai obtenu
15 millions d'euros et j'ai appris qu'une plaque avait été inaugurée
en présence de Mme Tilmans. Je suis ravi. J'espère qu'il en sera de même dans
des communes à la frontière française.
Pour
terminer, je vous dirai qu'il est évident que nous allons également intégrer
les pensions dans le protocole qui n'est pas encore signé; nous avons un accord
mais je souhaite encore rencontrer les entreprises, les partenaires sociaux en
général. Nous réunirons la commission pour voir comment travailler sur le sujet
Je crois que
nous trouvons enfin avec ce protocole un accord avec tous nos voisins, non
seulement le Luxembourg, les Pays-Bas et l'Allemagne mais aussi la France, en
permettant aux entreprises d'encore embaucher jusqu'à la fin de l'année 2008,
en mettant malgré tout une fin au système, en réglant les problèmes de
contentieux par la règle des 30 jours et, je l'espère en collaboration
avec les Régions, en renforçant la mobilité sur le marché du travail en
Belgique pour qu'après 2008 on puisse trouver à nouveau de la main-d'œuvre
facilement pour servir les entreprises qui en ont besoin.
07.04 Sabien
Lahaye-Battheu (VLD):
Mijnheer de minister, wat u op het eind van uw antwoord hebt gezegd, is heel belangrijk.
Het protocol is nog niet ondertekend en er komen onderhandelingen met de
sociaaleconomische partners. Het probleem hebt u ook aangegeven. Bij ons wordt
wel eens gezegd dat de Fransen de olie van de Belgische grenseconomie zijn. U
hebt het voorbeeld van Zuid-West-Vlaanderen gegeven. Kortrijk heeft een zeer
lage werkloosheid met een mannelijke werkloosheidsgraad van 3%. De Fransen
stromen massaal in. 80% van de instroom is Frans. Daarnaast zijn er Waalse
bedrijven die veel met Fransen werken, ook al is de werkloosheidsgraad daar
veel groter. U hebt ook al gezegd dat wij er tot op heden nog altijd niet in
slagen om de werklozen van Wallonië naar Vlaanderen te krijgen. Dat zou met de
tijd moeten worden opgelost.
Ik vraag
u dan ook om in de verder uitwerking van het protocol oog te hebben voor de
startende ondernemingen, voor de groeiondernemingen en voor de flexibiliteit
die tegenwoordig van onze ondernemingen wordt gevraagd.
07.05 Joseph Arens (cdH): Monsieur le ministre, je vous
remercie pour votre réponse. Si j'ai bien compris, en ce qui concerne les
travailleurs retraités, vous allez encore en discuter. Avez-vous des chances
d'aboutir favorablement ou non? Il me semble important de le savoir.
07.06 Didier Reynders, ministre: Comme vous suivez le dossier de
près, vous devez savoir que j'ai prouvé qu'il y avait des chances d'aboutir:
durant de nombreuses années, j'ai eu des prédécesseurs qui n'ont pu signer
aucun accord, alors que j'en suis au quatrième. Nous aurons donc fait le tour
de tous les pays frontaliers du continent. Ce n'est pas si mal, non?
Je crois
donc que nous avons vraiment une chance d'aboutir aussi sur ce point-là.
07.07 Joseph Arens (cdH): Sur le volet des retraités également?
En effet, il s'agit aussi d'un point important.
Par
ailleurs, en ce qui concerne l'engagement des jeunes travailleurs, le point
est-il réglé jusqu'en 2008 et pour les 25 ans à venir? (Oui) Très
bien. Je vous remercie.
Het incident
is gesloten.
08 Question de M. Benoît Drèze au premier ministre sur "le conclave
budgétaire" (n° P1829)
08 Vraag van de heer Benoît Drèze aan de eerste minister over "het
begrotingsconclaaf" (nr. P1829)
08.01 Benoît Drèze (cdH): Monsieur le président, monsieur le
premier ministre, dans la presse de ce matin, à côté des nombreuses critiques
d'Ecolo à l'égard de la coalition violette et les propositions du cdH en
matière de pension, on peut lire quelques propos tenus par le
ministre-président wallon et président du PS, M. Di Rupo à propos du conclave
budgétaire, conclave dont on pouvait penser, il y a quelques semaines, qu'il
serait peu important, la croissance étant bonne et le gouvernement s'entendant
bien.
Finalement,
la liste est longue. Je vais donc citer les priorités du Parti socialiste.
1. L'augmentation
nette du salaire minimum de 25 euros comme prévu dans l'accord
interprofessionnel. Je pensais, pour ma part, qu'une décision en la matière
avait déjà été prise.
2. L'augmentation
du bonus accordé aux pensions. Le bonus ayant déjà fait l'objet d'une décision,
s'agit-il d'une nouvelle augmentation?
3. L'augmentation
des allocations familiales pour le premier enfant dans le régime des
indépendants. C'est là une très bonne décision.
4. L'augmentation
de la déductibilité forfaitaire des frais professionnels dont M. Reynders nous
parle régulièrement. Cette mesure est-elle à l'ordre du jour?
5. La
mise en œuvre du système OMNIO? Pour ma part, je pensais que cela avait déjà
fait l'objet d'une décision.
6. Le
remboursement des frais supportés par un patient victime d'un aléa
thérapeutique, c'est-à-dire des frais liés à un problème de santé survenu suite
à une hospitalisation. Il est question ici du Fonds d'indemnisation des
victimes, monsieur Reynders, qui nous est promis depuis plus de 10 ans. Nous
attendions un projet de loi visant à régler cette problématique pour le mois de
juin – le ministre Demotte l'avait promis – mais nous l'attendons toujours.
Monsieur le
premier ministre, les propositions présentées par M. Di Rupo font-elles
l'objet d'un accord au sein du gouvernement? Toutes les propositions ou une
partie de ces propositions – et dans ce cas lesquelles – seront-elles mises en
œuvre en 2007 et avec quels moyens budgétaires?
08.02 Guy Verhofstadt, premier ministre: Pour répondre très
concrètement à votre question, monsieur Drèze, je dirai que les priorités que
vous avez énoncées sont naturellement celles de l'ensemble du gouvernement. En
effet, comme vous l'avez dit à juste titre, il ne s'agit pas de nouvelles
priorités mais bien de priorités qui ont été adoptées dans le cadre de l'accord
interprofessionnel et du budget 2007.
L'augmentation
nette du salaire minimum de 25 euros faisait partie intégrante de l'accord
interprofessionnel. Aujourd'hui, nous exécutons cette mesure puisque nous
exécutons l'intégralité des mesures prévues dans l'accord interprofessionnel.
L'augmentation
du bonus accordé aux pensions a été décidée lors de la confection du budget
2007. Elle a été approuvée par le Parlement.
Il en va de
même pour l'augmentation de l'allocation familiale pour le premier enfant des
travailleurs relevant du régime des indépendants. Mais je sais qu'un pas devra
encore être franchi pour en finir avec la discrimination existant envers les
enfants des travailleurs.
L'augmentation
de la déductibilité forfaitaire des frais professionnels est prévue dans le
budget 2007.
Quant au
système OMNIO, il entrera en vigueur le 1er avril, autrement
dit, dans quelques semaines.
Reste le
remboursement des frais supportés par un patient victime d'un aléa thérapeutique.
Ce dossier sera déposé prochainement au Parlement.
Pour
conclure, l'objectif d'un conclave budgétaire – vous le savez – n'est pas de
dégager de l'argent pour répondre à ces priorités, ce travail étant réalisé
lors de la confection du budget, mais bien de veiller à ce que les comptes
coïncident et que les mesures adoptées soient mises en œuvre dans leur
intégralité.
Voilà,
monsieur le président, chers collègues, ce à quoi nous allons nous atteler, ce
week-end, à Louvain.
08.03 Benoît Drèze (cdH): Monsieur le premier ministre, si j'ai
bien compris, M. Di Rupo fait de la communication sur des choses déjà décidées.
Il va donc gagner à tous les coups! C'est un tuyau simple mais ingénieux!
Je tiens à
revenir sur le dernier point: l'indemnisation des victimes d'aléas
thérapeutiques. Je rappelle que ce point figure dans l'accord du gouvernement.
Le ministre Demotte a demandé des études au Centre fédéral d'expertise à
travers trois phases successives; toutes ces études sont terminées et, depuis
des mois, la commission de la Santé publique attend le projet de loi du
gouvernement. Vous dites qu'il sera prochainement sur la table du parlement.
Monsieur le ministre, il ne reste que quelques semaines! Dans peu de temps
auront lieu les élections.
Le
gouvernement s'était engagé sur ce dernier dossier. Les parlementaires - Mme
Gerkens, d'autres et moi-même -, ont déposé des propositions de loi et accepté
de ne pas les mettre à l'agenda dans l'attente du projet du gouvernement.
Monsieur le
premier ministre, j'ai un tuyau à vous donner: pour votre crédibilité, demandez
à M. Demotte de nous faire part en urgence de son projet.
L'incident
est clos.
09 Vraag van de heer Bart Tommelein aan de vice-eerste minister en
minister van Begroting en Consumentenzaken over "de wetgeving in verband
met het verlenen van consumentenkredieten" (nr. P1836)
09 Question de M. Bart Tommelein à la vice-première ministre et ministre
du Budget et de la Protection de la consommation sur "la législation
relative à l'octroi de crédits à la consommation" (n° P1836)
09.01 Bart Tommelein (VLD): Mevrouw de minister, de
OESO is bij ons langs geweest en een van de zaken die gezegd zijn, is dat onze
wetgeving inzake consumentenkrediet en hypothecair krediet zeer streng is en
dat er veel te veel regels zijn. Dat was wat ik in de krant las.
Wij
hebben nochtans een wetgeving op het consumentenkrediet die dateert van – zeer
recent – 24 maart 2003 en die van kracht geworden is op 1 januari 2004.
Wat stel ik vast? Deze morgen heb ik eens de proef op de som genomen en gekeken
in de kranten welke advertenties voldoen…
09.02 Pieter De Crem (CD&V): (…)
09.03 Bart Tommelein (VLD): In alle kranten die ik
lees, mijnheer De Crem, en dat is niet alleen Le Monde. Ik heb vastgesteld dat geen
enkele, maar dan ook geen enkele advertentie voldeed aan de wettelijke
voorwaarden, mevrouw de minister. Het waren kranten die dagelijks verschijnen,
maar er waren ook weekbladen bij. Ik heb de proef op de som genomen. Geen
enkele voldeed. Waarom?
Er zijn
verbodsbepalingen in de wetgeving. Dan zijn er specifieke bepalingen, die zeer
specifiek moeten zijn. Er zijn ook verplichte bepalingen. Kortom, de wetgeving
is zeer streng. Maar wij stellen vast dat op het terrein bijna niemand daaraan
voldoet.
Mevrouw
de minister, beschikt u over cijfers van de voorbije jaren over op welke manier
dat gecontroleerd wordt, op welke manier daar gevolg aan gegeven wordt, en
welke inbreuken er zijn? Ik vind dat zeer belangrijk. Deze week is daar al een
discussie over geweest. Ik wil weten in welke mate de hele sector daar inbreuk
op maakt, of dat het over bepaalde bedrijven gaat.
09.04
Minister Freya Van den Bossche: Mijnheer Tommelein, u hebt zelf
al gezegd dat er enerzijds de algemene bepalingen zijn van de wet op de Handelspraktijken,
inzake misleidende reclame, en anderzijds de strengere regels inzake
kredietreclame, die in 2003 zijn ingeschreven in een nieuwe wet en die in
werking zijn gegaan op 1 januari 2004. Het komt erop neer dat men,
ten eerste, de consument niet mag aanzetten tot het opnemen van krediet wanneer
die consument zelf het hoofd niet meer kan bieden aan zijn schulden; ten
tweede, dat men niet op onrechtmatige wijze mag aansporen tot het hergroeperen
of centraliseren van kredieten, en ten derde, dat men niet onrechtmatig het
gemak en de snelheid mag benadrukken waarmee men een krediet kan opnemen. Dat
zijn de belangrijkste regels, los van de algemene bepalingen inzake misleidende
reclame.
Bovenop
de sancties – die u wel bekend zijn – uit de wet op de handelspraktijken, zijn
er twee nieuwe specifieke sanctiemogelijkheden toegevoegd aan het geheel op
basis van de nieuwe wetgeving. De ene is de vordering tot staking die de
minister kan inleiden, de andere zijn heel concrete strafrechtelijke sancties
die voordien niet voorhanden waren.
Er werd in 2006 een taskforce opgericht om de eenvoudige reden dat de
bekommernis over overmatige schuldenlast groot is en wij dit van dichtbij
willen opvolgen.
Tussen
begin april 2006 en maart 2007 werden 267 advertenties gecontroleerd
op de regelgeving. Slechts 19,5% daarvan was conform de regelgeving. Dat wil
zeggen dat 51 advertenties - minder dan 1 op
5 - beantwoorden aan de wettelijke bepalingen. U hebt dus gelijk.
Vier op
vijf advertenties beantwoorden niet aan de wettelijke bepalingen. In 196
gevallen werden processen-verbaal van waarschuwing opgesteld waarbij de
overtreder onmiddellijk werd gevraagd zich in orde te stellen.
In
16 gevallen waren dat pro Justitia's. Het gaat dan om veel zwaardere
inbreuken of om mensen of instellingen die twee of meerdere keren op dezelfde
overtreding worden betrapt. Zij krijgen meteen een pro justitia met meestal een
minnelijke schikking. Er werden evenwel vier pro justitia's doorgestuurd aan
het parket.
De
wetgeving wordt in ons land dus inderdaad niet gevolgd door kredietgevers. Wij
blijven er nauw op toezien en het onderzoek wordt voortgezet.
Aangezien
een overtreder die twee keer dezelfde overtreding begaat, veel zwaarder wordt
aangepakt, vermoed ik dat een verdere opvolging van deze zaak tot snelle
resultaten kan leiden.
09.05 Bart Tommelein (VLD): Mijnheer de voorzitter,
mevrouw de minister, er moet inderdaad dringend iets worden gedaan.
Ik denk
dat wij naar een heel gezonde en professionele evaluatie moeten komen van heel
die sector. Ik steek niet onder stoelen of banken dat ik deze week moeite heb
gehad met een aantal bewegingen.
Ik ontken
niet dat de marktleider waarschijnlijk ook betrokken is bij een aantal
geschetste problemen. Ik ben hier niet om iemand te verdedigen, maar ik vind
dat het probleem in zijn geheel moet worden aangepakt.
Ondanks
het feit dat dit een heel recente wet is, moeten wij erover nadenken die wet te
vereenvoudigen. Als een wet door vier vijfde van de mensen niet wordt
nageleefd, is dit omdat het een slechte wet is, of een veel te gecompliceerde
wet is, of omdat de overheid haar taak niet doet en niet naar behoeven
controleert. Dat kan ook het geval zijn.
We moeten
gaan naar haalbare en werkbare controles en we moeten een gezamenlijke
inspanning leveren om iets te bereiken waar we gezamenlijk voor staan, namelijk
de bescherming van de zwakste consument. Ik ben het daarmee voor 100% eens.
09.06
Minister Freya Van den Bossche: Mijnheer Tommelein, u somt een aantal
mogelijke verklaringen op.
Ik denk dat
u nog een mogelijke verklaring bent vergeten, namelijk dat kredietgevers de
hele regelgeving moedwillig aan hun laars lappen. Ook dat is mogelijk
veronderstel ik.
09.07 Bart Tommelein (VLD): Ik heb u niet goed
begrepen. Kunt u even herhalen?
09.08 Minister
Freya Van den Bossche: U somt een aantal mogelijkheden op van redenen waarom deze cijfers zo
alarmerend zijn: de wetgeving is ingewikkeld of wij controleren op de foute
manier. Misschien volgen de kredietgevers simpelweg de wetgeving niet, ook al is
die duidelijk en ter zake. Dat is ook een mogelijkheid.
09.09 Bart Tommelein (VLD): Mevrouw de minister, als
wij dagelijks in de krant kunnen lezen dat de wet niet gevolgd wordt, dan moet
de wet aangepast worden ofwel moet er vervolgd worden. U hebt de keuze.
09.10
Minister Freya Van den Bossche: In 81% van de gevallen werd de wet niet
gevolgd. In elk van deze gevallen werd er een proces-verbaal van waarschuwing
opgesteld met een onmiddellijke waarschuwing en een concrete aanbeveling, die,
als ze niet werd opgevolgd, onmiddellijk gevolgd werd door een pro justitia,
een minnelijke schikking of het doorsturen naar de rechtbank. In zestien
gevallen volgde echter onmiddellijk een pro justitia en in vier gevallen werd
de zaak onmiddellijk naar de rechtbank gestuurd. Er wordt in elk dossier
onmiddellijk opgetreden, mijnheer Tommelein.
09.11 Bart Tommelein (VLD): Ik stel vast dat men de
wet mag blijven overtreden.
Het incident
is gesloten.
- Mme Dominique Tilmans à la vice-première ministre et ministre du
Budget et de la Protection de la consommation sur "le démarchage de
certaines banques vis-à-vis des enfants et des écoles" (n° P1837)
- Mme Véronique Ghenne à la vice-première ministre et ministre du
Budget et de la Protection de la consommation sur "le démarchage de
certaines banques vis-à-vis des enfants et des écoles" (n° P1838)
- mevrouw Dominique Tilmans aan de vice-eerste minister en minister
van Begroting en Consumentenzaken over "de reclamecampagnes van sommige
banken ten aanzien van kinderen en scholen" (nr. P1837)
- mevrouw Véronique Ghenne aan de vice-eerste minister en minister
van Begroting en Consumentenzaken over "de reclamecampagnes van sommige
banken ten aanzien van kinderen en scholen" (nr. P1838)
10.01 Dominique Tilmans (MR): Madame la vice-première
ministre, je voulais vous interroger sur la dernière démarche marketing de la
banque ING destinée aux jeunes consommateurs des dernières années de primaire.
En effet, à travers un jeu – "Le compte est bon" – qu'elle lance
auprès des écoles, il se pose un problème majeur. L'objectif de départ est sans
doute louable: faire réfléchir les enfants à la gestion de l'argent, à
l'épargne, leur faire mieux appréhender l'argent. Par contre, l'utilisation qui
en est faite par les agences locales me semble inopportune. Au travers de ce
jeu, elles demandent aux écoles qu'un maximum d'enfants puissent ouvrir un
compte et elles rétribuent les écoles en fonction du nombre de comptes ouverts,
ce qui est parfaitement consternant!
J'ai trois
questions à vous poser à ce sujet. Le service de contrôle et de médiation du
SPF Économie a-t-il été saisi?
Le CRIOC a
saisi le SPF Économie et la réponse qu'on lui a donnée consiste à dire que le
jeu excédant le cadre scolaire, on ne pouvait rien faire. La réponse me semble
affligeante. Avez-vous reçu des plaintes de la part de parents?
Vous avez
mis en place il y a deux ans un code de déontologie entre les banques et
vous-même à la suite de l'affaire "Dexia et argent de poche des
enfants". Manifestement, ce code de déontologie ne prouve pas son
efficacité. Que comptez-vous faire?
10.02 Véronique Ghenne (PS): Madame la ministre, j'ai lu
dans la presse comme Mme Tilmans qu'une des plus grandes banques de notre pays
met à disposition des écoles un jeu qui s'intitule "Le compte est
bon", soi-disant pour initier les jeunes aux mécanismes de la finance.
Seulement, le deuxième objectif de cette banque est d'encourager les élèves à
ouvrir un compte épargne, pour financer un voyage scolaire par exemple, en
contrepartie de quoi l'école obtiendrait une contribution financière.
On sait bien
que les pratiques commerciales dans les écoles sont interdites, que le secteur
bancaire s'était engagé à respecter un code de bonne conduite. Malheureusement,
ces pratiques démontrent que le code de bonne conduite n'est pas respecté.
Envisagez-vous par conséquent d'inclure ces engagements d'autodiscipline dans
une loi? Cela permettrait de sanctionner le secteur en cas de dérive. C'est ma
première question.
Deuxièmement,
envisagez-vous d'organiser une concertation avec le secteur?
Troisièmement,
nous avons remarqué que cette pratique avait lieu en Communauté française.
Pouvez-vous me dire si cette pratique est également en vigueur en Communauté
flamande?
