Séance plénière

Plenumvergadering

 

du

 

jeudi 15 mars 2007

 

Après-midi

 

______

 

 

van

 

donderdag 15 maart 2007

 

Namiddag

 

______

 

 


La séance est ouverte à 14.25 heures et présidée par M. Herman De Croo.

De vergadering wordt geopend om 14.25 uur en voorgezeten door de heer Herman De Croo.

 

Ministre du gouvernement fédéral présente lors de l'ouverture de la séance:

Tegenwoordig bij de opening van de vergadering is de minister van de federale regering:

Laurette Onkelinx.

 

Le président: La séance est ouverte.

De vergadering is geopend.

 

Excusés

Berichten van verhindering

 

Mohammed Boukourna, pour raisons de santé / wegens ziekte;

Camille Dieu, pour devoirs de mandat / wegens ambtsplicht;

Pierrette Cahay-André, Marie Nagy, pour raisons familiales / wegens familieaangelegenheden;

Paul Tant, en mission / met zending;

Geert Versnick, à l'étranger / buitenslands;

Theo Kelchtermans, OTAN / NAVO.

 

01 Agenda

01 Agenda

 

01.01  Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, tenzij ik mij vergis, zouden wij gestart zijn om kwart over twee. We zijn tien minuten te laat. Ik kan mij niet inbeelden dat dat uw schuld zou zijn en durf dus te veronderstellen dat de regering eens te meer niet op tijd in het Parlement was. Kunt u dat bevestigen?

 

De voorzitter: Mijnheer Van den Eynde, ik zit reeds tien minuten op hete kolen, als ik mij zonder enig woordenspel naar uw fractie mag uitdrukken. Ik was al ongeduldig. U kent het temperament van uw voorzitter: time is money. Het Parlement heeft het recht op uur te beginnen. Ik moet ook zeggen dat de premier pas begint om drie uur, dat was een klein misverstand.

 

01.02  Pieter De Crem (CD&V): Het was toch niet omdat de Oost-Vlaamse regionale televisie op bezoek was, zoals gisteren?

 

De voorzitter: U kent van Oost-Vlaanderen vele zaken, mijnheer De Crem.

 

01.03  Pieter De Crem (CD&V): U hebt daar toch een bijzonder eigenaardige interpretatie gegeven van de huurwet, waarover wij gaan stemmen.

 

De voorzitter: Ik wist van niets.

 

01.04  Pieter De Crem (CD&V): U wist van niets? Ik zal nadien nog een vraag stellen over het feit of u het van u zelf goed vindt dat u als voorzitter van de Kamer optreedt in een debat op zondag, waar u eigenlijk niet als Kamervoorzitter maar als verdediger van de regering zit. Die vraag zal ik namens mijn fractie stellen.

 

De voorzitter: Mijn God, mijn God, mijn God! Ik heb niets gevraagd. Gewoonlijk vraag ik nooit iets. Als men mij vraagt, zeg ik gewoonlijk ja. Goed zo.

 

01.05  Pieter De Crem (CD&V): 't Is te hopen dat u nog iets krijgt, als u niets vraagt.

 

De voorzitter: First things first!

 

Questions

Vragen

 

02 Question de M. Patrick Cocriamont à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "les peines de travail dans les hôpitaux" (n° P1830)

02 Vraag van de heer Patrick Cocriamont aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "werkstraffen in ziekenhuizen" (nr. P1830)

 

02.01  Patrick Cocriamont (FN): Monsieur le président, madame la ministre, nous avons appris que dans les prochains jours, l'hôpital Brugmann allait employer des personnes condamnées à des peines d'utilité générale. Elles seront préposées au nettoyage d'instruments chirurgicaux. Or, l'article 37, alinéa 1 du Code pénal stipule que des personnes condamnées à des peines d'intérêt général ne peuvent entrer en concurrence avec des employés dûment rétribués des services publics et des associations bénéficiaires. J'aimerais donc connaître les raisons supérieures invoquées par l'hôpital Brugmann pour contrevenir à la loi.

 

02.02  Laurette Onkelinx, ministre: Monsieur Cocriamont, comme vous le savez, l'article 37 du Code pénal permet d'effectuer une peine d'intérêt général à titre gratuit auprès de communes, de pouvoirs publics ou d'associations qui répondent à certains critères sociaux. Exécuter une peine de travail dans un hôpital peut être extrêmement intéressant. Par exemple, l'auteur d'un accident de la route peut y être confronté avec des victimes et constater de visu les conséquences de son comportement. En dehors de la peine elle-même, en termes de prise de conscience, de responsabilisation, c'est un bon système.

 

Évidemment, ces personnes ne sont pas rémunérées et elles ne sont absolument pas en concurrence avec des travailleurs de l'hôpital en question.