10.03 Freya Van den Bossche, ministre: Monsieur le président,
je connais en effet le dossier. Une plainte a déjà été introduite auprès de mes
services. Bien sûr, comme vous venez de l'indiquer, un élément nouveau est
apparu: la banque compte payer l'école pour chaque compte ouvert par un jeune.
On sait que
ce code de bonne conduite s'adresse aux jeunes. Un accord a été conclu, mais on
sait aussi que le but de la banque concernée est de vendre des comptes. Il
s'agit donc bien d'une démarche commerciale visée par ce code.
Actuellement,
mes services étudient ce problème. Selon moi, mais je ne peux décider à leur
place, il est clair que cette démarche est commerciale et vise les jeunes de
moins de 12 ans.
Le code est
donc d'application. Je ne manquerai pas de vous tenir au courant des résultats.
10.04 Dominique Tilmans (MR): Madame la vice-première
ministre, vous nous dites que le code est d'application, mais ce code a
justement démontré qu'il était insatisfaisant puisque le problème se repose une
fois encore aujourd'hui.
La solution
ne serait-elle pas de prévoir une loi spécifique? En effet, la loi de 1991 sur
la protection du consommateur est une très bonne loi, mais peut-être
faudrait-il prévoir une loi spécifique au secteur bancaire afin d'éviter de
tels démarchages auprès des jeunes consommateurs.
10.05 Véronique Ghenne (PS): Madame la vice-première
ministre, je vous remercie pour votre réponse, mais vous n'avez pas répondu
quant à la portée de cette pratique: se déroule-t-elle également en Communauté
flamande? Comment la Communauté réagit-elle le cas échéant? Mais il s'agit là
d'une question intermédiaire.
À plusieurs
reprises, les associations de défense des consommateurs avaient porté plainte
auprès du SPF Économie. D'ailleurs, elles avaient déposé diverses
recommandations; le Conseil de la consommation avait également donné son avis.
Pourriez-vous
alors développer une initiative? Nous constatons en effet que le code de bonne
conduite ne suffit pas. Je tiens simplement à rappeler que notre groupe avait
déposé une proposition de loi qui visait à mieux encadrer le secteur par une
insertion de ce code dans la loi. En cas de non-respect, le secteur serait
alors sanctionné.
10.06 Freya Van den Bossche, ministre: Si le code n'est pas
respecté – et, selon moi, c'est le cas ici – on peut prendre des sanctions en
se basant sur la loi concernant les pratiques du commerce.
On pourrait,
si nécessaire, envisager d'aller encore plus loin mais, dans tous les cas, des
sanctions très concrètes seront prises si l'administration conclut, ce que nous
pensons qu'elle fera, que le code n'a pas été respecté.
À l'heure
actuelle, je n'ai pas d'information à propos d'écoles en Flandre qui
connaîtraient le même problème. Je vais me renseigner et je vous communiquerai
les informations.
L'incident
est clos.
11 Vraag van mevrouw Nathalie Muylle aan de minister van
Landsverdediging over "de privatisering van de Seakings"
(nr. P1839)
11 Question de Mme Nathalie Muylle au ministre de la Défense sur
"la privatisation des hélicoptères Seaking" (n° P1839)
11.01 Nathalie Muylle (CD&V): Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, ik heb u deze week in de commissie voor de
Landsverdediging geconfronteerd met de vraag of het klopt dat de Seakings aan
de Belgische kust zouden worden geprivatiseerd. Wij hebben immers vernomen dat
een bedrijf uit Oostende, met name NHV, interesse zou tonen om die activiteiten
over te nemen. Deze week antwoordde u mij in de commissie in dat verband het
volgende - en ik citeer uw antwoord uit het verslag -: “Mevrouw Muylle, de
Search- and Rescue-opdrachtactiviteiten behoren tot de taken van het algemeen
belang van de overheid, denk ik. Dat is vandaag nog niet aan de orde. Op mijn
niveau is geen dossier ingediend”.
Vandaag
lees ik in Het Nieuwsblad dat de bedrijfsleider van NHV zegt: “Natuurlijk tonen
wij heel veel interesse. Wij zouden dat zeer graag overnemen. Wij kunnen dit
voor een vijfde goedkoper doen. Wij zijn heel ernstig aan het lobbyen om dit
dossier binnen te halen”. Verder in het artikel staat dat het vooral
vice-eerste minister Van den Bossche is die het dossier op de Ministerraad
tegenhoudt. Heel belangrijk, het artikel eindigt met de woorden van iemand uit
militaire kringen die zegt dat zij ook vinden dat de investeringen voor de
Seakings een te zware last voor het legerbudget zijn.
Mijnheer
de minister, daarom herhaal ik de vraag die ik deze week ook in de commissie
aan u stelde. Wat is het standpunt van de regering in het kader van een
mogelijke privatisering van de SAR-opdrachten? Welke gevolgen heeft dit voor de
luchtmachtbasis in Koksijde?
11.02
Minister André Flahaut: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Muylle, ik
heb in 2005 een brief van die firma gekregen. Dit is aanvullende informatie na
de commissievergadering van woensdag.
De
opdrachten van de SAR zijn een taak voor de overheid. Dit is een taak voor
Defensie, of voor de publieke overheden, maar niet voor de burgers. Dat is
klaar en duidelijk voor ons.
11.03 Nathalie Muylle (CD&V): Mijnheer de minister,
ik ben heel tevreden met uw antwoord. Ook wij vinden dat dit een taak van
algemeen belang is en ook wij zijn van mening dat dit bij Defensie moet
blijven. Als ik vandaag echter het artikel in Het Nieuwsblad lees, vrees ik dat
daarover in de regering andere meningen bestaan. Ik kijk dan vooral naar de
sp.a-fractie, die dit graag zou willen privatiseren. Er zijn twee redenen
waarom zij dit willen doen. De minister weet dat zeer goed. Ten eerste, als men
de SAR-helikopters niet aankoopt, betekent dit een flinke besparing voor het
budget, want transporthelikopters zijn veel goedkoper.
Ten tweede zal privatiseren ook heel wat tewerkstelling in Oostende met
zich meebrengen. Misschien zou de sp.a wat meer inspanningen moeten doen om de
werklozen uit Oostende wat verder in de provincie te laten gaan werken, want
daar smeken de bedrijfsleiders vandaag om goede arbeidskrachten.
Ik vrees,
mijnheer Flahaut, dat u het niet gaat halen en dat de heer Vande Lanotte zijn
zin wel zal krijgen. Collega's, ik vermoed dat wij binnenkort, na Windkracht
10, een nieuwe film zullen krijgen, the sequel. Ik vrees echter dat de titel
zal zijn: the final flight.
L'incident
est clos.
12 Vraag van de heer Francis Van den Eynde aan de minister van
Mobiliteit over "de uitsluiting van het Vlaams Belang bij de
Staten-Generaal van de verkeersveiligheid" (nr. P1841)
12 Question de M. Francis Van den Eynde au ministre de la Mobilité sur
"l'exclusion du Vlaams Belang lors des États généraux de la sécurité
routière" (n° P1841)
12.01 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, maandag jongstleden vond na vijf jaar opnieuw
de vrij belangrijke vergadering plaats van al wie betrokken is bij
verkeersveiligheid in dit land, alle geledingen van parket tot politie,
enzovoort. Die Staten-Generaal is voorbereid op verschillende bijeenkomsten en
hoorzittingen in deze Kamer, in de commissie die ik de eer heb voor te zitten.
Ik kreeg
zes weken op voorhand van de organiserende vereniging, het BIVV, dat onder uw
gezag staat, mijnheer de minister, een mail waarin mij gevraagd werd de dag
voor te behouden, maar toen ik een paar dagen vóór maandag moest vaststellen
dat ikzelf noch mijn goede collega Mortelmans een uitnodiging gekregen hadden,
begon ik de zaak een beetje verdacht te vinden. Ik vond vrij snel een exemplaar
van de uitnodiging en begreep wat er aan de hand was. Alle partijen waren
uitgenodigd voor een debat, inclusief de groenen, die hier en in de Senaat zelfs
niet vertegenwoordigd zijn – zij mochten een gemeenteraadslid van Antwerpen
sturen – maar het Vlaams Belang kende men niet.
Mijnheer
de minister, meer dan twintig procent van de mensen in Vlaanderen stemt voor
het Vlaams Belang. Moeten die door u uitgesloten worden van de problematiek van
de verkeersveiligheid? Hebben zij daar niets over te vertellen of mogen zij
doen wat ze willen op de weg? Mogen zij zich niet met verkeersveiligheid
bezighouden?
Het is
nog sterker. Toen ik daartegen geprotesteerd had, werd u ondervraagd door de
televisie, die u de vraag stelde waarom het Vlaams Belang er niet was. Dan vond
u het nodig om te antwoorden dat u geen fascisten uitnodigt.
Eerst en
vooral moet ik u zeggen, mijnheer de minister, dat het gebruik van dat woord, dat
een scheldwoord is, getuigt van een immense intellectuele armoede bij links.
Bij u is dat zo. Als u "fascist" gezegd hebt, is alles gezegd. Als u
even wilt nadenken – wat bij links soms moeilijk is – weet u zeer goed dat het
woord niets betekent. Het is alleen een scheldwoord.
Ten
tweede, mijnheer de minister, is het gebruik van een scheldwoord van die aard
niet gepast. Bovendien keert zich dat tegen u. U weet dat wie scheldt – dit is
een scheldwoord, niet meer of minder – dat scheldwoord terugkrijgt. Schelden is
erger voor hij die het doet dan voor hem voor wie de scheldpartij bestemd is.
Mijnheer de minister, waarom sluit u een van de grootste partijen van
Vlaanderen uit inzake verkeersveiligheid? Ten tweede, waarom scheldt u ons zo
uit?
12.02 Minister Renaat Landuyt: Mijnheer de voorzitter, waarde collega's, collega, het doet er mij aan
denken dat ik mij nog moet verontschuldigen bij de voorzitter omwille van het
feit dat wij u niet persoonlijk hebben uitgenodigd op de Staten-Generaal van de
Verkeersveiligheid nadat u acht jaar minister van Mobiliteit bent geweest. Mijn
excuses daarvoor.
Werden
uitgenodigd op de Staten-Generaal die werd georganiseerd door de federale
verkeerscommissie, alle mogelijke organisaties die te maken hebben met
verkeersveiligheid. Het is juist dat het Belgisch Instituut voor de
Verkeersveiligheid de organisatie heeft verzorgd en samen met mijn
administratie het verloop van de twee dagen in goede banen heeft geleid.
Tijdens het politiek debat werd de keuze gemaakt, waarmee ik heb ingestemd, om
de vier politieke families uit te nodigen, zijnde tweemaal vier politieke
partijen langs beide kanten van de taalgrens. Nadien werd door deze politieke
partijen een samenwerkingsakkoord gesloten. Dat is juist.
12.03 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Niet alleen
intellectueel pover, maar ook niet zeer moedig, mijnheer de minister. Ik wil u
confronteren met de tv-beelden waar u zegt: "We nodigen iedereen uit,
behalve de fascisten".
Het BIVV
aanhalen is ook niet zeer moedig. Bij het BIVV heb ik vorige week donderdag al
vernomen dat men daar uitdrukkelijk op uw bevel handelde. Bovendien wil ik
hieraan toevoegen dat dit een cordon sanitaire is met een nieuwe dimensie: u
gebruikt nu al de administratie en de ambtenaren voor uw cordon sanitaire.
Ik
vermoed dat wij, Vlaams Belangers, binnenkort misschien geen paspoort kunnen
krijgen om naar het buitenland te gaan. Misschien mogen wij ook geen
elektriciteit meer kopen, weet ik veel. U weigert zelfs de ambtenaren nog met
ons contact te laten hebben. U gebruikt het BIVV voor het cordon sanitaire. Men
heeft mij gezegd, mijnheer de minister, dat dit alles te maken heeft met uw
ambitie om de volgende keer minister van Justitie te zijn. Ik zal u zeggen uit
het diepste van mijn hart dat ik hoop dat u dit nooit wordt. Als u minister van
Justitie bent, zult u zelfs de rechtbanken die tegen ons gebruikt worden,
afschaffen. Het Vlaams Belang zal op voorhand worden veroordeeld en dan zult u
op ons voorhoofd "fascist" kunnen schrijven in letters van vuur.
Ik zal u
vertellen, mijnheer de minister: dit zijn trucjes van totalitaire staten. Dit
hoorde thuis in de DDR achter de Berlijnse muur. U weet dat dit ook een
antifascistische Staat was.
Het incident
is gesloten.
13 Question de Mme Talbia Belhouari au ministre de la Mobilité sur
"les mesures anti-smog" (n° P1842)
13 Vraag van mevrouw Talbia Belhouari aan de minister van Mobiliteit
over "de maatregelen tegen de smog" (nr. P1842)
13.01 Talbia Belhouari (PS): Monsieur le ministre, je suis
la dernière à intervenir sur le sujet, puisque deux de vos collègues ont déjà
été interrogés.
À la suite
des pics de pollution que nous avons vécus ces derniers jours, les entités
fédérées ont directement réagi et ont pris des mesures. Dans le Nord du pays,
près de 300 panneaux ont émaillé le paysage autoroutier. Ils mentionnent une
limitation à 90 km/heure avec, en sous-titre, le mot "smog". Du
jour au lendemain, les automobilistes ont été surpris d'avoir été flashés,
puisque bien entendu, des radars avaient été placés pour constater le respect
ou non des consignes. Rien que pour la journée de mercredi, plus de 3.000
automobilistes ont été flashés.
Dans le Sud
du pays et à Bruxelles, d'autres mesures d'ordre incitatif ont été prises: des
panneaux invitaient les automobilistes à réduire leur vitesse et les contrôles
ont été renforcés.
Monsieur le
ministre, le manque de coordination entre le Nord et le Sud du pays n'est-il
pas absurde? Un de nos collègues, M. Bellot, a demandé au ministre de l'Environnement
de veiller à une meilleure coordination. Je plaide en faveur de cette mesure
pour éviter à notre pays une nouvelle situation surréaliste!
Ne serait-il
pas intéressant de privilégier une meilleure coordination entre entités
fédérées? Je ne critique pas les mesures qui ont été prises et je me félicite
de la réaction de la part des entités fédérées, mais il faudrait que les
citoyens soient mieux informés à ce sujet.
13.02 Renaat Landuyt, ministre: Monsieur le président, chère
collègue, cette question m'ennuie quelque peu, car vous me demandez de
confirmer l'absurdité des mesures prises. J'ignore si c'est M. Peeters qui est
absurde avec ses mesures ou si c'est l'absence de prise de mesures qui rend M.
Lutgen absurde. Ce n'est pas à moi à prendre position dans ce débat. Les
institutions sont comme elles sont. Les Régions sont indépendantes à ce niveau.
Je n'ai rien à ajouter sur ce sujet.
13.03 Talbia Belhouari (PS): Monsieur le président, je
serai également brève. Je m'attendais à ce genre de réponse que je trouve
dommage. Personne ne prend ses responsabilités et tous se renvoient
l'ascenseur! Vous êtes néanmoins le ministre fédéral de la Mobilité et je pense
qu'il y aurait au minimum moyen d'œuvrer au niveau de l'information. Car des
pics de pollution, nous allons encore en connaître dans les jours et les
semaines à venir. L'objet de ma question n'avait d'autre but que de rendre
notre pays un peu moins ridicule!
Le président: La pollution traverse les
frontières des Régions et des Communautés!
L'incident
est clos.
14 Vraag van de heer Hendrik Bogaert aan de minister van Economie,
Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over "de laattijdige
betaling van facturen door de POD Wetenschapsbeleid" (nr. P1840)
14 Question de M. Hendrik Bogaert au ministre de l'Économie, de
l'Énergie, du Commerce extérieur et de la Politique scientifique sur "le
paiement tardif de factures par le SPP Politique scientifique"
(n° P1840)
(De heer
Bogaert gaat naar het spreekgestoelte met een doos vol papieren)
(M. Bogaert
rejoint la tribune les bras chargés d'une boîte remplie de papiers)
Mijnheer
Bogaert, wat is dat? Gaat u dat aan de minister overmaken? De enen gooien dat
van daarboven naar beneden, de anderen brengen dat blijkbaar mee.
(…): (…)
14.01 Hendrik Bogaert (CD&V): Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, ik heb een vraag over de onbetaalde facturen
van de regering. De heer Verwilghen moet zich niet persoonlijk geviseerd voelen
want ik heb eigenlijk hetzelfde vastgesteld bij verschillende departementen. Ik
ben naar het Rekenhof geweest en ik heb daar de vijftig eerste facturen van
2007 gevraagd die betaald werden. Het eerste pakje dat ik openmaakte, was dat
van de heer Verwilghen.
Daaruit
bleek dat experts, die naar ik aanneem in opdracht van minister Verwilghen,
uitgestuurd werden naar bijvoorbeeld Zuid-Afrika of andere congresplaatsen hun
kosten indienden bij de minister, maar dat die kosten niet tijdig worden
terugbetaald. Ik heb facturen gevonden van januari 2006 die pas betaald werden
in januari 2007. Ik heb facturen gevonden van juli 2006 die betaald werden in
januari 2007. Ik heb facturen gevonden van augustus 2006 die betaald werden in
januari 2007.
Mijnheer
de minister, wat is er precies aan de hand? Hoe komt het dat al die facturen
pas betaald werden in januari 2007, terwijl ze dateerden van maanden voordien?
Het gaat om vijf of zes maanden maar er zijn ook experts die pas twaalf maanden
na het indienen van hun kosten, werden betaald.
14.02
Minister Marc Verwilghen:
Mijnheer de voorzitter, mijnheer Bogaert, ik ben een beetje verrast dat u deze
vraag nu stelt omdat ik in de maanden november en december in de commissies van
zowel Kamer als Senaat zowat werd overstelpt met een reeks vragen die
betrekking hadden op achterstallige betalingen die door de POD
Wetenschapsbeleid werden opgelopen.
U moet
weten dat er jaarlijks meer dan 10.000 facturen betrekking hebben op deze
Programmatorische Overheidsdienst. Dat is heel wat. Ik denk dat we gerust mogen
stellen dat er zich ten gevolge van het ankerprincipe een probleem heeft
gesteld binnen die POD. Ik heb geen moeite om dat hier te zeggen.
Belangrijk
om te onthouden is evenwel dat we erover hebben gewaakt dat alle dotaties, die
de werking van de wetenschappelijke instellingen moeten kunnen garanderen,
tijdig zouden worden betaald. Ik wil in elk geval geen herhaling van wat in
2006 is gebeurd. Om die reden heb ik aan de POD Wetenschapsbeleid, meer bepaald
haar voorzitter, gevraagd mij een volledig overzicht van de betalingskalender
voor 2007 te bezorgen van alle facturen die in de loop van dit jaar
verschuldigd zullen zijn. De regelmaat ervan kan men voor een stuk inschatten.
Tegelijkertijd moet men mij ook een overzicht bezorgen van de redelijke
termijnen waarbinnen de betalingen mogen worden verwacht.
Het
belangrijkste is volgens mij dat de werking van de POD Wetenschapsbeleid niet
in het gedrang is gekomen door het feit dat ik gewaakt heb over de
onmiddellijke betalingen van de dotaties. Sommige dotaties zijn bijzonder
groot, mijnheer de voorzitter. Ik wil er even aan herinneren dat ESA en
EUMETSAT er deel van uitmaken. Voor de ESA bijvoorbeeld bedraagt de dotatie
meer dan 100 miljoen euro op jaarbasis.
Ik wil
aan het geschetste probleem, dat ik erken, in elk geval een afdoende oplossing
bieden.
14.03 Hendrik Bogaert (CD&V): In de eerste plaats,
mijnheer de minister, dank ik u dat u erkent dat er een probleem is. U gaat
actie ondernemen om de betalingsachterstand goed te maken. Het siert u dat u
actie onderneemt.
Het enige
probleem is dat ik dezelfde vragen ook vorig jaar in dezelfde periode heb
gesteld. Ik had toen facturen van september 2005 die pas werden betaald in
januari 2006. Ik heb een aantal exemplaren mee. Het gaat hier bijvoorbeeld
over een aankoop van drank, spa monopole, cola-light lemon, gewone cola-light.
Deze factuur kan niet op tijd worden betaald door de federale overheid. We
spreken van 27 september 2005. De budgettaire toestand van de
overheid was dusdanig dat die cola-light lemon in september niet kon worden
betaald en dat de betaling werd verschoven naar januari 2006.
Wat ik
ook wil opmerken, is dat er een stempel op stond van het kabinet waaruit moest
blijken dat men dit nog dat jaar zou betalen. Ik heb gemerkt dat die stempel
werd verwijderd waarna er een nieuwe stempel werd gezet. Dit is toch wel het
bewijs dat de facturen van de overheid naar het volgende jaar – ja zelfs naar
de volgende generatie, vrees ik - worden doorgeschoven.
Ik heb facturen van het gewaardeerde dagblad De Tijd, aan wie men
communiceert dat alles in orde is met de begroting. Het abonnement wordt dus
ook niet betaald. Opnieuw, de stempel is doorgehaald en de betaling wordt
verschoven naar het volgende jaar. Zelfs facturen van mensen aan wie men
communiceert dat alles in orde is, worden niet betaald. Hetzelfde geldt voor
Het Nieuwsblad en andere dagbladen.
Mijnheer
de voorzitter, ik resumeer. Het probleem is helemaal niet opgelost. Ik stond
hier vorig jaar met dezelfde vragen. Men heeft toen gezegd dat men het probleem
van de onbetaalde facturen zou oplossen. Ik sta hier vandaag opnieuw en ik merk
opnieuw dat er een betalingsachterstand van vijf à zes maanden is. Ik vind dat
dat, ook internationaal, een heel slechte reputatie aan ons land geeft.
L'incident
est clos.
15 Vraag van mevrouw Annemie Turtelboom aan de minister van Werk over
"de regionalisering van het werkgelegenheidsbeleid" (nr. P1845)
15 Question de Mme Annemie Turtelboom au ministre de l'Emploi sur
"la régionalisation de la politique de l'emploi" (n° P1845)
15.01 Annemie Turtelboom (VLD): Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, beste collega’s, er is een evaluatie van de activering
van het werkzoekendenbeleid. Ik denk dat wij toch wel mogen stellen dat er een
mentaliteitswijziging is. Het nieuwe systeem van de evaluatie werkt.
We zien
bijvoorbeeld dat in Wallonië echt een inhaalbeweging wordt gedaan op het gebied
van de transmissies van werkonwillige werkzoekenden. Daartegenover zien we
echter dat er nog altijd een groot verschil is tussen Vlaanderen en Wallonië:
er wordt wel een inhaalbeweging gedaan, maar men is nog niet waar men moet
zijn. Ter vergelijking: 52% in Vlaanderen ten opzichte van 42% in Wallonië.
Eigenaardig
daarbij vond ik uw verklaring van vandaag, waarin u zegt dat de kwaliteit van
de dossiers minder goed is. Ik vind dat een beetje een rare opmerking.
Uiteindelijk zou ik namelijk verwachten dat de kwaliteit van de dossiers vrij
uniform is en heel goed doorgesproken werd tussen de federale en de regionale
overheid.
U zegt
ook dat u de kwaliteit van de activering nog wil verbeteren door het systeem
van Oostende uit te breiden, waarbij werkzoekenden per sms jobaanbiedingen
krijgen, enzovoort.
U wil ook
de interregionale mobiliteit verbeteren. Dat is heel terecht. Het kan namelijk
niet de bedoeling zijn dat we voor knelpuntberoepen mensen uit Oost-Europa naar
hier laten komen om te werken en tegelijkertijd schotten zouden optrekken
tussen de verschillende regio’s in ons land, want ik denk dat we dan fout bezig
zijn.
U spreekt
niet over de omschrijving van passende jobbetrekking. Wanneer kan een
werkzoekende een aanbod niet weigeren? Nochtans, Fons Leroy van de VDAB vraagt
een nieuwe definitie of een aanpassing van de bestaande.
Tot slot
merk ik toch wel een verschil in visie aangaande de regionalisering van het
arbeidsbeleid tussen u en uw socialistische collega op het Vlaamse niveau. De
werkloosheidsuitkeringen moeten naar de regio’s gaan, vindt uw collega, maar
uzelf zegt dat ze federaal moeten blijven.
Mijnheer
de minster, daarbij heb ik de volgende vragen.
Hoe denkt
u de kwaliteit van de dossiers te verbeteren? Ik vraag dat omdat dat toch wel
een heel frappante opmerking is.
Hoe zult
u de interregionale mobiliteit verbeteren? Waarom is er bijvoorbeeld nog altijd
geen samenwerking tussen VDAB en FOREM, terwijl die er toch al een tijdje zou
kunnen zijn?
Wat denkt
u over de omschrijving van de passende dienstbetrekking?
15.02 Minister Peter
Vanvelthoven: Collega, de cijfers waarnaar u verwijst, zijn de
redelijk recente cijfers van het jongste evaluatiecomité, dat om de 6 maanden
de evaluatie maakt van het activeringsbeleid in België, dus in de verschillende
regio’s. Ik meen dat het inderdaad nuttig was die cijfers toch eens te
vergelijken met de beginperiode, 2005, en de afgelopen periode, 2006. Ik wil ze
toch nog even herhalen.
Het
aantal transmissies – dat wil zeggen: het aantal dossiers dat vanuit VDAB,
FOREM en BGDA/ORBEM aan de RVA wordt bezorgd – ging in Vlaanderen van 629 in
2005 naar 6.270 in 2006, in Wallonië van 280 in 2005 naar 9.106 in 2006, en in
Brussel van 791 in 2005 naar 1.125 in 2006. Dat zijn de transmissies. Wij zien
dat het aantal transmissies enorm de hoogte is ingegaan, maar wij zien nog
altijd – in mijn ogen – dat de kwaliteit van de transmissies nog beter kan.
Wat
bedoel ik daarmee? In het samenwerkingsakkoord was destijds, medio 2004,
afgesproken dat de transmissies elektronisch zouden gebeuren. Alles wat wij
binnenkrijgen, is wel zoals het afgesproken is, maar ondertussen hebben wij aan
de regio’s gevraagd er meer kwaliteit in aan te brengen, zodat de RVA veel
beter de dossiers onmiddellijk kan beoordelen en geen bijkomende informatie
hoeft te vragen. Men doet in de drie regio’s vandaag al meer dan destijds is
afgesproken. Dat betekent dat het activeringsbeleid werkt en dat wij
samenwerken, dat wij elkaar stimuleren om beter werk af te leveren. Dat
betekent ook dat de sancties, het gevolg dat de RVA geeft aan die transmissies,
behoorlijk in aantal zijn. In Vlaanderen geeft 54% van de behandelde dossiers
aanleiding tot sancties, in Wallonië 41,4%, en in Brussel 61,6%.
De
transmissies kunnen en moeten nog beter. Dat is een uitdaging, meen ik, voor de
volgende periode.
Maar ook
op het terrein kan de bestaande samenwerking tussen RVA en de gewestinstellingen
nog veel beter. U verwees naar het Oostendse model, waar laaggeschoolde
jongeren heel snel – zelfs per sms – in kennis worden gesteld van vacatures.
Wanneer jongeren daar niet op ingaan, wordt de RVA ook snel verwittigd en de
RVA roept dan ook snel de jongeren op en wijst hen op de mogelijke gevolgen van
het feit dat men daar niet op ingaat. Dat blijkt een goed systeem te zijn. Het
is belangrijk – Vlaanderen heeft dit aangegeven – dat men in Vlaanderen die
samenwerking verder wil uitbreiden. De RVA staat klaar om dat te doen.
Maar ik
meen ook – en vandaar dat ik dat in dat artikel heb gezegd – dat er zich
opportuniteiten aanbieden, vooral in de grensregio rond de taalgrens. Wij
stellen vandaag bijvoorbeeld vast dat er in het Kortrijkse maar een
werkloosheid is van zo’n 3%. Men vindt daar bijna niemand meer om de vacatures
in te vullen. Het zou dus goed zijn dat FOREM het initiatief zou nemen om
Waalse werklozen te leiden naar die openstaande vacatures in Vlaanderen. Ter
zake stel ik voor dat men daar, op dezelfde manier als in Oostende, heel snel
op de bal zou spelen en dat men een samenwerkingsakkoord daarover met FOREM zou
sluiten.
In het
Brusselse geldt eigenlijk hetzelfde voor BGDA/ORBEM. Ik meen dat die manier van
werken vooral in de grensregio bijkomende vruchten kan opbrengen, met een
win-winsituatie voor Vlaanderen, waar de bedrijven arbeidskrachten vinden, en
voor Wallonië, waar de Waalse werklozen een job vinden die hen kan helpen.
Dat is de reden waarom ik daartoe heb opgeroepen.
U hebt
een vraag gesteld in verband met de passende dienstbetrekking. Wij moeten die
discussie aangaan. Er zijn wel meer actoren die het begrip passende
dienstbetrekking willen herbekijken. Ik denk dat wij dat binnenkort moeten
doen, samen met de sociale partners.
15.03 Annemie Turtelboom (VLD): Mijnheer de minister, het
punt dat u maakt met betrekking tot de interregionale mobiliteit, is terecht.
Ik denk
echter dat er ook binnen een taalgebied grote regionale verschillen zijn. Het
ligt niet alleen aan de taalgrens. Het is waar dat er nog steeds geen
samenwerking is tussen VDAB en FOREM. Dat is belangrijk, maar ook binnen een
taalgroep zijn er soms op tien tot vijftien kilometer van elkaar
werkloosheidsverschillen van vijf tot zes procent, terwijl er daarvoor
geen objectieve reden bestaat, er een goede verbinding is enzovoort.
Ik ben
wel blij met de evolutie inzake de omschrijving van passende dienstbetrekking.
U zegt dat wij het debat moeten aangaan. Dat is terecht. Ik ben blij dat u het
voorbije anderhalf jaar bent geëvolueerd en nu zegt dat u het debat wil openen,
nadat u op een eerdere vraag antwoordde dat dat niet aan de orde was.
Het incident
is gesloten.
L'incident
est clos.
Le président: Conformément à l'avis de la
Conférence des présidents du 14 mars 2007, je vous propose d'inscrire
à l'ordre du jour de la séance plénière de cet après-midi la nomination d'un
membre suppléant de la Commission de la protection de la vie privée
(n° 2990/1).
Overeenkomstig
het advies van de Conferentie van voorzitters van 14 maart 2007, stel
ik u voor op de agenda van de plenaire vergadering van deze namiddag de
benoeming van een plaatsvervangend lid van de Commissie voor de bescherming van
de persoonlijke levenssfeer (nr. 2990/1) in te schrijven.
Pas
d'observation? (Non)
Il en sera
ainsi.
Geen
bezwaar? (Nee)
Aldus zal
geschieden.
17 Projet de loi portant des dispositions diverses (IV) (2873/1-26)
- Proposition de loi modifiant l'article 3, §6, du
livre III, titre VIII, chapitre II, section 2, du Code
civil (257/1-2)
- Proposition de loi relative à la promotion de la
commercialisation de la recherche scientifique (2273/1-2)
- Proposition de loi modifiant la loi du 21 décembre 1998
relative à la sécurité lors des matches de football en vue d'instaurer une
obligation de se présenter (2417/1-2)
- Projet de loi portant des dispositions en matière de logement
(2874/1-4)
17 Wetsontwerp houdende diverse bepalingen (IV) (2873/1-26)
- Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 3, §6, van
boek III, titel VIII, hoofdstuk II, afdeling II, van het
Burgerlijk Wetboek (257/1-2)
- Wetsvoorstel ter bevordering van de commercialisatie van
wetenschappelijk onderzoek (2273/1-2)
- Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van
21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden
teneinde een aanmeldingsplicht in te voeren (2417/1-2)
- Wetsontwerp houdende bepalingen inzake huisvesting (2874/1-4)
Propositions
déposées par:
Voorstellen
ingediend door:
- 257: Jo Vandeurzen
- 2273: Anne-Marie Baeke, Bart Tommelein, Carl Devlies, Servais
Verherstraeten, Dirk Van der Maelen, Johan Vande Lanotte, Annemie Roppe,
Melchior Wathelet, Éric Massin, François-Xavier de Donnea
- 2417:
Annemie Turtelboom, Alain Courtois, Filip Anthuenis
Je vous
propose de consacrer une seule discussion à ces projets et propositions de loi.
(Assentiment)
Ik stel u
voor een enkele bespreking aan deze wetsontwerpen en –voorstellen te wijden. (Instemming)
La discussion
générale est ouverte.
De
algemene bespreking is geopend.
J'ai une
série de rapporteurs.
Mevrouw Raemaekers is verslaggever, mevrouw Lahaye-Battheu, mevrouw Ghenne,
de heer Stijn Bex, Mme Douifi, Trees Pieters, Anne-Marie Baeke, Camille Dieu,
Colette Burgeon en Hilde Dierickx. Dat is veel.
Wat zullen de verslaggevers doen?
17.01 Magda Raemaekers, rapporteur: Mijnheer de
voorzitter, ik ben rapporteur in verband met technische wijzigingen aan de wet
op het leerlingstelsel, de wet betreffende de Fondsen voor Bestaanszekerheid en
de arbeidsongevallenwet.
Ik begin
met het leerlingstelsel voor werknemersberoepen in artikel 64. Het ontworpen
artikel bepaalt dat de sectoren zelf van die leeftijdsvereiste mogen afwijken,
zonder dat de NAR daartoe eerst toestemming moet geven. Die regel stemt overeen
met de gangbare praktijk.
Dan kom
ik aan de wijziging van de wet van 7 januari 1958 betreffende de
Fondsen voor Bestaanszekerheid. De statuten van de Fondsen voor
Bestaanszekerheid, die bij CAO worden vastgelegd, vermelden vaak alleen de
vestigingsplaats van het fonds, bijvoorbeeld Brussel, maar niet het volledige
adres. In de administratieve praktijk geeft dat nogal eens aanleiding tot
vergissingen. Overeenkomstig de ontworpen bepalingen moet voortaan het volledige
adres worden vermeld.
Dan is er
de Arbeidsongevallenwet. Er is het specifiek boekhoudplan van het Fonds voor
Arbeidsongevallen. De desbetreffende verwijzing naar de Arbeidsongevallenwet
moet bijgevolg worden vervangen door een verwijzing naar de te voeren
boekhouding als bedoeld bij het koninklijk besluit van 3 april 1997
houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare
instellingen van sociale zekerheid.
Dan is er
afdeling 2, de behandeling van klachten en bemiddelingsverzoeken door het Fonds
voor Arbeidsongevallen. Het nieuwe artikel 87ter moet de bevoegdheden van het
FAO ter zake verduidelijken en afstemmen op het koninklijk besluit van
21 juni 2006. Het artikel verduidelijkt zodoende dat het FAO
exclusief bevoegd is voor de behandeling van klachten en verzoeken tot
bemiddeling binnen het kader van zijn wettelijke opdrachten.
Het nieuwe artikel 87quater maakt het mogelijk om een protocol te sluiten
om de wederzijdse uitwisseling van de klachten die tot de bevoegdheden van
respectievelijk het FAO en de ombudsdienst Verzekeringen te regelen.
Mevrouw
Greta D’hondt intervenieerde tijdens de algemene bespreking. Zij wees erop dat
de regering tijdens deze legislatuur een recordaantal ontwerpen van
programmawet en ontwerpen houdende diverse bepalingen heeft ingediend.
Artikelsgewijze
bespreking en de stemmingen. Leerlingenstelsel voor werknemersberoepen, artikel
64. Er werden geen opmerkingen gemaakt. Dit werd eenparig aangenomen.
Hoofdstuk
II, wijziging van de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor
bestaanszekerheid, artikelen 65 en 66. Over deze artikelen werden geen
opmerkingen gemaakt. Ze werden achtereenvolgens eenparig aangenomen.
Hoofdstuk
III, arbeidsongevallen. Mevrouw Maggie De Block suggereerde met betrekking tot
de klachten een protocol te sluiten tussen de bemiddelingsdiensten van de
verzekeringssector en het Fonds voor Arbeidsongevallen. De klagers zouden
weleens moeite kunnen hebben om te bepalen bij welke dienst zij een klacht
moeten indienen. De minister van Werk is tussengekomen om aan te geven dat het
artikel 70 tegemoetkomt aan de opmerkingen van de spreekster.
Over de
artikelen 67 tot 70 werden geen opmerkingen gemaakt. Ze werden vervolgens
eenparig aangenomen. Alle naar de commissie verwezen bepalingen werden eenparig
aangenomen.
De voorzitter: Dank u wel, mevrouw. Ik
vermoed dat de andere verslaggeefsters en verslaggevers verwijzen naar hun
schriftelijk verslag.
Ik
vermoed dat mevrouw Creyf het nucleair passief wil aansnijden. De heer Verwilghen
is aanwezig. Ik zal de huurwetgeving laten behandelen als mevrouw Onkelinx er
is. Ik probeer het een beetje te ordenen.
17.02 Simonne Creyf (CD&V): Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, het wetsontwerp houdende diverse
bepalingen IV brengt belangrijke wijzigingen aan aan het Fonds voor de
voorzieningen voor de ontmanteling van de kerncentrales, beter bekend als het
nucleair passief. Als de kerncentrales zullen worden gesloten – in het huidige
wettelijke scenario zal dat al mogelijk zijn in 2015 – moet er geld zijn voor
de ontmanteling van de kerncentrales en voor de ontsmetting van de sites.
Daartoe is er een fonds aangelegd, gestijfd door de verbruikers van energie. Op
dit ogenblik zit er ongeveer 4,5 miljard in dit fonds. Men verwacht
eigenlijk dat het dubbele nodig zal zijn op het ogenblik van de volledige
ontmanteling.
Dit fonds
met 4,5 miljard euro is dus een spaarpot voor de toekomst. Dit fonds wordt
beheerd door Synatom. Synatom wordt beheerd door een raad van bestuur samengesteld
uit bestuurders verbonden aan de enige aandeelhouder, zijnde Electrabel, en
twee regeringsvertegenwoordigers die over een golden share beschikken en die
worden aangeduid door de minister van Energie. Belangrijk is dat de producent
Electrabel 75% van dit fonds mag investeren in de eigen onderneming, mits
voorwaarden. Er is dus 25% in dat fonds dat niet naar Electrabel gaat.
Welnu, in
de wet houdende diverse bepalingen wordt vastgesteld dat 10% van die 25% die
niet uitgeleend wordt aan Electrabel, kan worden aangewend door derden, tegen
een lage interest, lager dan op de markt. Als we dat even omrekenen, dan gaat
het ongeveer over 110 miljoen euro. Dat geld mag uitgeleend worden aan
derden. Welke derden? Daarover staat er niets in de wet.
Bovendien kan bij een in de Ministerraad overlegd koninklijk besluit nog
meer aan derden worden uitgeleend, dus meer dan 10% van de 25%. Bij wijze van
spreken zou de volledige 25% aan derden kunnen worden uitgeleend. Zelfs de
verhouding 75-25 kan via een koninklijk besluit worden gewijzigd.
Na de
beslissing hierover in de Ministerraad werd meegedeeld dat het zou gaan om
milieuvriendelijke investeringen of projecten. Dit staat echter niet in het
wetsontwerp en zelfs niet in de memorie van toelichting. De spaarpot of een
deel van de spaarpot kan dus aan derden worden uitgeleend, zonder dat er in de
wet enige specificatie opgenomen is over wie die derden zijn of kunnen zijn.
De
Commissie voor de Nucleaire Voorziening zal bepalen welke rechtspersonen en
projecten voor een lening in aanmerking kunnen komen. Er wordt dus geld uit het
nucleair fonds gehaald. Een koninklijk besluit kan beslissen dat er nog meer
geld uit het fonds gaat en een commissie zal beslissen naar wie het geld gaat.
Er is geen controle van het Parlement. Niets. Gedaan.
Minister
Di Rupo heeft aan de Waalse burgemeesters beloofd dat voor 100 miljoen
euro aan goedkope leningen ter beschikking zullen worden gesteld om
energiebesparende maatregelen te financieren. In Vers l’Avenir van
13 januari 2007 wordt aangekondigd dat de door minister Di Rupo
beloofde 100 miljoen euro voor hernieuwbare energie uit het
Synatom-fonds gefinancierd zal worden. Straks wordt het nucleair passief
gebruikt om Waalse regeringsbeloften te financieren. Wij maken ons dus ernstige
zorgen.
Het
CD&V-standpunt is het volgende. Wij zijn er niet tegen dat meer middelen
uit het fonds in eigen land worden geïnvesteerd. Wij zijn er niet tegen dat die
middelen in milieuvriendelijke projecten worden geïnvesteerd, integendeel. Dit
laatste staat niet in de wet. Er zijn dus geen garanties dat dit inderdaad naar
milieuvriendelijke projecten gaat. Voorts vrezen wij ook dat er een gat in het
nucleair passief zal worden geslagen.
Het geld
dat in het nucleair fonds zit brengt geld op en moet, om voldoende te zijn,
jaarlijks met 5% aangroeien. Wij twijfelen eraan of die groeivoet van 5% kan
worden aangehouden door 100 miljoen euro of meer uit te lenen aan een
interestvoet onder de marktinterest, zeker onder de 5%. Bovendien gaat het geld
naar derden. Er is altijd een risico aan leningen. De minister heeft dat in de
commissie trouwens zelf toegegeven. De vraag is of het geld beschikbaar zal
zijn op het moment dat het nodig is. Wat zal er bijvoorbeeld gebeuren in het
geval van faillissement bij een dergelijke derde? Er zijn dus risico’s dat het
uitgeleende geld aan een te lage interest niet beschikbaar zal zijn, of
misschien helemaal niet zal kunnen worden terugbetaald op het moment dat het
nodig is.
De regering is gerust en kan gerust zijn. In de wet staat immers ook
dat, indien er een tekort is, dus indien het beschikbare geld in het Nucleair
Fonds te weinig is voor de ontmanteling van de kerncentrales, de producent het
tekort zal betalen. De producent moet het gat dus opvullen. De producent is in
werkelijkheid de verbruiker van energie en riskeert dus een tweede keer te
moeten betalen voor de ontmanteling van de nucleaire centrales.
Dat is
typisch voor de regering-Verhofstadt, namelijk geld nemen waar er geld is,
zonder met de toekomst rekening te houden.
Wij eisen
waterdichte garanties bij het uitlenen van het geld. Wij zullen ook niet
aanvaarden dat het geld wordt gebruikt voor andere doeleinden dan voor
investeringen in hernieuwbare of alternatieve energie.
Le président: Si j’ai bien compris,
M. Wathelet interviendra sur le même sujet. J’essaie de regrouper les
sujets, ce qui n’est pas facile.
17.03 Melchior Wathelet (cdH): Monsieur le président, je ne
vais pas reprendre le volet théorique que Mme Creyf a évoqué. Aujourd'hui,
le fonds Synatom est alimenté à hauteur de 4,3 milliards d'euros en vue de
financer le démantèlement des centrales nucléaires et le traitement des
déchets. On sait rarement qu'environ 75% du fonds servent au traitement des
déchets et que seuls 25% servent réellement au démantèlement des centrales
nucléaires.
On a prévu
un mécanisme de financement ou presque d'auto-financement grâce au rendement de
ce fonds assuré par l'argent prêté essentiellement à Electrabel. Ce n'est pas
comme s'il s'agissait d'un fonds avec un minimum d'argent disponible et duquel
on pourrait retirer un peu d'argent. L'entièreté de ce fonds avec son rendement
prévu et imposé aujourd'hui sera entièrement dépensé lorsque l'ensemble des
centrales auront été démantelées et que les déchets auront été traités.
Quelle est
la position du gouvernement? Quelle idée a-t-il émise? Elle consiste à prêter
une partie de l'argent du fonds Synatom à un certain nombre d'entreprises qui,
grâce à ces montants, investiront dans les énergies renouvelables.
De prime
abord, l'idée semble tout à fait intéressante. Cependant, des questions nous
viennent directement à l'esprit. À qui allons-nous prêter cet argent, environ
110 millions d'euros, et sur base de quels critères? Comment
comptons-nous répartir les prêts à ces différentes entreprises, fonds ou
commissions? Nous ne pouvons pas nous permettre de ne pas récupérer cet argent.
Il devra servir à démanteler nos centrales et à traiter nos déchets nucléaires.
Il est donc important de savoir à qui on le prête. Or, ce point est totalement délégué
au Roi qui doit en fixer les modalités et critères.
Une autre
question est de savoir combien on prête. On sait aujourd'hui que dans les 4
milliards, 3 sont prêtés à Electrabel avec un taux de rendement d'un peu plus
de 6%. Et les 25% restants sont prêtés à d'autres institutions, moins longtemps
dans le temps mais avec un rendement inférieur. Quelle partie de ce fonds
va-t-on prêter? On nous parle de 10% des 25%, donc 2,5% du fonds, c'est-à-dire
un montant entre 100 et 110 millions d'euros. Et, dans le même temps, par
voie d'arrêté royal, le gouvernement peut décider de prêter plus s'il le
souhaite! Il s'en octroie lui-même le droit!
Non
seulement, le gouvernement peut décider à qui on prête sans aucune
"guideline", sans aucune contrainte, sans aucun élément de choix
repris dans le texte légal mais il peut aussi prêter ce qu'il veut des 25% qui
ne sont pas prêtés à Electrabel et, pire, il peut même aller plus loin et
prêter une partie de ce qui est aujourd'hui prêté à Electrabel avec un
rendement de plus de 6%. Le gouvernement a donc les pleins pouvoirs pour prêter
l'argent à qui il veut mais aussi pour déterminer quelle partie du fonds il va
prêter.
In fine, et
c'est peut-être l'élément le plus important et le plus inacceptable dans ce
texte, quel est le taux de rendement que l'on va imposer aux entreprises ou aux
fonds à qui l'on va prêter l'argent? Comment va-t-on faire pour que le fonds
Synatom soit assuré d'un rendement suffisant permettant, quelques années plus
tard, de démanteler nos centrales et traiter nos déchets nucléaires? Il n'y a
rien dans le texte: délégation au Roi!
Le rendement
qui doit être assuré quant au prêt de ces 110 millions n'est pas déterminé
dans le texte, c'est le gouvernement qui peut le déterminer. Cet argent est
prêté, il doit produire un rendement qui doit permettre d'alimenter le fonds,
mais on délègue cela au gouvernement. Pire, quant aux modalités de rapatriement
de cet argent dans le fonds, le texte ne dit rien non plus et laisse une totale
liberté au gouvernement.
Quant à
savoir à qui on prête, quant à savoir comment on prête, quant à savoir comment
on rapatrie l'argent, quant à savoir le taux de rendement qui doit être atteint
par ce prêt, tout est délégué au Roi.
Monsieur le
ministre, je ne peux absolument pas accepter cela! Ce fonds Synatom, qui
fonctionne correctement aujourd'hui, est censé, dans quelques années, servir au
démantèlement des centrales nucléaires et au traitement des déchets. Ce n'est
donc pas rien! On doit faire en sorte que cet argent rentre dans le fonds. On
doit garantir un rendement suffisant. On doit déterminer à qui on prête
l'argent. On doit déterminer quelle part du fonds on peut se permettre de
prêter à un certain nombre d'entreprises qui veulent investir dans le
renouvelable.
On ne trouve
rien dans ce texte à ce sujet, absolument rien! Ce texte octroie des pouvoirs
spéciaux au gouvernement et lui permet de faire n'importe quoi avec le fonds
Synatom. On comprend l'objectif du gouvernement!
Je me
rappelle, monsieur le ministre, d'une discussion que j'ai eue dans cette
assemblée avec la ministre du Budget. Pour une fois, on s'était assuré que ce
fonds serait bien alimenté. Je lui avais demandé si elle pouvait nous garantir
qu'elle ne toucherait pas à ce fonds, qu'elle n'allait pas s'en servir pour le
budget. Nous avons alors pu constater son malaise. Face à ces questions, sa
position n'était pas confortable. Pourquoi? Nous avons la réponse aujourd'hui:
on permet au gouvernement de faire ce qu'il veut avec ce fonds Synatom.
Autrement dit, il pourra l'utiliser comme il le souhaite: il pourra octroyer
des montants à qui il veut, il pourra définir des taux de rentabilité, définir
des modalités de remboursement et définir des critères fixant les montants du
fonds qu'il pourra utiliser à sa guise.
Tout cela,
monsieur le ministre, nous ne pouvons l'accepter.
Le président: Monsieur le ministre, ce
point comportant plusieurs volets, je vous propose de répondre maintenant.
17.04 Minister Marc Verwilghen: Mijnheer de voorzitter, ik zal relatief
kort zijn, aangezien over die aangelegenheid immers uitgebreid werd
gediscussieerd in de commissie.
D'ailleurs,
je rappelle qu'avant traitement du texte en commission, j'avais certaines
questions d'un type plutôt nerveux, dont les réponses ont peut-être aussi été
quelque peu nerveuses; j'ai demandé d'attendre jusqu'au moment où l'on
disposerait du texte.
Ik wil toch even een heel belangrijk principe herhalen. In wezen wijzigt
de wet die goedgekeurd werd op 11 april 2003, niet de principes die
in die wet voorhanden zijn, namelijk het aanleggen van voorzieningen met het
oog op de ontmanteling van de kerncentrales en het regelen van het beheer van
de splijtstoffen van dezelfde centrales op een heel welbepaald systeem. Die
blijven behouden, inbegrepen de drie fundamentele principes die ten grondslag
liggen van die wet: de volledige verantwoordelijkheid van de beheerder van de
provisie; controle op de toereikendheid en de beschikbaarheid van de provisie
en het behoud van de garanties. Dat is ons uitgangspunt geweest.
Bien
entendu, deux changements sont à l'ordre du jour. Le premier, c'est le
pourcentage des provisions, suivant une clef de répartition de 25/75. Celle-ci
peut être revue mais ne l'est pas pour l'instant.
De mogelijkheid bestaat dat een gedeelte van de resterende
25% - meer bepaald 2,5% - kan worden aangewend voor
welbepaalde leningen tegen een gunstiger tarief dan het markttarief.
Ze moeten
echter nog altijd naar hetzelfde einddoel leiden. Als ze dat niet doen, zijn de
maatschappijen die de kerncentrales exploiteren en onder zich hebben, in elk
geval niet vrijgesteld van de kosten. Overigens kunnen of mogen zij die kosten
niet meer doorrekenen aan de klanten.
Je comprends
que certaines questions reviennent, questions également posées en commission:
les types de prêts, leurs montants, etc. J'ai répondu alors qu'une commission a
été tout spécialement créée pour se pencher sur les projets qui lui seront
soumis, ainsi que pour traiter les dossiers des sociétés qui se porteront
candidates pour ce type de prêts.
Ik heb er ook onmiddellijk bij gezegd, mijnheer de voorzitter, dat dit
onder geen enkel beding afbreuk doet aan de akkoorden die zijn gesloten. Men
heeft dan de vraag gesteld of dit geen risico inhield. Ik heb altijd gezegd dat
het moeilijk is om risico's uit te sluiten bij een lening. Ook voor banken
bestaan die risico's. Wat doen banken om zich veilig te stellen? Zij eisen een
afdoende waarborg en dat zal hier dus niet anders zijn. Wat dat betreft, zijn
er voldoende garanties voor handen.
Ik denk
dat het voorstel van de regering bruikbaar is zowel met betrekking tot de
verdeelsleutel als tot de 2,5%. Ik hoor nu zeggen dat het voor hen mogelijk is
als die doelstellingen worden gerespecteerd. Dat is de onderliggende teneur.
Men zegt dat dit werk meer in de handen van de regering ligt waardoor men er
geen controle op heeft. Laat ons eerlijk wezen, mijnheer de voorzitter, welk
werk de regering ook doet, zij is daarover verantwoording verschuldigd in het
Parlement. Het is dus te allen tijde controleerbaar. Ik ben er dan ook van
overtuigd dat men, mocht men op een bepaald ogenblik mankementen vaststellen,
niet zal nalaten om daarop te reageren. Nogmaals, alle waarborgen zijn voor
handen omdat de principes, eigen aan de wet van 2003, niet werden veranderd.
De voorzitter: Ik wil er geen minidebat
van maken maar het is misschien gemakkelijker als er meteen wordt gerepliceerd
zo is er een eenheid in de debatten.
17.05 Simonne Creyf (CD&V): Mijnheer de
voorzitter, ik denk dat wij alleen maar hetzelfde verhaal kunnen brengen. In de
wet van 2003 zijn belangrijke principes vervat maar het is de eerste keer dat
dit geld nu wordt uitgeleend en aan derden wordt gegeven. De garanties, die
inderdaad in de wet vervat zijn, zijn volgens ons daardoor niet langer in
dezelfde mate gegarandeerd.
Ten
tweede, de 5%. Er is uitgerekend via een wiskundig en mathematisch model dat
die 5% nodig is, wil men aan het eindbedrag komen dat nodig is. Als men die
leningen nu uitkeert aan rente lager dan die 5% dan wordt er een gat geslagen,
dat kan niet anders.
Ten
derde, in de hypothese dat er inderdaad een gat wordt geslagen, is het onze
vrees dat niet al het geld voor handen zal zijn op het ogenblik dat het er moet
zijn. Dit is een fonds met een bestemming en een heel belangrijke bestemming,
namelijk de ontmanteling van de kerncentrales op het ogenblik dat het nodig is.
Dat geld moet er niet alleen zijn, maar het moet ook beschikbaar zijn.
Heel de
vraag is wat er zal gebeuren als het geld er niet zal zijn. De regering kan
zich rustig voelen want de producent zal dan wel het verschil betalen.
Voorzitter, wij weten dat de producent dit zal doorrekenen aan de consument.
Dat fonds wordt nu gespijsd door de consument, de verbruiker van elektriciteit
via een heffing op de kilowatturen. Als dit fonds achter niet voldoende blijkt
te zijn omdat er geld uit werd geleend dat niet is teruggekeerd, zal het
diezelfde consument zijn die een tweede keer zal betalen. De consument riskeert
dus een tweede keer te moeten betalen voor datzelfde nucleaire passief. Welnu,
de regering neemt hiermee een zeer groot risico.
Le président: Madame Gerkens, je vous ai
fait appeler, car j'ai l'impression que vous interveniez dans la discussion de
ce volet. Mme Creyf et M. Wathelet sont intervenus et M. le ministre a
déjà répondu. S'agissant d'une loi portant des dispositions diverses, je tente
de regrouper les interventions. Vous avez la parole. Nous verrons si M. le
ministre estime encore nécessaire de répliquer
17.06 Muriel Gerkens (ECOLO): Monsieur le président, M. le
ministre a-t-il déjà répondu?
Le président: Il a répondu à
Mme Creyf et M. Wathelet. Qui sait? Peut-être répondra-t-il une
seconde fois pour vous faire plaisir? Cela dépend de vos questions évidemment!
17.07 Muriel Gerkens (ECOLO): Ce serait bien qu'il donne des
réponses que j'aimerais entendre!
Le président: Un ministre est là pour
répondre et pas pour faire plaisir!
17.08 Muriel Gerkens (ECOLO): Nous allons encore essayer de
l'influencer!
Mon
intervention porte sur les articles relatifs à Synatom et à la gestion de ses
réserves destinées au démantèlement des centrales et au traitement des déchets
irradiés.
Dans les
dispositions du projet de loi, la lecture de plusieurs points m'inquiétait et
continue à m'inquiéter, malgré les discussions et les réponses du ministre. Je
peux être rassurée quant au montant et à l'approvisionnement de ces réserves et
du fonds Synatom. Je peux accepter l'idée intéressante d'investir une partie de
cet argent dans des mécanismes d'économie d'énergie et des mesures d'efficacité
énergétique. De plus, on sait que l'investissement d'argent dans des mécanismes
d'efficacité énergétique - au fédéral, il faut utiliser ces termes-là - via le
mécanisme du tiers investisseur, par exemple, permet l'amortissement des
investissements sur une période de cinq à sept ans. Il est tout à fait possible
d'élaborer des programmes d'aménagement en vue d'améliorer l'efficacité
énergétique de nos bâtiments, de procéder aux remboursements nécessaires et de
gérer l'argent selon des cycles afin de garantir la mise à disponibilité de
réserves en cas de besoin.
Le problème,
c'est que le projet de loi qui nous a été proposé ne spécifie nullement que cet
argent sera consacré à des projets d'efficacité énergétique. Certains ministres
en ont parlé. M. Di Rupo, en sa qualité de président du PS, a souligné que
l'argent de Synatom serait investi dans ces projets, mais ce n'est pas inscrit
dans la loi. Cela signifie que, via ces articles, on peut faire n'importe quoi
avec cet argent. Rien ne l'empêchera! Certes, l'intention n'est pas de faire
n'importe quoi, mais les seules garanties que nous pouvons avoir quant à
l'utilisation de l'argent passent par la définition de cette finalité.
Nous avions
déposé un amendement en ce sens. Il a été refusé. Je me permettrai évidemment
de le redéposer, car je ne parviens toujours pas à comprendre la raison pour
laquelle cette précision n'est pas mentionnée, étant donné qu'il s'agit d'un
objectif, d'une intention noble d'utilisation de cet argent.
Il est
inquiétant de voir, dans ce mécanisme de mise à la disposition d'une partie de
l'argent du fonds Synatom, que non seulement la finalité mais aussi les
critères de sélection sur la base desquels on va retenir ces projets ou
personnes morales ne sont pas précisés dans les articles. C'est une porte
ouverte à toutes les dérives imaginables.
J'en viens,
monsieur le ministre, à un élément auquel je n'avais pas pensé en commission.
Cet argent sera prêté à un taux très bas, la seule limite inférieure des
intérêts étant l'inflation. Or, sachant que l'argent du fonds Synatom n'est
soumis à aucune fiscalité ou charge et si l'on considère qu'il est utilisé par
des agents publics qui doivent rembourser des intérêts, ces intérêts
combleront-ils finalement un manquement ou bien seront-ils simplement ajoutés à
la caisse Synatom?
Est-il exact
que prêter cet argent ne coûte rien au fonds Synatom, si ce n'est que l'argent
est placé différemment à un certain taux d'intérêt? On demande uniquement qu'il
y ait remboursement du taux d'intérêt non gagné à cause de l'immobilisation de
cette somme. Je souhaiterais connaître la logique de rentabilisation du prêt
consenti.
Deux choses
m'inquiètent et je les ai déjà formulées: d'une part, il n'est pas précisé que
c'est en vue d'une efficacité énergétique et, d'autre part, on ignore sur base
de quels critères les personnes morales ou les projets, qui pourront bénéficier
de cet argent, seront sélectionnés.
J'avais posé
la question de manière assez claire: vise-t-on les bourgmestres qui ont été
informés de la disponibilité de cet argent et qui ont dès lors été invités à
déposer rapidement leurs projets? Ou bien, ce mécanisme sera-t-il ouvert à
toute une série d'autres projets? Si oui, sur base de quels critères? Nous
l'ignorons.
Parmi les
autres dispositions, les articles de loi restent tout aussi inquiétants. Si
j'ai bien compris, le comité de suivi deviendra une commission des provisions
et trois représentants de Synatom en seront membres. Cet organe sera donc
représenté par celui qui est contrôlé; c'est lui qui devra vérifier la manière
dont ces fonds sont gérés et investis.
Des règles
déterminent de quelle manière une partie de cet argent peut être utilisée.
Elles fixent également que cet argent ne peut pas être utilisé uniquement ou de
manière trop importante par les acteurs du nucléaire eux-mêmes. Or, trois
membres de Synatom feront partie de cette commission et devront veiller à cela.
Ils prendront des décisions et seront chargés de remettre des avis. Selon moi,
l'incompatibilité est totale!
Par ailleurs,
un arrêté royal suffira pour décider de la modification du montant qui pourra
ou non être investi, notamment dans le secteur du nucléaire. Il s'agit ici
aussi d'un choix concernant l'utilisation des fonds qui sera fait sans que le
Parlement ne soit consulté ou sans modification de la loi. Il suffira d'un
simple arrêté. Il est vrai qu'un arrêté doit être soumis au Conseil des
ministres. Toutefois, il s'agit d'un simple arrêté. On renonce donc au contrôle
démocratique de la gestion de ce fonds. Or ce fonds est alimenté à partir de la
contribution de tous les citoyens belges via leur consommation d'électricité.
En effet, les producteurs d'électricité alimentent ce fonds à partir des
recettes qu'ils engrangent.
S'il y a des
malversations dans l'utilisation des fonds, si des risques sont pris de manière
inconsidérée, ce seront une nouvelle fois les citoyens qui devront payer pour
combler le déficit. En cas de démantèlement, si la réserve ne suffit pas, c'est
l'État qui devra intervenir.
Au-delà de
ces remarques qui expliquent notre opposition aux dispositions du projet de loi
qui nous est soumis, vous comprendrez, monsieur le président, que j'ai décidé
de déposer des amendements qui traduisent les critiques que je viens d'énoncer.
J'aurais
également voulu poser une question d'actualité au ministre.
Monsieur le
ministre, en commission, je vous ai interrogé sur les remarques qui avaient été
faites par le comité de suivi. Celui-ci avait critiqué la manière dont Synatom
avait géré ces fonds. Vous m'aviez répondu que la modification de la loi
n'empêchait pas la poursuite et le traitement du litige. J'attire d'ailleurs
l'attention sur le fait que ledit litige n'était toujours pas résolu quand je
suis intervenue en commission.
Il apparaît
aujourd'hui que Synatom a, une nouvelle fois, dû faire un rapport concernant la
gestion de ces trois dernières années. Ce rapport doit être soumis au comité de
suivi, après avis de l'ONDRAF, avant que ces avis ne vous soient finalement
transmis.
Monsieur le
ministre, pourriez-vous me dire où en est exactement ce rapport? Les
dispositions, qui sont prises aujourd'hui, auront-elles une influence sur la
procédure en cours quant au dernier rapport de Synatom et, peut-être, du comité
de suivi? Pourriez-vous également me dire de quelle manière et dans quel délai
les conclusions de ce rapport nous seront communiquées? En effet, ces
conclusions devraient nous permettre de nous rassurer – ou de nous inquiéter
encore plus – en ce qui concerne les nouvelles dispositions prises.
Le président: Mme Gerkens a parlé d'un
sujet qui n'a pas été abordé en tant que tel par M. Wathelet et par Mme Creyf.
17.09 Marc Verwilghen, ministre: Monsieur le président, les
questions qui ont été posées par Mme Gerkens sont bien identiques à celles
abordées lors des deux précédentes interventions. Ma réponse sera donc la même,
bien entendu.
Il y a
néanmoins deux questions particulières. En ce qui concerne la première, le prêt
est accordé à un taux légèrement inférieur à celui du marché; ce n'est donc pas
spectaculaire. Ici, il s'agit d'une annexe. Quand l'argent est reversé avec les
intérêts, l'entièreté revient à Synatom, à la société de provision. Il n'y a
pas de doute possible à ce sujet.
Madame
Gerkens, dans votre deuxième question, vous parlez des litiges actuels. Les
litiges actuels suivent leur cours et ils n'ont rien à voir avec les
changements puisque les changements n'en sont pas la cause. Ils suivront donc
leur cours, comme je vous l'ai dit quand nous avons traité de l'affaire en
commission.
17.10 Muriel Gerkens (ECOLO): En commission, vous m'aviez
effectivement répondu que cela suivait son cours. Est-il exact que, pour le
moment, le même type de rapport que celui qui a été fait par le comité de suivi
sur les placements antérieurs est en cours? Je ne sais d'ailleurs pas s'il y
aura un litige, car c'est un nouveau rapport.
Ce rapport
sera-t-il rédigé sans être influencé par les nouvelles dispositions? (Oui) Très bien.
Monsieur le
président, je vais vous communiquer mes amendements.
Le président: Je reviendrai aux
amendements lors de la discussion des articles.
17.11 Melchior Wathelet (cdH): Monsieur le président, Mme
Gerkens a posé une question que je n'avais pas posée mais que je trouvais
particulièrement intéressante. Elle concerne la composition de la Commission
des provisions nucléaires, qui a changé. Je ne comprends vraiment pas l'utilité
de ce changement. Pourquoi ce changement est-il intervenu?
Le seul
objectif que je peux y trouver est d'accroître le pouvoir du gouvernement pour
pouvoir dicter une action au sein de cette commission. Je ne vois vraiment pas
le lien entre ce projet et les modifications de la composition de la Commission
des provisions nucléaires. Quelle est la plus-value de ce changement de
personnes? Mis à part les raisons que Mme Gerkens a évoquées tout à l'heure, je
ne comprends pas.
17.12 Marc Verwilghen, ministre: C'est un renforcement du secteur
public. Puisque ce sont des projets qui ont trait aux énergies renouvelables et
alternatives, à l'efficacité énergétique dans un champ bien plus large que
celui dont s'occupe habituellement la commission, il s'agit avant tout d'un
renforcement du secteur public.
De voorzitter:
Wat het verloop van de werkzaamheden betreft, mevrouw Pieters, ook u bent
ingeschreven. Ik wil nu het deel Huurwetgeving behandelen.
17.13
Minister Marc Verwilghen: Mijnheer de voorzitter, ik wil even
opmerken dat ik ook collega Reynders zal vertegenwoordigen voor het onderdeel
dat betrekking heeft op zijn materie.
De voorzitter: Ik zoek de heren Claes en
Courtois. De heer Dewael is in Madrid. In principe wordt hij vervangen door de
heer Van Quickenborne. De heer Reynders is vanaf dit ogenblik weerhouden en
wordt door de heer Verwilghen vervangen.
Je vais traiter de la partie "Loyers".
Daarvoor
zijn ingeschreven: mevrouw Lalieux, mevrouw Marghem, de heren Wathelet,
Laeremans en Verherstraeten.
17.14 Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de
voorzitter, mevrouw de vice-eerste minister, er zijn in de media diverse
reacties verschenen over de artikelen inzake de huur in het wetsontwerp
houdende diverse bepalingen. Men sprak onder meer over de zuurwet.
Het ligt
mij op de maag dat, niettegenstaande wij hier met een maatschappelijk zeer
belangrijk hoofdstuk te maken hebben, namelijk de huurwetgeving, de
organisaties en de actoren op het terrein niet mochten worden gehoord, ondanks
ons verzoek.
Ik heb
via de informaticaweg kunnen vaststellen dat, ondanks het feit dat de commissie
voor de Justitie hen niet wou horen, u als voorzitter gisteren een belangenorganisatie
hebt gehoord, met name de eigenaars en de makelaars.
De voorzitter: Is dat een compliment voor
mij? Ik dank u daarvoor.
Ik doe
gewoonlijk het volgende. Men mag niet in persoon petities afgeven in de Kamer.
Wat is de reden waarom ik hen ontving, wat ik al tien keer heb gedaan en voor
mij was het ook al zo?
Er werden
28.000 handtekeningen in ontvangst genomen door iemand van de diensten en de
beleefdheid van de voorzitter vereiste dat ik, net zoals al mijn voorgangers
deden, die mensen kort - een halfuurtje - heb ontvangen en
naar hen heb geluisterd. Ik heb dat gedaan voor veel groepen. Ik meen dat het
de vijftigste groep was die een petitie kwam afgeven, die ik niet persoonlijk
aanneem.
Ik doe
wat ik meen te moeten doen. Ik respecteer de Grondwet ter zake. Als men mij
vraagt of ik mensen kan ontvangen, doe ik dat. Als men het mij niet vraagt, doe
ik het natuurlijk niet. Ik vraag er niet om.
17.15 Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de
voorzitter, ik heb er niets op tegen dat u mensen ontvangt in uw hoedanigheid
van Kamervoorzitter, maar niet in uw hoedanigheid van lijstduwer van de lijst
Open Vld voor Oost-Vlaanderen.
Mevrouw
de minister, ik vond het jammer dat niemand werd gehoord in de commissie voor
de Justitie. De voorzitter deed dat wel, maar ik heb ook problemen met de
voorzitter. Hij is immers heel selectief geweest en heeft alleen maar de
eigenaars gehoord. Ik had graag gehad dat hij ook de huurders had gehoord. Zij
hebben ter zake heel interessante informatie over de materie.
Collega’s,
dit is, maatschappelijk gezien, een heel belangrijk en heel gevoelig thema.
Eigenaars, huurders, banken en de gemeentebesturen hadden dus in het dossier
meer mogen worden betrokken, wat niet het geval was.
Toen ik
de uitzending op AVS hoorde, stelde ik vast dat de zender stelde dat de
voorzitter de bezorgdheid van de eigenaars en de immobiliënmakelaars deelde.
Mevrouw
de vice-eerste minister, dat was de vertolking van de voorzitter. U kunt gerust
zijn: Hij deelt de bekommernissen, maar hij zal straks wel tegen de
bekommernissen in stemmen.
(…): (…).
17.16 Servais Verherstraeten (CD&V): Ja, en de hele Open
Vld.
Mevrouw
de vice-eerste minister – ik richt mij nu voornamelijk tot u –, waarover ik ook
op mijn honger bleef zitten, is over de vaststelling dat in het regeerakkoord …
17.17 Laurette Onkelinx, ministre: (…).
17.18 Servais Verherstraeten (CD&V): Mevrouw de
vice-eerste minister, in dat geval hadden wij graag gehad dat de transparantie
in de commissie en niet in de beslotenheid van uw kabinet had plaatsgevonden.
17.19 Laurette Onkelinx, ministre: Vous avez également
rencontré les propriétaires et les locataires, je suppose?
17.20 Servais Verherstraeten (CD&V): Mevrouw de minister,
dat hebben wij op individuele titel moeten doen.
Het was
beter in openheid en transparantie gebeurd. Dat had de rijkdom van het debat
ten goede kunnen komen.
In het
regeerakkoord las ik dat de huidige regering de huurwet zou evalueren en inzake
rechten en verplichtingen naar een nieuw evenwicht tussen huurder en verhuurder
zou zoeken. Bij lezing van het wetsontwerp, stel ik mij de vraag waar de
evaluatie is. Bij het opstellen van het nieuwe ontwerp – in het regeerakkoord
stond dat de regering voorafgaandelijk zou evalueren – had ik graag de
objectieve evaluatie opgenomen gezien. Was er een studie? Wat zijn de
resultaten ervan? Wat wijst de studie uit?
Dat
hebben wij niet gehad. Wij hebben "à l’improviste" wat in de marge
van de huurwetgeving gemorreld.
Mevrouw
de minister, ik vrees dat de huurwetgeving en de aanpassingen die wij nu zullen
doen, asociaal zijn, te veel overheidsinmenging en te veel bureaucratie zullen
veroorzaken.
Mevrouw
de minister, in ons land stellen wij op het terrein vast dat in Vlaanderen 75%
van de mensen eigenaar is. Ik ben daar blij om. Wij zijn daar blij om. Wij
hopen dat het cijfer in de toekomst nog zal stijgen. Ik hoop trouwens ook dat
de stijging er ook in de andere regio’s van ons land zal komen.
Wallonië heeft 40% huurders en in Brussel is 50% huurder. Daar wordt dus
een op twee woningen verhuurd. Dan heeft men natuurlijk totaal andere
huurmarkten.
Mevrouw
de minister, Brussel verschilt nog van Vlaanderen, doordat in Brussel de
huurmarkt langzaamaan totaal aan het verinstitutionaliseren is en dat de modale
verhuurders er grote beleggingsmaatschappijen zijn, en hoe langer hoe meer zijn
dat internationale maatschappijen. In Vlaanderen is de verhuurder vaker de
particulier die een tweede woning heeft, die hij geërfd heeft of waarvoor hij
heeft kunnen sparen, als derde of vierde pensioenpijler als het ware. Dat geeft
totaal andere huurverhoudingen.
Als men
op een zeer disparate huurmarkt met hetzelfde concept komt, dan is dat mijns
inziens een onjuist recept. Mevrouw de minister, u wilt een Brussels recept
toepassen in Wallonië en in Vlaanderen, waar dat totaal niet kan.
Mevrouw
de minister, wij hebben er problemen mee wanneer straks de huurprijs verplicht
geafficheerd moet zijn. Ik begrijp dat u wilt vechten tegen discriminatie. Ik
heb gezegd dat ik u daarin ook steun en dat ik het terecht vind dat
discriminatie niet kan. Mevrouw de minister, ik vrees echter dat uw bedoeling,
met de huidige tekst – nu hebben wij nog alleen de administratieve boetes – een
slag in het water wordt.
Wij
hebben eigenaars en huurders gehoord. Welnu, ik ben vanmiddag heel even op de
koffie geweest bij de eigenaars en blijkbaar hebt u, mijnheer de voorzitter,
gisteren in uw hoedanigheid van ofwel Kamervoorzitter ofwel lijstduwer van Open
Vld - ik weet het niet - meegedeeld dat u die wet straks, ook al zal u ze
goedkeuren, niet zal toepassen.
De voorzitter: Ik ben de eerste om de wet
toe te passen. Ik heb gezegd dat ik wat ervaring heb met de materie. Dat is
alles.
17.21 Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de
voorzitter, mij is geciteerd geworden: “In Brakel komt er niets van!”
De voorzitter: Verontschuldig mij. Nu
begrijp ik u. Ik heb gezegd dat het voor de gemeenten, die het allemaal zullen
moeten realiseren, wat tijd in beslag zal nemen.
17.22 Pieter De Crem (CD&V): Ik stel voor dat u
als ervaringsdeskundige naar de commissie komt.
De voorzitter: Mijnheer De Crem, als men
het ongeluk heeft enkele panden te verhuren, dan heeft men wat ervaring.
17.23 Pieter De Crem (CD&V): Mijnheer de
voorzitter, u treedt hier dus in uw hoedanigheid op namens de verhuurders.
17.24 Servais Verherstraeten (CD&V): (...) van uw
genodigden, mijnheer de voorzitter.
De voorzitter: Ik heb niemand uitgenodigd.
17.25 Pieter De Crem (CD&V): (...) de plaatsen
waar de borden ook mogen komen.
De voorzitter: Ik huur geen borden,
mijnheer De Crem.
17.26 Pieter De Crem (CD&V): (...) waar ze mogen
komen. Bij de verhuurders waarschijnlijk.
De voorzitter: Ik heb dat nog niet nodig,
mijnheer De Crem.
17.27 Servais
Verherstraeten (CD&V):
Mevrouw de minister, ik vrees dat de administratieve geldboetes een slag in het
water zullen zijn, omdat ze bijvoorbeeld in Brakel niet toegepast zullen
worden.
Er waren
interessante vragen met betrekking tot de affichering, onder meer van collega
Wathelet. Indien er een huurprijs wordt geafficheerd en men aanvaardt die
huurprijs als kandidaat-huurder, is er dan definitief een huurovereenkomst? U
hebt daarop ontkennend geantwoord en gezegd dat er nog andere contractuele
bepalingen zijn waarover gediscussieerd en overlegd kan worden.
Mevrouw
de minister, wij verafschuwen samen de verhuurders die te kwader trouw zijn.
Wij vinden het jammer dat er zo enkelen bestaan, net zoals sommige huurders
niet altijd te goeder trouw zijn. Ik meen echter dat het gros aan beide zijden
te goeder trouw is. Welnu, een verhuurder die te kwader trouw is, zal altijd uw
artikel kunnen omzeilen door te zeggen dat er nog andere huurbepalingen waren,
waarmee men niet akkoord kon gaan.
Wij
hebben het gehad over de privacy. De privacycommissie werd ook niet gehoord. Ik
vrees alvast dat er sprake is van schending van de privacy. Mevrouw de
minister, wij zijn als christendemocraten absoluut voorstander van
transparantie inzake huurprijzen, maar niet op de wijze zoals u het
organiseert. Wij hebben ter zake een voorstel gedaan: hevel de huurwetgeving
over naar de regio’s, naar de Gewesten. Hevel ook de registratie van
huurcontracten over naar de Gewesten en de Gemeenschappen. Als de
huurcontracten geregistreerd worden, dan kan men via informatica perfect zien
hoe de huurprijzen evolueren van Mons tot Luik en van Gent tot, bij wijze van
spreken, Alken. Als er problemen zijn in een bepaalde regio, dan kan men door
het meer activeren van sociale huurwoningen daarop ingrijpen en bijsturen waar
de private woningmarkt tot asociale effecten leidt. Dat zou transparantie zijn,
transparantie met respect voor de privacy.
Collega’s,
het is voor sommige gezinnen verdomd lastig om bij de aanvang van een
huurcontract een maand huur en tegelijkertijd drie maanden huurwaarborg te
betalen. Mevrouw de minister, samen met u ben ik mij daarvan ten zeerste
bewust.
Ik begrijp echter niet dat morgen een arme huurder drie maanden
huurwaarborg zal moeten ophoesten, én zijn maandwaarborg, én de commissie en de
kosten van de bank, die hem hoe dan ook aangerekend zullen worden, terwijl dat
voor een rijke huurder maar twee maanden huurwaarborg zijn. Voor socialisten
zijn rijke huurders bevoordeeld in vergelijking met arme huurders. Ik begrijp
dat niet!
Ik vrees
dat dat aanleiding zal geven tot stigmatisering. Eigenaars zullen zeggen dat
zij een kandidaat-huurder willen die onmiddellijk twee maanden huurwaarborg kan
betalen. Ik vrees dat sommige vrederechters ook sneller huurverbrekingen zullen
uitspreken, dat er na twee maanden huurachterstal reeds een huurverbreking zal
worden uitgesproken in plaats van na drie maanden huurachterstal, zoals dat nu
het geval is, voor een stuk gealigneerd op de huurwaarborg.
Mevrouw
de minister, aangaande de huurwaarborg hebben zowel de eigenaars als de
huurdersbonden gevreesd dat dat aanleiding zal geven tot huurprijsstijgingen.
Als de beide belangrijke actoren op het terrein daarover hun vrees al hebben,
waarom zouden we de bepalingen ter zake dan veranderen? Mijn vrees is dat we
straks op de private huurmarkt drempelgeld zullen krijgen, net zoals dat bij
veel huurpanden bestaat. Eerst zal er drempelgeld betaald moeten worden,
alvorens er een huurcontract getekend zal kunnen worden, met alle asociale
gevolgen van dien.
Wat
zouden wij gedaan hebben indien wij verantwoordelijkheid zouden dragen? Wij
hadden aan doelgroepenbeleid gedaan. Er zijn mensen die het lastig hebben,
collega-socialisten, om de huurwaarborg op te hoesten. Voor de mensen met
geringe inkomsten kunnen we aan doelgroepenbeleid doen. De overheid kan zorgen
voor een gemeenschappelijke pot, desnoods in overleg met de banken, die mede
kunnen financieren. Ik ben best bereid om overleg te houden om een pot te
maken, zodat voor mensen die onder een bepaald inkomen zitten en voor
huurcontracten onder een bepaalde huurprijs, als het ware onmiddellijk een
huurwaarborg wordt gestort, die tijdelijk, in de loop van het huurcontract,
vergaard kan worden. Indien, zeer georganiseerd, een beperkt huurwaarborgfonds
gecreëerd werd voor bepaalde doelgroepen, dan had dat volgens mij veel betere
effecten gesorteerd dan nu het geval is.
Ik
begrijp ook niet waarom er in een verplichte plaatsbeschrijving in de
huurwetgeving wordt voorzien. Plaatsbeschrijvingen zijn goed, maar de wetgeving
was ter zake nu juist voordelig voor de huurder. Het opleggen van de
plaatsbeschrijving benadeelt eigenlijk de huurders. Wat zal er met die
plaatsbeschrijvingen gebeuren? Hoe langer hoe meer institutionelen zullen die
plaatsbeschrijvingen opstellen. Ze zullen geld kosten. Wie zal die rekening
betalen? Welnu, de huurders zullen die rekening betalen, minstens voor de
helft. Eigenlijk komt dat neer op een benadeling van de huurders.
Er zijn
een hoop verplichte bijlagen, gelukkig, nu, voor de nieuwe huurcontracten, maar
er staan geen sancties op.
De banken
zijn straks verplicht om huurwaarborgen te geven aan het cliënteel dat erom
komt vragen. Wat als de banken dat zullen weigeren? Daarop staan er evenmin
sancties. Ik begrijp dat de banken ter zake reeds juridische argumentaria aan
het opbouwen zijn om inderdaad vragen te weigeren. Ook op dat vlak vrees ik dus
dat het ontwerp voor een stuk een slag in het water zal zijn.
De vrees
is dat de markt voor een stuk verschraalt.
De eigenaars hebben hun vrees geuit, maar ook de huurders. Mag ik even
de huurdersbonden citeren, collega's? "De genomen maatregelen kunnen ons
globaal genomen niet overtuigen. In de plaats van de belangrijke uitdagingen
aan te pakken, wijzigt deze regering een aantal aangelegenheden in de
marge".
Collega's,
ik stel vast dat naarmate de verkiezingen naderen, ook de paarse
regeringspartners de liefde voor het middenveld met de lippen beginnen te
belijden. Welnu, u had hier het middenveld kunnen respecteren door met de
eigenaars en de huurders overleg te plegen om een gezonde, evenwichtige oplossing
te vinden. Dit is niet gebeurd. Ik vrees dan ook dat wij een asociale wetgeving
ter zake zullen krijgen die niet alleen in Brakel, maar ook op andere plaatsen,
niet zal toegepast worden. Wij betreuren deze aanpassingen.
17.28 Melchior Wathelet (cdH): Que la tâche est difficile de
succéder à M. Verherstraeten et à sa brillante intervention, d'autant que,
comme lui, n'ayant pas eu la chance d'avoir d'aussi bonnes auditions que le
président de la Chambre, je manque quelque peu d'informations. La prochaine
fois qu'on parle des loyers à la Chambre, on pensera à proposer de vous
inscrire dans la liste des personnes à auditionner, vu que vous êtes vous-même
un spécialiste de la matière. Bien entendu, vous vous exprimerez au nom des
propriétaires et vous ne vous en cachez pas. On aura au moins un son de cloche,
ce qui est intéressant dans le débat. Vous pourrez nous instruire sur les
particularités locales du marché à Brakel.
17.29 Pieter De Crem (CD&V): Als de meerderheid
het quorum niet haalt in de commissie in de tweede week van de paasvakantie,
kunnen wij het daar misschien even over hebben. Wij zorgen dan voor het quorum.
Dat is dan afgesproken?
De voorzitter: Dat is vriendelijk.
17.30 Melchior Wathelet (cdH): Monsieur le président, vous
pouvez devenir spécialiste dans plusieurs commissions; pourquoi pas?
Madame la
ministre, chers collègues, il faut se réjouir du fait que le paragraphe 2
de l'article 1716 ait été retiré. Il aurait engendré des difficultés
administratives et de contrôle. Dans ce texte, beaucoup de mesures sont bonnes,
en tout cas du point de vue du principe: l'obligation de recourir au contrat
écrit, l'obligation d'enregistrement des baux – quoi de mieux pour le locataire
comme pour le propriétaire qui ont tous deux intérêt à une certitude dans les
dates et à la clarté dans les conditions de bail? –, voire l'état des lieux.
Comme l'a
dit M. Verherstraeten, la disposition actuelle qui n'oblige pas à
adjoindre un état des lieux est presque à l'avantage du locataire vu qu'il se
voit protégé in fine s'il n'y a pas d'état des lieux, alors que l'état des
lieux de sortie est censé être le même qu'à l'entrée. Avec cette nouvelle
obligation, on tend à restreindre les droits du locataire mais en fait, la
sanction reste la même et, en cas d'absence d'état des lieux, on retourne dans
le droit commun dans lequel les états des lieux d'entrée et de sortie doivent
être identiques. Entre nous – et pas seulement, puisque je m'exprime à la
Chambre! –, c'est la meilleure mesure possible: il appartient au propriétaire
de dresser un état des lieux s'il veut être protégé. Si l'état des lieux
d'entrée n'a pas été dressé, on ne peut pas l'invoquer: quoi de plus normal?
Il y a aussi
cette obligation concernant les annexes à joindre au contrat de bail lors de
l'enregistrement. C'est peut-être une nouvelle surcharge administrative mais il
n'était pas mauvais d'attirer l'attention des citoyens sur l'importance de ces
annexes.
La
transparence des prix, un marché transparent, le fait de connaître les prix de
location, c'est un réel progrès. Sur la plupart des sites immobiliers en ligne,
les prix sont le plus souvent mentionnés. Pas nécessairement les charges mais
cela se fait aussi de plus en plus souvent, même sur les sites internet. On a
tous intérêt à cette transparence.
Même si
elles vont dans la bonne direction, vous êtes consciente tout comme nous que le
problème avec ces mesures est qu'il est très difficile de les assortir de
sanctions. Il y a une obligation d'afficher le prix mais tout reste à négocier
ultérieurement. Il y a obligation de dresser un état des lieux mais il n'y a
pas de sanction. Il y a obligation d'enregistrement mais la sanction est là
aussi difficile à appliquer: même si la sanction est clairement définie dans le
texte, on voit mal quelles conséquences peut entraîner un manquement dans les
annexes portant entre autres sur les conditions de salubrité.
L'élément
sur lequel nous ne pouvons absolument pas être d'accord, c'est la question de
la garantie locative – et notre collègue Verherstraeten l'a souligné tout
à l'heure –, et ce, à plusieurs égards.
Le premier
est le risque qu'elle devienne un élément de discrimination supplémentaire.
Cela a été évoqué moult fois en commission. Le danger est que, si un
propriétaire rencontre un locataire incapable de payer directement la caution
équivalente à deux mois et obligé de recourir au mécanisme des trois mois, via
l'organisme bancaire, il craindra que ce locataire soit insuffisamment solvable
que pour payer le loyer et les charges. Comme aujourd'hui, la garantie locative
est souvent trop maigre pour combler les loyers non réglés et les diverses
charges dues en cas de rupture de bail, un propriétaire sera sans doute encore
plus regardant et refusera de se lier à ce locataire.
17.31 Laurette Onkelinx, ministre: (…)
17.32 Melchior Wathelet (cdH): Il a payé trois mois
aujourd'hui. Madame la ministre, vous n'êtes pas sans savoir que nous avons
déposé une proposition qui pouvait rencontrer l'ensemble des arguments. Il ne
doit justement pas nécessairement payer trois mois: ceux qui ont les moyens de
payer de suite peuvent ne plus en payer que deux.
Ce qui est
assez original – et le collègue Verherstraeten l'a bien rappelé –,
c'est qu'aujourd'hui, en disposant des moyens de régler immédiatement une caution
locative, on peut payer moins, c'est-à-dire deux mois plutôt que trois.
En outre, en
cas de rupture du contrat de bail, si trois mois s'avéraient insuffisants pour
couvrir le propriétaire vis-à-vis des obligations non remplies par le
locataire, deux mois le seront encore plus. C'est pourquoi nous avions déposé
une proposition de loi en vue d'instaurer un système de caution locative
identique pour tous, de trois mois, en conservant cette possibilité de garantie
bancaire. Cette garantie n'a pas de raison d'être pour ceux qui paient
directement les trois mois sur le compte globalisé et solidaire, mais elle peut
venir à point aux personnes ne disposant pas des moyens suffisants pour régler
trois mois de loyer.
Madame la
ministre, là, je vous rejoins parfaitement: pour beaucoup, débloquer trois mois
de loyer en plus du premier loyer, en plus des charges liées au précédent
contrat de bail, en plus peut-être des états des lieux, voire de la remise en
état du logement qu'on vient de quitter, voilà qui constitue un montant
considérable et parfois insupportable.
C'est la
raison pour laquelle nous avions proposé ce système d'une même caution locative
de trois mois pour tout le monde. Le système était donc identique pour tout le
monde, chacun payant sur un même compte bloqué, ce qui aurait procuré un
sentiment de solidarité et aurait garanti une rentabilité suffisante pour le
milieu bancaire. Et, dans le même temps, cela ne représentait pas un élément de
discrimination supplémentaire au moment de la conclusion du contrat de bail.
Cette
proposition aurait eu l'avantage de ne pas inclure un nouvel élément de
discrimination dans le chef du propriétaire. De plus, elle ne favorisait pas le
locataire ayant les moyens de payer tout de suite et qui en aurait été
récompensé en ne devant payer que deux mois plutôt que trois. Enfin, elle avait
l'avantage d'offrir un vrai volet de solidarité en mettant l'ensemble des
cautions en même temps pour pouvoir assurer la rentabilité suffisante au niveau
bancaire afin de pouvoir couvrir ces trois mois de caution lorsque, par
exemple, la personne n'aurait pas eu le temps de payer ou n'aurait simplement
pas payé la totalité des trois mois de caution. Cela garantissait une
solidarité suffisante pour les propriétaires, en les mettant tous dans la même
situation, en leur donnant à tous les mêmes chances et la certitude que la
caution serait payée par l'organisme bancaire, même si elle n'avait pas été
totalement constituée par le locataire.
Madame la
ministre, comme l'a conclu le collègue Verherstraeten, cette proposition aurait
pu garantir cet équilibre.
Plutôt que
d'opposer locataires et propriétaires en leur donnant à chacun une carotte,
cette proposition de fonds de garanties locatives avait l'objectif d'assurer un
équilibre. Elle sécurisait le locataire, en lui permettant de ne pas devoir
payer directement ses trois mois s'il n'en avait pas les moyens, pour qu'il ne
soit pas discriminé lorsqu'il entrait en location, et elle assurait au
propriétaire la garantie de trois mois de loyer. De plus, on ne récompensait
pas celui ayant la possibilité de payer directement.
17.33 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de
voorzitter, collega's, het Vlaams Belang is absoluut niet te spreken over de
hypocrisie die met voorliggende huurwetswijziging gepaard gaat. Het gaat hier
zogezegd om het versterken van de belangen van de rechten van de huurders, maar
wat hier wordt voorgesteld, zal op termijn precies het tegenovergestelde effect
hebben: het gaat met name in tegen de belangen van de huurders.
Vooreerst
is er de werkwijze. Het is absoluut ongebruikelijk, onparlementair en dus
ondemocratisch, mijnheer de voorzitter, dat een zo belangrijke wetswijziging,
met een impact op honderdduizenden mensen – denk maar aan het verplicht op
schrift stellen van mondelinge huurovereenkomsten –, zo maar door het Parlement
wordt geloodst door middel van een soort programmawet, een wet houdende diverse
bepalingen, zonder dat hieraan een ernstig en diepgaand debat kon worden
gewijd. Minstens had men over die belangrijke materie hoorzittingen moeten
organiseren, zoals wij hadden voorgesteld, met zowel de huurdersverenigingen
als de eigenaarsbonden. Wij hebben dat voorgesteld en alleen CD&V heeft ons
daarin gesteund, niemand anders. Onbegrijpelijk in zo'n materie!
Als men
wil dat dat soort wetgeving wordt gedragen door de bevolking, moet men in de
eerste plaats luisteren naar de betrokkenen en horen wat hun reactie is. Ik heb
in ieder geval vastgesteld dat zowel de huurdersverenigingen als de
eigenaarsbonden zware kritiek hebben op de wetgeving, waardoor ze in de
praktijk zeer moeilijk aanvaard zal worden en contraproductieve gevolgen zal
hebben. Maar het was nu eenmaal een fetisj van de minister van Justitie: de
huurprijs moest en zou geafficheerd worden, met alle gevolgen van dien. Die
ideologische trofee wilde zij, te allen prijze, nog binnenrijven en dus moest
dat met de karwats door het Parlement gejaagd worden.
Onkelinx
ging trouwens zelf nog een heel stuk verder. Zij wilde stoemelings ook de hele
huurmarkt collectiviseren via een artikel dat zij nog na het advies van de
Raad van State in de wet had binnengesluisd. De minister had voor die
fundamentele omwenteling van het huurrecht zelfs niet eens de moeite genomen om
met de lokale overheden overleg te plegen, terwijl die een cruciale rol zouden
gaan spelen in het beheer van alle mogelijke huurdatabanken op gemeentelijk
niveau. Het was een oekaze in de meest autoritair-socialistische zin van het
woord. Dezelfde Raad van State heeft daar intussen een stokje voor
gestoken.
Wat de
grond van de zaak betreft, herhaal ik wat we ook in de commissie gezegd hebben.
De verplichte bekendmaking van de huurprijs zal een omgekeerd effect hebben. De
eigenaars die de keuzevrijheid willen behouden en dus een keuze willen maken
tussen kandidaat-huurders, zullen veel hogere prijzen afficheren dan de prijs
die ze voor ogen hebben, precies om ervoor te zorgen dat de mensen die zij
liever niet willen, door de prijs worden afgeschrikt. Nadien zal er kunnen
afgeboden worden naar een meer redelijke prijs.
Dat
mechanisme, collega's, is pervers. Vooreerst zal door de verplichte
prijsvermelding onmiddellijk de indruk ontstaan dat huurprijzen overal steil de
hoogte ingaan, waardoor een echte inflatie op gang zal worden getrokken:
iedereen zal zich geroepen voelen de prijzen op te trekken. Bovendien is nog
helemaal niet zeker dat er in de praktijk altijd zal afgeboden worden. Als er
ondanks een sterk verhoogde prijs toch veel kandidaten opduiken, zal de
eigenaar de hogere vooropgestelde prijs allicht handhaven. Op die manier dreigt
een wet die is bedoeld om de belangen van een kleine groep huurders te
beschermen, zeer zware en asociale gevolgen voor alle huurders met zich te
brengen. De wet dreigt dus helemaal contraproductief te worden.
Dan
spreken we nog niet over de mogelijke gevolgen van de wet op lange termijn. Met
zoveel eenzijdige nieuwe verplichtingen voor de verhuurders dreigt bij nogal
wat eigenaars het enthousiasme om te verhuren te verminderen of weg te vallen.
Ik citeer Ann Van Beurden van de Turnhoutse huurdersbond in Gazet van Antwerpen
van 21 februari.
“Bij elke
wetswijziging die de huurder nieuwe verplichtingen oplegt of die bestraffende
maatregelen invoert, zien wij een inkrimping van de huurmarkt”. Met alle
gevolgen van dien uiteraard, maar dat zal deze minister van Justitie
vanzelfsprekend worst wezen. Als zij haar ideologische slag maar kan
thuishalen. Als zij maar kan zien dat zij haar stempel heeft gedrukt op de
huurwet en ook in deze materie haar sporen heeft nagelaten. Of het nu in het
voordeel van de huurder is of niet, dat maakt uiteindelijk niet veel uit. De
regeling in verband met de huurwaarborg is trouwens merkwaardig genoeg
bijzonder asociaal voor de kleine huurders, daar minder kapitaalkrachtige
huurders drie maanden huurwaarborg zullen moeten ophoesten, tegen twee maanden
voor meer kapitaalkrachtige huurders. Dat is blijkbaar allemaal van geen tel,
dat kan allemaal onder een socialistische minister.
De indruk
is gecreëerd, dat u bezig bent met de materie inzake huur, maar niet in de
sociale zin, mevrouw de minister. Nochtans zullen de media alles doen om weer
eens in de door paars gewenste zin hun klassieke rol van megafoon te vervullen.
Het is de hoogste tijd dat wij eindelijk een waardige minister van Justitie
krijgen, die echt inzit met de belangen van de kleine man en van de kleine
huurders.
Ik zou
willen eindigen met de opmerking dat deze wet om vele redenen bekritiseerbaar
is, maar ook wegens de onleesbaarheid ervan. Wij hebben zelden gezien dat de
Raad van State zo scherp was in zijn advies als in dit dossier. Er
wordt letterlijk gesteld, en ik citeer: “De Nederlandse tekst van de ontwerpen
en de artikelsgewijze besprekingen is ondermaats vanuit het oogpunt van correct
taalgebruik". Het zijn niet wij die dat zeggen, het is de
Raad van State. De minister heeft echter geen oren naar die kritiek.
Na die opmerkingen werd er nauwelijks wat gewijzigd.
Dat toont
nog maar eens aan dat dit een haastwet is, die enkel wordt ingevoerd om
ideologische redenen, en die daarom ook moest ingevoerd worden voor het einde
van deze legislatuur. Het is overigens de hoogste tijd dat de Vlamingen inzien
dat ook deze materie verkeerd zit op het federale niveau. De inzichten inzake
huur – denk maar aan het debat over de blokkering van de huurprijzen – zijn
fundamenteel verschillend in Vlaanderen en Wallonië. Het is de hoogste tijd dat
Vlaanderen en Wallonië ook in deze materie autonoom worden.
17.34 Karine Lalieux (PS): Monsieur le président, madame
la vice-première ministre, je suis particulièrement heureuse que nous puissions
débattre de ces mesures aujourd'hui en séance plénière. Nous savions qu'en la
matière, des positions antagonistes étaient présentes au sein même des
partenaires de la majorité. Nous nous réjouissons particulièrement que cela ne
vous ait pas conduit à renoncer et qu'un accord ait pu être dégagé sur cette
problématique, même si cela a fait grincer les dents de certains.
On le sait,
le droit à un logement décent a été consacré il y a plus de dix ans dans notre
Constitution. Un logement décent dans un cadre de vie décent doit être
considéré comme un bien de première nécessité. On sait aussi que les conditions
de logement, si elles sont bonnes, contribuent à l'intégration sociale; elles
favorisent la réussite de nos enfants et l'épanouissement personnel.
Or, comment
ne pas être interpellés par les situations que vivent nombre de familles?
Comment ne pas réagir quand on sait qu'il y a des lieux dans certaines grandes
villes, et surtout à Bruxelles, où il devient impossible de se loger,
simplement parce que c'est trop cher? Quand l'absence d'intervention politique
jette nos concitoyens dans le désespoir, comment tolérer que des propriétaires
abusent de la faiblesse de certains locataires en louant des logements proches
de l'insalubrité?
Aujourd'hui,
la crise du logement va bien au-delà des situations d'urgence. C'est une grande
majorité des familles qui sont confrontées à la difficulté de trouver un
logement à un prix et à un loyer abordable. Ces hommes et ces femmes ne sont pas
des accidentés de la vie. Ils ont le plus souvent un emploi, un salaire, un
statut. Leur malchance est d'avoir des revenus trop modestes pour faire face à
l'envolée des loyers.
L'inflation
immobilière est devenue l'une des inégalités majeures. Elle grève le pouvoir
d'achat. Elle interdit le choix de résidence. Elle paralyse la mobilité
sociale. Il est, désormais, attesté que le prix du loyer augmente chaque année
dans des proportions bien plus importantes que le pouvoir d'achat des ménages.
Des mesures fortes s'imposent et s'imposaient. Par conséquent, il nous semble
important de rendre le marché plus transparent.
Ainsi, la
mesure proposée visant l'obligation d'indiquer le prix du loyer mais aussi des
charges aura pour effet une meilleure compréhension du marché et permettra aux
candidats locataires de pouvoir adéquatement comparer les prix des biens mis en
location, mais permettra aussi d'éviter toute discrimination par rapport à la
location de tel ou tel logement. Il s'agit là d'une mesure qui va dans la bonne
direction.
Dans le même
sens, il nous paraît important de mieux encadrer les rapports entre les parties
en définissant de manière précise les droits et les obligations de chacune
d'entre elles, notamment en matière de réparation, par exemple en précisant
l'état des lieux contradictoires, en annexant ces dispositions au contrat de
bail.
C'est à
notre sens une condition pour établir une véritable sécurité dans les rapports
entre locataires et propriétaires. Nous connaissons tous les contours du problème:
d'une part, des locataires qui ont le sentiment d'être pressurés sans jamais
pouvoir négocier les conditions d'accès et de maintien dans les lieux; d'autre
part, des bailleurs qui redoutent les impayés ou la dégradation de leur bien
sans pouvoir le récupérer finalement.
Il convient
ici de trouver un point d'équilibre entre ces deux parties au contrat. En
clarifiant les droits et les devoirs de chacun, nous sommes persuadés que l'on
pourra éviter nombre de conflits inutiles ou superflus. Il convient d'établir
une véritable sécurité entre les locataires et les propriétaires.
Une autre
mesure qui a été soulignée concerne l'enregistrement obligatoire du bail par le
propriétaire. Cela permettra aux responsables politiques d'avoir une plus
grande connaissance de l'état du parc locatif et peut-être de réorienter les
politiques, qu'elles soient communales ou régionales.
Des
modifications ont fait couler beaucoup d'encre et de paroles ici; c'est le
problème du régime de la garantie locative. Il existe deux possibilités: soit
deux mois si un compte individualisé est ouvert, soit trois mois en permettant
au locataire de verser par mensualités. Il s'agit là d'un pas dans la bonne
direction si l'ensemble des acteurs jouent le jeu et qu'il faudra bien entendu évaluer.
Des
solutions concrètes sont ici proposées à l'opposé du conservatisme affiché par
certains, et même par certains partis du gouvernement.
Je rappelle
aussi, madame la ministre, vos expériences d'encadrement des loyers qui – je
l'espère – pourront, demain, être étendues à d'autres villes et à d'autres
communes. C'est, selon moi, une expérience très importante pour pouvoir aboutir
à d'autres propositions demain.
En
conclusion, monsieur le président, je souhaiterais émettre deux brèves
considérations.
Nous avons
une obligation de résultats dans la mise en œuvre d'une stratégie de lutte
contre les exclusions et d'accès pour tous à un logement décent et abordable.
L'égalité des chances doit devenir, dans tous les sens du terme, un lieu
commun. Nous devons apporter des réponses concrètes à ces problèmes. Ces
mesures sont un premier pas important. Toutefois, il ne faut pas se voiler la
face, elles ne seront pas suffisantes. Un arsenal devra les compléter; il en va
de la dignité de nombre de nos concitoyens.
Le président: La dernière intervenante
dans le cadre de la discussion générale est Mme Marghem. Ensuite, je donnerai
la parole à Mme la ministre, si elle le souhaite.
Après cela,
nous aborderons un autre chapitre, tenant compte de la présence de certains de
nos collègues.
17.35 Marie-Christine Marghem (MR): Monsieur le président, madame
la ministre, chers collègues, mon intervention portera sur l'ensemble des
dispositions en matière de logement prévues par les projets de loi portant des
dispositions diverses que nous examinons en ce moment.
Le droit à
un logement décent est consacré par notre Constitution et il constitue le
prolongement du droit à la sécurité proprement dite: c'est le droit de fonder
son nid et de mettre les siens à l'abri. Dans une société qui se veut
démocratique et évoluée comme la nôtre, il signifie, malgré tout, plus que cela
et constitue un des axes fondamentaux de la construction du projet de vie de
chaque citoyen. Le libre accès à un logement non seulement décent mais aussi le
plus conforme possible au choix de vie posé est un attribut essentiel de la
sécurité d'existence que nous nous devons de garantir à chacun.
On le dit
souvent: le Belge a une brique dans le ventre. Devenir propriétaire est, pour
lui, un objectif essentiel. Le MR a toujours soutenu cette ambition personnelle
et individuelle en considérant que le souhait d'être propriétaire de son
habitation, de son lieu de vie, de son foyer doit être encouragé et favorisé
par diverses mesures à tous les niveaux de pouvoir.
Lors de
cette législature, sous l'impulsion de notre président et vice-premier ministre
et ministre des Finances, de nombreux incitants fiscaux ont été adoptés afin de
favoriser l'acquisition de son logement: déductions fiscales, réductions
d'impôt favorisant la rénovation durable des habitations ou leur sécurisation,
en passant par la réhabilitation des quartiers moins favorisés en vue de
garantir la mixité sociale.
Mais l'accès
au logement, c'est également respecter le choix de ceux qui, par goût ou par
nécessité, recourent au marché locatif privé. Différentes mesures ont donc été
proposées à cet égard dans les textes qui nous sont soumis, notamment par vous,
madame la ministre.
Premièrement,
le registre des locations par commune.
Je tiens
tout d'abord à me féliciter du retrait de cette mesure hautement improductive,
sous l'impulsion du MR et du VLD. L'objectif affirmé de cette mesure était de
(…)
17.36 Laurette Onkelinx, ministre: (…)
17.37 Marie-Christine Marghem (MR): Oui. Nous avions demandé (…)
17.38 Laurette Onkelinx, ministre: (….) sur base d'un avis
du Conseil d'État. En revanche, cette mesure a été acceptée par l'ensemble du
gouvernement dont votre groupe politique - il me semble - fait partie.
17.39 Marie-Christine Marghem (MR): Le MR et le VLD font partie du
gouvernement. Nous en avons parlé. Nous estimons que c'est sous notre impulsion
- et je vois mon collègue du VLD, Claude Marinower, opiner du chef - que cette
mesure a été retirée.
Je reprends
son objectif pour tenter de vous faire comprendre pourquoi nous avons estimé
qu'elle était inopportune et contre-productive. L'objectif que vous affirmiez,
à travers cette mesure, était de protéger le candidat locataire en lui
permettant préalablement à la négociation sur le bail, de réfléchir aux
caractéristiques du loyer et aux conditions pécuniaires, et de les comparer à
d'autres biens à louer.
Pour ce
faire, des banques de données communales ou intercommunales reprenant les
immeubles de logement mis en location sur le marché, auraient été mises à
disposition du public. La situation aurait donc varié – et c'est là que
résidait le problème – en fonction des communes et des ressources dont
celles-ci auraient disposé pour mettre en place un tel système d'information.
Ce projet
présentait, dès lors, l'inconvénient de l'insécurité juridique. À cela
s'ajoutait le risque de voir les propriétaires déserter les communes appliquant
un tel système et, partant, la diminution de l'offre sur le marché locatif
local ainsi qu'une pénurie de logements "moyens" alors que ce sont
ceux-là qui font le plus défaut.
En outre,
cette formalité alourdissait la charge du bailleur, à laquelle s'ajoutaient
encore les risques habituels du non-paiement du loyer et des dégâts locatifs.
Enfin, la
sanction proposée était, à notre goût, tout à fait disproportionnée à
"l'infraction" supposée. Le locataire aurait ainsi pu
"profiter", par la possibilité de rompre unilatéralement le bail, du
non-respect par le bailleur d'une formalité administrative, c'est-à-dire qu'on
introduisait dans un contrat purement privé un élément tout à fait extérieur,
purement administratif et réglementaire, et non privé.
Deuxième
mesure: l'affichage du montant du loyer et/ou des charges.
En
application de la théorie vantée dans l'exposé des motifs du projet de loi,
intitulée "l'offre au public", il est prévu que toute communication
publique relative à la mise en location d'un bien doit notamment comprendre une
description du bien loué, le montant du loyer demandé ainsi que le montant des
charges.
Cette mesure
se veut à la fois un outil de lutte contre la discrimination que pratiqueraient
certains propriétaires vis-à-vis de certains candidats locataires et
s'inscrirait dans une logique de bonne information du consommateur.
Le
non-respect de ces mentions sera sanctionné par une amende administrative
pouvant aller de 50 à 200 euros, les communes en tant qu'autorités
décentralisées étant chargées du constat, de la poursuite et de la sanction de
ces supposées "infractions".
Bien que la
poursuite de ces objectifs soit tout à fait compréhensible et louable, on peut
penser que la mise en place de ces mesures ne sera malheureusement pas uniforme
sur l'ensemble du territoire puisqu'elle dépendra des priorités et des
ressources locales, donc communales. D'autant qu'un budget fédéral particulier,
comme vous l'avez dit vous-même, n'y est pas alloué.
Outre le
problème de moyens, l'efficacité proprement dite de cette méthode me semble
quand même assez aléatoire, les parties étant toujours libres de négocier la
hauteur du loyer. C'est l'expression du respect de la liberté contractuelle
– c'est bien le moins –, qui ne doit pas être remise en cause en la
matière, et je m'en félicite. En conséquence, l'effet informatif de pareille
mesure est quelque peu dilué.
Ce qui est
encore plus grave, selon moi, c'est que cette mesure n'empêchera en rien les
discriminations que l'on prétend éliminer. En effet, rien n'empêche un bailleur
peu scrupuleux de prétendre avoir un autre candidat locataire pour un meilleur
prix, refusant ainsi de louer son bien à quelqu'un qui ne lui plaît pas.
N'oublions pas que, contrairement à ce qu'ont dit certains en commission, le
contrat de bail est créateur de droits et d'obligations personnels fortement
colorés de "intuitu personae". Il s'agit en effet d'un contrat noué
entre deux personnes eu égard à un ensemble d'éléments non repris dans le
contrat, mais qui constituent la relation existant entre ces deux personnes.
Cette
volonté affirmée de transparence au travers de la mesure, louable, constitue
néanmoins en tout état de cause un premier pas vers l'établissement d'un
cadastre du marché locatif pouvant mener à terme à un contrôle, voire un
blocage des loyers ou à la taxation pleine des revenus locatifs.
Je vois que
Mme Lalieux est entièrement d'accord avec moi; elle confirme donc mes
intuitions en la matière.
Troisièmement,
obligation du bail écrit et contenu obligatoire de ce contrat. Je suis heureuse
à nouveau de constater qu'en ce qui concerne l'obligation de recourir à un bail
écrit, nos observations sur l'absence de règles de transition entre le droit en
vigueur et le droit nouveau aient été entendues – et je vous en remercie –,
plus particulièrement pour ce qui est du sort des baux oraux relatifs à la
résidence principale du preneur. En effet, si ceux-ci n'avaient pas fait
l'objet d'une convention écrite au plus tard dans les six mois suivant l'entrée
en vigueur de la loi, ils auraient été déclassés et seraient devenus des baux
de droit commun, faisant perdre au locataire la protection particulière de la
loi de 1991 relative à la résidence principale du preneur. Heureusement, grâce
à un amendement, ils resteront valables et soumis aux règles particulières de
protection particulièrement strictes de cette loi.
Enfin,
l'annexion obligatoire de certaines informations relatives au contrat de bail
telles que les normes de salubrité et les dispositions principales du Code
civil en la matière peut être intéressante pour les locataires afin de se
décider en toute connaissance de cause bien qu'elle les mette en face d'un
véritable "bottin" plus difficile et décourageant à lire qu'un simple
contrat de bail.
Quatrièmement,
la définition des travaux autres que locatifs à charge du bailleur. La règle
que vous proposez modifie le caractère supplétif – en le rendant impératif –
qui s'attachait à la détermination des travaux incombant soit au propriétaire,
soit au locataire. C'est donc une entorse supplémentaire au principe de la
liberté contractuelle qui me semble difficilement justifiable. Cela ne sera pas
toujours favorable au locataire car cela pourrait mettre en péril la pratique
des baux de rénovation dans lesquels le locataire s'engage à effectuer des
travaux autres que les réparations locatives en contrepartie d'une diminution
de loyer, ce qui constitue tout de même l'objectif fondamental de la loi.
Contrairement à ce que d'aucuns prétendent, la liberté contractuelle peut
également jouer en faveur du locataire.
En outre,
comme je l'ai indiqué plus haut, cette disposition aura aussi un effet contre-productif,
diminuant l'offre de logement et accentuant par contre la hausse des loyers,
deux effets toujours communs et qui sont en quelque sorte frères jumeaux dans
le projet qui nous occupe.
Cinquièmement,
la garantie locative. La réduction de la garantie locative à deux mois de
loyer, lorsqu'elle est versée en une seule fois, représente sans doute la
mesure la plus lourde pour les propriétaires. En témoigne l'importante pétition
qu vient d'être déposée à cet égard au Parlement et qui compte 22.000 signatures.
Encore plus que les précédentes, cette mesure est le fruit d'une vision
obsolète et caricaturale de la relation contractuelle entre les propriétaires
et les locataires.
Je m'excuse
de devoir le dire mais la vérité n'est pas si caricaturale que cela. Cette
vision considère toujours le rapport entre le propriétaire et le locataire
comme un rapport de force. D'un côté, on entend le grand méchant propriétaire,
roi de la spéculation immobilière qui ne cherche qu'à s'enrichir, et, de
l'autre, le pauvre locataire, économiquement faible à la merci de l'appétit
capitaliste et individualiste du premier. C'est une vision biaisée de la
réalité économique; vous pouvez m'en croire!
Il faut
resituer le débat dans son contexte; il ne s'agit pas d'arbitrer un match entre
David, le locataire, et Goliath, le propriétaire. D'ailleurs, dans l'histoire
et la mythologie, c'est David qui gagne. Ce n'est donc pas la peine de s'en
préoccuper de trop!
Pour une
bonne partie des bailleurs, les revenus locatifs qu'ils perçoivent ne
constituent pas un enrichissement que l'on pourrait qualifier de
"honteux" mais plutôt un revenu indispensable à une vie tout
simplement décente. Je pense en particulier aux indépendants qui ont dû
investir pour assurer un complément à leur pension légale qui n'est – faut-il
le dire, je suis indépendante moi-même et, à 43 ans, j'espère que d'ici vingt
ans les choses auront changé – pas aussi élevée qu'on pourrait le souhaiter.
Donner
l'impression qu'une partie de la population tire avantage du désarroi et de la
précarité de l'autre est non seulement fallacieux mais constitue un manque de
respect éhonté pour toute une catégorie de citoyens. C'est dénier le fait que
c'est souvent à leur labeur que ces citoyens doivent la constitution de leur
patrimoine.
On le sait,
déjà la caution actuelle de trois mois est insuffisante, sachant que les
procédures de résiliation des baux prennent plusieurs mois sans compter
l'obligation de réparer les éventuels dégâts locatifs. Inutile de dire que la
situation sera d'autant plus problématique avec une caution de deux mois de
loyer. De plus, ne nous faisons pas d'illusions, on risque de voir plus souvent
des locataires opter pour la possibilité d'étaler le paiement de leur caution
dans le temps, et c'est bien normal. Pendant qu'ils étalent le paiement de leur
caution dans le temps, ils peuvent consacrer leur argent à autre chose.
Cette
solution sera d'autant plus encouragée qu'elle sera plus appréciée des
bailleurs qui recevront des banques, en cas de défaillance du locataire, un
montant équivalant à trois mois de loyer. Là encore, j'estime qu'il y a rupture
du principe d'égalité sur plusieurs plans entre les droits et obligations des
parties. Certes, la mauvaise foi ne se présume pas dans un contrat,
c'est-à-dire qu'elle ne se présume pas dans l'application des obligations de ce
contrat, mais elle existe. Il faut le savoir, et elle n'est pas toujours là où
on l'attendrait. Il y a des locataires peu scrupuleux qui savent pertinemment
qu'une procédure de résiliation en cas de non-paiement de loyer prendra
plusieurs mois et que les banques sont quand même là pour payer la garantie
locative de trois mois pour laquelle ils ont opté. Par ailleurs, l'option
relative à la garantie locative dépendra in fine d'une décision unilatérale du
locataire, les propriétaires ne pouvant, quant à eux, exercer aucun choix en
contrepartie.
On peut
penser que des recours seront introduits à la Cour d'arbitrage.
Bref, le
résultat auquel on arrive au total me semble contre-productif pour le locataire:
le marché locatif va, de toute façon, se réguler de lui-même - ne nous faisons
pas d'illusions! - et les loyers augmenteront à due concurrence ou, pire
encore, l'offre du marché locatif va diminuer, les bâtiments étant à l'abandon,
ce qui entraînera une diminution des ressources pour tout le monde.
En
conclusion, ces mesures, sous couvert de protection du locataire face au
propriétaire, auront maints effets pervers qui, volontairement ou pas, n'ont
pas été anticipés ni calculés. Comme je l'ai déjà dit, la diminution de l'offre
et l'inflation des prix y relative ne sont pas, loin s'en faut, des
perspectives engageantes pour les locataires. À côté de cela, certaines
dispositions vont, tout en assurant une meilleure information du locataire,
affaiblir sa position, surtout lorsqu'il est déjà précarisé. Je pense notamment
à l'effet "bottin" des conventions et à l'état des lieux obligatoire.
Certains
voulaient aller plus loin et imposer un blocage des loyers. La réduction du
montant de la caution est donc le compromis auquel nous avons abouti. C'est un
compromis temporaire, je n'en doute pas. C'est un compromis et nous
soutiendrons ce texte! Mais il est évident…
17.40 Laurette Onkelinx, ministre: (…)
17.41 Marie-Christine Marghem (MR): Ah! Les compromis à la belge
sont absolument miraculeux! Sinon, il n'y a plus de majorité qui tienne!
Le président: C'est le lot de la
politique!
17.42 Marie-Christine Marghem (MR): C'est le lot de la politique,
qui est l'art du compromis en Belgique!
Il est
évident que toutes les mesures imprégnées d'une connotation et d'un a priori
négatifs - je tiens à le préciser pour avoir entendu de tels propos en
commission - d'une partie dans ce contrat vis-à-vis d'une autre me semblent
vouées à l'échec parce qu'elles rompent un équilibre et ne bénéficient
finalement à personne. L'important est de rechercher le juste équilibre entre
les obligations et les droits de chacun.
17.43 Laurette Onkelinx, ministre: On essaie!
17.44 Marie-Christine Marghem (MR): On essaie, mais c'est très
laborieux!
17.45 Laurette Onkelinx, ministre: (…) la rose!
17.46 Marie-Christine Marghem (MR): À mon avis, l'idéal, c'est la
rose, mais sans épines!
17.47 Laurette Onkelinx, ministre: (…)
Le président: La rose au poing! Sans
épines!
17.48 Marie-Christine Marghem (MR): Dans ce cas, il faut acheter
les roses chez le fleuriste, parce qu'il possède un appareil pour ôter les
épines! C'est même assez violent!
17.49 Laurette Onkelinx, ministre: (…)
Le président: C'est la rose politique!
17.50 Marie-Christine Marghem (MR): Oui, mais moi, je ne suis pas
une rose!
L'important
est de respecter le juste équilibre - on essaie, mais on n'y est pas encore
parvenu -, entre les obligations et les droits de chacun, de manière telle que
les deux parties s'engagent volontairement dans la relation contractuelle, les
engagements de l'un constituant l'adéquate contre-partie des engagements de
l'autre et ce - les juristes ne m'en voudront pas -, conformément à l'article
1134 du Code civil qui mentionne que "la convention fait la loi des
parties".
(...): (...)
17.51 Marie-Christine Marghem (MR): Non. C'est du Code civil. La
convention fait la loi des parties.
(…): (…)
17.52 Marie-Christine Marghem (MR): Je l'ai dit au début de mon
intervention. Vous ne m'avez pas écoutée. "In
cauda venenum". Dans la queue le venin.
Gardons cela
à l'esprit…
Le président: Chère madame, on peut
effectivement dire "in cauda venenum". Toutefois, certains
puristes disent "in caudam venenum", ce dernier étant un accusatif de
mouvement.
17.53 Marie-Christine Marghem (MR): De mieux en mieux! Vous faites
mieux que moi, monsieur le président!
Gardons cela
à l'esprit au moment où ces nouvelles règles entreront en vigueur et procédons
– s'il vous plaît – à court terme à leur évaluation afin d'en corriger,
éventuellement – vous ne me contredirez pas – les effets négatifs. C'est ce à
quoi nous veillerons tout particulièrement.
Le président: Madame la vice-première
ministre, voulez-vous intervenir?
17.54 Laurette Onkelinx, ministre: Monsieur le président,
j'ai répondu de mon banc. J'ajouterai simplement que les dispositions
présentées aujourd'hui feront partie d'un plan logement, défendu depuis le
début de la législature.
Ce plan
logement a vu se dégager 70 millions d'euros dans le cadre de la politique
des grandes villes pour soutenir sur le terrain des politiques proactives pour
le logement social ou le logement moyen; une politique de logement qui a visé à
diminuer le taux de TVA au profit du logement social ou au profit de la rénovation
écologique des logements; un plan qui a permis de revoir la procédure de
réquisition des immeubles abandonnés pour alléger la procédure et peser plus
concrètement sur le terrain; enfin, des mesures de rééquilibrage entre les
droits des propriétaires et les droits des locataires.
Ce plan
logement était absolument nécessaire: sur le terrain, c'est un des problèmes
les plus souvent évoqués par nos concitoyens. Il est clair qu'au fur et à
mesure des années, la part du budget consacrée au logement est devenue de plus
en plus importante. Des régions comme Bruxelles détiennent un nombre
significatif majoritaire de personnes isolées ou de familles monoparentales:
c'est une difficulté au quotidien que de se loger.
Il fallait
donc investir au profit du logement. Comme Mme Lalieux l'a relevé, loin de
moi l'idée que le travail est terminé: ce n'est qu'une étape qui vient d'être
franchie, mais il nous faudra continuer pour répondre à l'appel de détresse que
nous entendons au quotidien.
17.55 Servais
Verherstraeten (CD&V):
Mevrouw de minister, wij zijn het er beiden over eens dat er in Brussel
problemen zijn op de woningmarkt. Er zijn inderdaad wat fiscale bepalingen en
in het kader van het grootstedenbeleid zijn er middelen gestuurd, maar deze
bepalingen in dit hoofdstuk zullen daarop geen antwoord bieden. Dan is het
natuurlijk de vraag waarom dit moet gewijzigd worden.
Mijnheer
de voorzitter, ik heb van u begrepen dat de VLD nog erger heeft vermeden.
Welnu, na de interventie van de laatste collega, mevrouw Marghem, te hebben
gehoord, vraag ik mij af of het nog wel erger kon.
De voorzitter: Mevrouw Van
den Bossche, welkom. Ik denk niet dat iemand zich nu specifiek tot u wenst te
richten.
Mevrouw
Schryvers, de heer Courtois en mevrouw Pieters zijn nog ingeschreven.
Mevrouw
Schryvers, ik zie dat u bent ingeschreven voor het deel Politie en Binnenlandse
Zaken. Mijnheer Courtois, u bent ingeschreven voor het deel over de veiligheid
bij voetbalwedstrijden. De heer Dirk Claes heeft zijn rede ingetrokken. De heer
Vincent Van Quickenborne zal de gerechtvaardigd afwezig zijnde vice-eerste
minister, die in Madrid is, vervangen.
Ik zal
het punt afronden. Ik zal de namiddagvergadering sluiten als zowel de algemene
bespreking als de artikelsgewijze bespreking van onderhavig ontwerp is
beëindigd.
17.56 Katrien Schryvers
(CD&V):
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, ik wil het graag even
hebben over de mandaten bij de federale politie en bij de Algemene inspectie
van de federale en de lokale politie. Zoals we in de commissie al hebben
meegedeeld, hebben we echt principiële bezwaren tegen de werkwijze waarop men
in dit ontwerp de benoemingen van de vroegere mandaathouders bij de politie
probeert te regelen.
Ik zet de
feiten graag even op een rijtje. In het kader van de politiehervorming moest in
2001 door minister Duquesne een aantal mandaatfuncties ingevuld worden voor de
top van de federale politie. Ook deze benoemingen gebeurden in de hele heisa
van de hervormingen van het openbaar ambt. Procedures als assessment en
dergelijke vonden ook hier toen ingang. Intussen zijn die natuurlijk allemaal
al gesneuveld, zoals dat bij andere topfuncties in het openbaar ambt ook het
geval is. Na deze benoemingen volgden tegen het overgrote deel ervan procedures
bij de Raad van State. Deze leidden, geheel volgens de problemen die
zich bij de Raad van State voordoen - dat weten we allemaal - na
jaren, de ene al iets sneller dan de andere, tot vernietigingsbesluiten. In
plaats van hierop te anticiperen werden de vernietigingen gewoon afgewacht.
Nadien werd zowat de hele top van de federale politie – de
commissaris-generaal, de directeurs-generaal, de inspecteur-generaal en een
groot van de bestuurlijke directeurs-coördinatoren, de DirCo’s – als
dienstdoende aangesteld.
Via het
wetsontwerp houdende diverse bepalingen wenst de regering nu nominatim en met
terugwerkende kracht vanaf 2001 de diverse vernietigde benoemingen in te
vullen. CD&V kan zich met dit kunst-en-vliegwerk absoluut niet akkoord
verklaren. Artikel 247 van de wet op de geïntegreerde politie stelt duidelijk
dat de benoemingen een prerogatief zijn van de koning. Deze bepaling wordt nu
zomaar overboord gegooid en al deze mensen worden – ik herhaal het – nominatim
en retroactief benoemd door middel van een wettelijke bepaling.
Ook al
ten tijde van de afkondiging van het statuut van de politiediensten, het
zogenaamde Mammoetbesluit, werden door bepaalde personeelsleden eveneens
procedures voor de Raad van State ingespannen. De regering koos toen
voor dezelfde praktijk. Het deel van het koninklijk besluit waartegen de meeste
procedures liepen heeft men toen gewoon bij wet bekrachtigd. Waarom toen en
waarom ook nu weer? Eenvoudig, omdat men op die manier de rechtsgang kan
doorbreken en eventuele gedupeerden hun toevlucht zullen moeten zoeken bij het
Arbitragehof, wat veel moeilijker en natuurlijk ook veel duurder is.
Waarom kunnen wij hiermee absoluut niet akkoord gaan? Men remedieert de
initiële fout in de procedure niet, maar men zoekt gewoon via een achterpoortje
een uitweg. De selectieprocedure, waarin door de Raad van State een
elementaire fout werd vastgesteld, blijft volledig onaangeroerd. De resultaten
van die selectie worden gewoon bij wet bekrachtigd. Mijnheer de minister, als
staaltje van respect voor onze rechtsstaat en de arresten van de Raad van
State, kan dat toch echt wel tellen.
Er zal
ongetwijfeld worden opgeworpen dat de personen die destijds werden aangesteld,
toch niet de gevolgen hoeven te dragen van het feit dat hun aanstelling zoveel
jaren nadien werd vernietigd. Ik kan daarop maar twee zaken zeggen. Ten eerste,
zorg ervoor dat de achterstand bij de Raad van State vermindert,
zodat er sneller duidelijkheid is. Ten tweede, zorg ervoor dat u als overheid
de procedures correct volgt, iets waarvoor we u ook recentelijk bij de selectie
van de nieuwe commissaris-generaal hebben gewaarschuwd.
Overigens,
de regering heeft wellicht het geluk dat de vernietigingen die men nu probeert
te herstellen, niet gebeurden op basis van een aanvechting door een individu.
Ik had
het zopas even over de commissaris-generaal. Welnu, in het voorliggende
wetsontwerp wordt zijn aanstelling retroactief bij wet geregeld, voor de
periode van 2001 tot 2006. Als ik goed ben ingelicht, werd er tegen het einde
van die periode tijdig om een verlenging van het mandaat gevraagd. Wat is dan
eigenlijk de huidige situatie? Zullen we, juridisch gezien, na de publicatie
van de voorliggende wet niet twee commissarissen-generaal hebben? De
aanstelling in het mandaat gebeurt retroactief voor vijf jaar. Die vijf jaar
zijn vandaag, op de datum van de aanstelling bij wet, al verstreken. Meerdere
van de mandaathouders zouden intussen ook effectief een verlenging hebben
verkregen. Hoe geldig is die verlenging eigenlijk nog, als intussen hun
initiële aanstelling werd vernietigd? Zult u de aanstellingen die u vandaag bij
wet wil regelen, binnenkort dan ook retroactief verlengen? Zal dat bij wet
gebeuren of doet u dat bij KB?
Ik zou
ook graag een antwoord krijgen op de vraag of de mandaathouders die nu bij wet
retroactief werden benoemd, geëvalueerd werden bij de uitoefening van hun
mandaat. Verkregen zij ten gevolge daarvan een verlenging van hun mandaat? Hoe
beoordeelt men eigenlijk de juridische toestand waarin zij zich vandaag
bevinden?
Kortom,
mijnheer de voorzitter, ik kan alleen maar besluiten dat we in een juridisch
kluwen terecht zijn gekomen en hopen dat er voor de toekomst lessen worden
getrokken en dat men alles in het werk stelt om procedures correct af te
handelen. In de eerste plaats denk ik dan aan het mandaat van de
commissaris-generaal, waarin de minister van Binnenlandse Zaken, samen met de
collega van Justitie, recentelijk een aanstelling heeft gedaan.
17.57 Alain Courtois (MR): Monsieur le président, chers
collègues, je souhaitais intervenir quelques instants au sujet des dispositions
relatives à la loi dite "football". Vous allez me dire que ce n'est
pas extrêmement important. Pourtant, ce thème occupe une place de choix dans
notre pays, étant donné que le football reste le mouvement social le plus
important du Royaume.
À l'instar
de ma collègue Annemie Turtelboom, je me réjouis du fait que le ministre ait
repris l'une de nos propositions, conçue d'ailleurs avec M. Anthuenis, portant
sur les supporters "récalcitrants". Il s'agit de leur demander de se
présenter dans les commissariats de police le jour des matchs.
Pourquoi
avions-nous suggéré cette disposition? D'abord, parce que nous restons
convaincus que le hooliganisme reste, chez nous, un phénomène limité à 100 ou
200 extrémistes. Par définition, ce n'est pas le petit nombre qui doit
déterminer une politique pour la majorité. Ensuite, ces personnages sont bien
connus des services de police. Par conséquent, il nous a semblé que des
individus qui ont démontré qu'ils n'avaient aucun rapport avec le sens sportif,
puisqu'ils ne se présentaient dans les stades qu'afin de créer des problèmes,
devaient être mis le plus rapidement possible à l'écart.
Il faut
savoir, monsieur le président, que cette proposition ne fait que poursuivre une
politique menée depuis des années, tant par les clubs que par les sociétés
privées. Il nous a donc paru essentiel que les autorités publiques, à la fois
judiciaires et policières, apportent une réponse adéquate au hooliganisme.
Par cette
courte intervention, je tenais à souligner les efforts considérables fournis
par les clubs, et en particulier par les équipes professionnelles, qui ont
dépensé des millions d'euros pour pouvoir régulariser leur situation
conformément à la loi "football" et à la législation européenne.
Parmi les
mesures prises, je citerai l'adaptation des stades, les caméras de
surveillance, les commandes aux postes, les stewards. Rien que le stewarding
pour certaines manifestations sportives coûte des millions à nos clubs. Il
convenait, par conséquent, que cet arsenal de mesures prises par nos clubs et
des services privés puisse être accompagné de dispositions décidées par les
pouvoirs publics, entre autres par le ministère de l'Intérieur. Ce dernier a
ainsi pris des dispositions relatives à la séparation des supporters, à leur
accueil et au stewarding. Il faut y ajouter la nouvelle mesure portant sur la
présentation des hooligans dans les commissariats de police.
Enfin, ceci
ne pourrait être complet sans un dispositif judiciaire adéquat pour ce genre de
personnages. Il est un fait que lorsqu'un hooligan se trouve dans un stade ou à
l'extérieur d'un stade ou s'il veut monter sur une pelouse et s'en prendre aux
forces de l'ordre, les autorités judiciaires considèrent qu'il s'agit bien
d'une attaque en bande par des personnes, éventuellement armées.
Tout ceci
est un concept, une philosophie générale dans laquelle il faut bien cadrer le
fait que les clubs font un effort et que les autorités publiques font un
effort. Ici, le ministre de l'Intérieur fait un effort mais il doit encore être
assorti de mesures judiciaires.
Monsieur le
président, chers collègues, ces dispositions relatives au football respectent
le supporter. Le supporter est quelqu'un de tout à fait sociable, qui n'a
aucune raison de devenir tout à coup violent. Il était donc impératif que nous
prenions les mesures adéquates pour répondre aux supporters de ce pays qui
veulent pouvoir assister calmement à un match de football.
C'est la
raison pour laquelle je pense qu'il fallait souligner la décision prise par le
ministre de l'Intérieur de répondre à la proposition relative au passage de
hooligans dans les commissariats de police.
De voorzitter: Mevrouw
Pieters, ik heb daarstraks gevraagd over welk onderwerp u zou interveniëren.
Kan dat met de heer Verwilghen?
(…): (…)
De voorzitter: Milieuvervuiling.
Mevrouw
Onkelinx is de hele tijd aanwezig geweest. De heer Tobback is hier enige tijd
geleden binnengekomen. Hij is bevoegd inzake Leefmilieu. Ik zal de heer Tobback
laten terugroepen. Ik zal ook de staatssecretaris vragen loco minister Dewael
te repliceren.
17.58 Trees Pieters (CD&V): Mijnheer de
voorzitter, het gaat over verjaringstermijnen. Dat is eigenlijk een materie
voor mevrouw Onkelinx.
De voorzitter: Ik heb mevrouw Onkelinx laten
vertrekken. Ik wist niet wat uw onderwerp was. Ik zal proberen om haar terug te
roepen. Omdat u er niet was, wist ik niet over welk onderwerp u ging spreken.
Mijnheer
de minister Verwilghen, wilt u aandachtig luisteren naar hetgeen mevrouw
Pieters zegt?
17.59 Trees Pieters (CD&V): Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, mijnheer de staatssecretaris, collega's,
midden in de discussie rond de nieuwe huurwetgeving werd er naar mijn aanvoelen
te weinig aandacht besteed aan een ander deel van de wet houdende diverse
bepalingen. Nochtans heeft dit heel wat gevolgen voor het ondernemingsleven.
Het gaat meer bepaald over de invoering van bijzondere verjaringstermijnen voor
vorderingen ingesteld door publieke overheden, tot vergoeding van de kosten van
preventie- en herstelmaatregelen bij milieuschade.
Het
principe dat de vervuiler betaalt staat voor mij als een paal boven water.
Niemand mag mij ervan verdenken dat ik vervuilende instanties en ondernemingen
straffeloos wil behandeld zien.
Ik stel echter
vast dat de overheid bedrijven en personen tot 30 jaar na de feiten kan laten
betalen voor de milieuvervuiling die ze hebben veroorzaakt. Dit is 20 jaar
langer dan de normale verjaringstermijn.
De nieuwe
termijn wordt ook van toepassing op de lopende dossiers. De nieuwe termijn
begint dus te lopen vanaf de dag volgend op de dag waarop de milieuschade
plaatsvond, ook al situeert dit aanvangspunt zich voor de inwerkingtreding van
deze wet. De nieuwe regels gelden voor iedereen die schade toebracht aan bodem,
water, lucht, beschermde soorten en de natuurlijke habitat van dieren, alsook
bij verhoogde gezondheidsrisico's voor de mens. Opvallend is dat ook de schade
door een brand of ontploffing onder deze wet valt.
Voor de
vervuiler, in dit geval heel vaak een ondernemer of een bedrijf, kan het
kostenplaatje heel hoog oplopen. De overheid kan de kosten voor sanering
terugvorderen van zowel maatregelen om de schade te herstellen als van
maatregelen om meer schade te verhinderen.
Ik onderstreep hier heel specifiek dat niet ieder bedrijf of iedere
ondernemer in het verleden of in het heden bewust schade aan het milieu
toebracht. Vaak waren negatieve gevolgen van bepaalde producten of procedés
onvoldoende bekend. Daarom is mijns inziens het begrip “historische
vervuiling”, zoals het in de decreten van de Gewesten werd opgenomen, een
redelijke oplossing. Dat voor een periode van 30 jaar op de schouder van de
vervuiler, heel vaak een ondernemer of een bedrijf, leggen, is alvast geen
bemoedigend signaal voor het bedrijfsleven.
Minister
Onkelinx is er opnieuw in geslaagd om het ondernemen risicovoller en
onaantrekkelijker te maken. Het is nog maar enkele weken geleden dat wij hier
tijdens de plenaire vergadering discussieerden over het wetsontwerp van
minister Onkelinx dat toelaat bedrijven bij een tweede, gerechtelijke
veroordeling tot 10 jaar te sluiten.
De
jongste tijd werden wel meer wetten goedgekeurd die de aansprakelijkheid van
bestuurders van vennootschappen uitbreiden. De aan het ondernemen verbonden risico’s
nemen alsmaar toe.
Durft
eerste minister Verhofstadt hier nog te beweren dat hij vóór ondernemers is?
Met de nieuwe, voorliggende wetswijziging er nog eens bovenop maakt de huidige
regering het ondernemen in België onaantrekkelijk, om niet te zeggen kapot.
Voor een goeddraaiende economie en voor jobs hebben wij onze ondernemers
nochtans heel hard nodig.
De voorzitter: Mijnheer de
staatssecretaris, mevrouw Schryvers en de heer Courtois hebben toch een aantal
vragen aan de heer Dewael gesteld. Wenst u daarop te antwoorden?
17.60
Staatssecretaris Vincent Van Quickenborne: Mijnheer de voorzitter, ik heb
nog wat informatie ingewonnen bij het kabinet.
Wat uw
vragen betreft, mevrouw Schryvers, de zaak is in de commissie voldoende aan bod
gekomen. De regularisatie is een rechtzetting van de fouten uit het verleden.
Het gaat over mandaten van vijf jaar. U hebt gevraagd wat er over vijf jaar zal
gebeuren. De normale regels gelden en dat betekent dat de mandaten worden
opengesteld, zoals dat ondertussen ook gebeurd is voor de commissaris-generaal
van de federale politie. U weet dat de heer Fransen werd vervangen door de heer
Koekelberg. Ook daar werd de normale procedure gevolgd.
Wat uw
vraag over de evaluatie betreft, er is een evaluatie gebeurd. Bij elke benoeming
gebeurt er een evaluatie. Dat is dus ook voor deze mensen gebeurd, zoals dat
normaal het geval is.
J'en arrive
aux remarques de M. Courtois.
Monsieur
Courtois, vous avez expliqué votre proposition de loi. Le gouvernement
examinera vos suggestions qui sont plutôt positives. Toutefois, en ce qui
concerne la matière proprement dite, il serait préférable que vous vous
adressiez directement à M. Dewael, ministre de l'Intérieur.
De voorzitter: Mijnheer Verwilghen, wilt u
ingaan op de opmerkingen van mevrouw Pieters?
17.61
Minister Marc
Verwilghen: Mijnheer de voorzitter, deze aangelegenheid werd
besproken in de commissie. Er werden een aantal opmerkingen gemaakt inzake de
vervuilingsthematiek en de verjaringstermijn die daaraan is verbonden. Ik heb
altijd geweten dat in deze heel bijzondere materie speciale termijnen hebben
gespeeld. In die omstandigheden lijkt mij dat wat werd vooropgesteld door mijn
collega, de minister van Justitie, binnen de normale termijn valt.
17.62 Trees Pieters (CD&V): Wel 20 jaar langer
dan voorheen.
De voorzitter: De Kamer lijkt mij toch
voldoende geïnformeerd te zijn gedurende de enkele uren die aan dit belangrijke
wetsontwerp werden gespendeerd.
Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)
Vraagt
nog iemand het woord? (Nee)
La
discussion générale est close.
De
algemene bespreking is gesloten.
Nous passons
à la discussion des articles du projet de loi n° 2873. Le texte adopté par
les commissions sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2873/25)
Wij
vatten de bespreking van de artikelen aan van het wetsontwerp nr. 2873. De
door de commissies aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt
85, 4) (2873/25)
Le projet de
loi compte 234 articles.
Het
wetsontwerp telt 234 artikelen.
*
* * * *
Amendements
déposés:
Ingediende
amendementen:
Art. 101bis
•
12 Servais Verherstraeten (2873/26)
Art. 147
•
13 Muriel Gerkens (2873/26)
Art. 154
•
15 Muriel Gerkens (2873/26)
• 14
Muriel Gerkens (2873/26)
* *
* * *
Les
corrections de texte suivantes sont proposées:
Volgende
tekstverbeteringen worden voorgesteld:
- In artikel 2
wordt het woord "waarmerkt" vervangen door "bevestigt" en
in artikel 3 wordt het woord "waarmerking" vervangen door "bevestiging".
- À
l'article 2, le mot "waarmerkt" est remplacé par
"bevestigt" et à l'article 3, le mot "waarmerking" est
remplacé par "bevestiging".
La
discussion des articles est close. Le vote sur les amendements et les articles
réservés ainsi que sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.
De
bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over de aangehouden
amendementen en artikelen en over het geheel zal later plaatsvinden.
*
* * * *
Besluit van de
artikelsgewijze bespreking:
Conclusion
de la discussion des articles:
Réservé: le
vote sur les amendements et les articles 147, 154.
Aangehouden:
de stemming over de amendementen en de artikelen 147, 154.
Artikel per
artikel aangenomen: de artikelen 1 - 146, 148 - 153, 155 – 234, met
tekstverbeteringen op artikelen 2 en 3.
Adoptés
article par article: les articles 1 - 146, 148 - 153, 155 – 234, avec
corrections de texte aux articles 2 et 3.
*
* * * *
Nous passons
à la discussion des articles du projet de loi n° 2874. Le texte adopté par
les commissions sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2874/3)
Wij
vatten de bespreking van de artikelen aan van het wetsontwerp nr. 2874. De
door de commissies aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt
85, 4) (2874/3)
L'intitulé a
été modifié par la commission en "projet de loi portant des dispositions
en matière des baux à loyer".
Het
opschrift werd door de commissie gewijzigd in "wetsontwerp houdende
bepalingen inzake de woninghuur".
Le projet de
loi compte 2 articles.
Het
wetsontwerp telt 2 artikelen.
Aucun
amendement n'a été déposé.
Er werden
geen amendementen ingediend.
Les
corrections de texte suivantes sont proposées:
Volgende
tekstverbeteringen worden voorgesteld:
- Dans le
nouvel intitulé, les mots ”en matière des baux à loyer” sont remplacés par
”en matière de baux à loyer”.
- In het nieuw
opschrift worden de woorden ”inzake de woninghuur” vervangen door ”inzake
woninghuur”.
Les
articles 1 et 2 sont adoptés article par article.
De artikelen 1
en 2 worden artikel per artikel aangenomen.
La
discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu
ultérieurement.
De
bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later
plaatsvinden.
De vergadering wordt gesloten. Volgende vergadering donderdag 15 maart 2007
om 18.35 uur.
La séance
est levée. Prochaine séance le jeudi 15 mars 2007 à
18.35 heures.
De vergadering
wordt gesloten om 18.17 uur.
La séance
est levée à 18.17 heures.
Ce compte rendu
n'a pas d'annexe. |
Dit verslag heeft
geen bijlage. |