 

02.03  Patrick Cocriamont (FN): Madame, il me semble qu'un tel travail peut être dangereux. En outre, la Région bruxelloise compte suffisamment de chômeurs qui pourraient être rémunérés pour ce genre de travail. Je vous remercie tout de même pour votre réponse.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

03 Question de M. Francis Van den Eynde au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les amendes dans le cadre des mesures antipollution" (n° P1831)

03 Vraag van de heer Francis Van den Eynde aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de boetes in verband met 'smog'-overtredingen" (nr. P1831)

 

De voorzitter: Mijnheer Van den Eynde, u hebt uw vraag gericht aan de vice-eerste minister van Binnenlandse Zaken. Gaat u ermee akkoord dat mevrouw Onkelinx antwoordt?

 

03.01  Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik zal daar zelfs gelukkig mee zijn.

 

De voorzitter: Als u zo snel gelukkig bent, des te beter.

 

03.02  Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mevrouw de minister van Justitie, gisteren werd voor de eerste keer een antismogactie georganiseerd in Vlaanderen – alleen in Vlaanderen – op initiatief van de Vlaamse regering. Naar verluidt zouden gisteren ongeveer 3.000 automobilisten in Vlaanderen beboet geweest zijn, omdat zij snelheidsovertredingen in het kader van de speciale smogreglementering begingen.

 

Ik wil het hier niet hebben over de opportuniteit van de maatregel. Ik wil het hier zelfs niet hebben over het feit dat die mensen beboet worden, terwijl ze slechts zeer gebrekkig werden gewaarschuwd. Ik wil het hier wel hebben over het feit dat die Vlaamse actie, die betrekking had op de vrijwaring van het leefmilieu, heel wat centen heeft opgebracht in het bakje van de federale regering, want de boetes die moeten betaald worden op initiatief van Vlaanderen, komen in de geldlade van de Belgische federale regering terecht. Met andere woorden, de Walen zullen mee genieten van dat geld, terwijl alleen de Vlamingen ervoor betaald hebben en er geen Waalse cent in zit.

 

In die omstandigheden dacht ik dat het passend, billijk en rechtvaardig zou zijn dat de regering, waarvan u toch een vice-eerste minister bent, het initiatief zou nemen, opdat het geld dat opgehaald werd naar aanleiding van de Vlaamse actie, ten minste volledig naar Vlaanderen zou gaan. Dan zou dat ten minste één transfer minder zijn.

 

Ik zou graag het standpunt van de regering hieromtrent kennen.

 

03.03 Minister Laurette Onkelinx: Mijnheer de voorzitter, het behoort ook tot mijn bevoegdheid.

 

Mijnheer Van den Eynde, er is niets nieuws onder de zon. Zowel in de Kamer als bij de Vlaamse regering weet men dat alle penale boetes aan de federale Staat toekomen, ook wanneer zij voortvloeien uit beslissingen van deelstaten.

 

Et je suis persuadée qu'hier, des Wallons, des Bruxellois francophones ont dû également être taxés sur les routes de Flandre. Les amendes vont profiter au gouvernement fédéral, notamment pour des actions de prévention en matière de circulation routière.

 

03.04  Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mevrouw de vice-eerste minister, u blijft trouw aan uzelf. U blijft vooral trouw aan het imago van uw partij, de PS. Dat is wat u ons komt vertellen.

 

De Vlamingen zijn zo naïef om een actie met betrekking tot milieubescherming te ondernemen, iets waarvoor u zich in feite weinig bekommert. Ik zal het in uw taal zeggen: “C’est le dernier de vos soucis”. Het geld daarentegen is “le premier de vos soucis”. De Vlamingen ondernemen echter een dergelijke actie en u juicht dat toe, omdat uw partij dan de centen ontvangt.

 

Mevrouw de vice-eerste minister, wat u vertelt, klopt immers niet. U antwoordt ons dat de Vlamingen moeten weten dat de boetes naar de federale kas gaan. De helft gaat naar de federale kas, mevrouw, en dat is al veel te veel. Daarover gaat het nu echter niet. Het is een Vlaams initiatief, genomen in Vlaanderen door de Vlaamse regering. Ik dacht dat u in het kader van goede betrekkingen, solidariteit en eerlijkheid – een moeilijk woord – zou overwegen om het geld aan de Vlamingen terug te geven.

 

Ik weet dat het van de PS te veel is gevraagd, als het hierover gaat: In the pocket!

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

04 Question de M. François Bellot au ministre de l'Environnement et ministre des Pensions sur "le smog" (n° P1844)

04 Vraag van de heer François Bellot aan de minister van Leefmilieu en minister van Pensioenen over "de smog" (nr. P1844)

 

04.01  François Bellot (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, j'ai entendu les mesures prises hier tant par le gouvernement régional flamand que bruxellois à propos de la réduction de la vitesse sur autoroute.

 

Je me suis dès lors interrogé sur les effets de cette mesure et j'ai consulté les experts de l'INRETS en France qui m'ont dit qu'aujourd'hui, tous les véhicules sont conçus pour être utilisés sur des plages de vitesse de 110-120 km/heure et, qu'en conséquence, les mesures de réduction de vitesse n'aboutiraient pas à une réduction de la consommation, bien au contraire! De fait, le régime habituel de la dernière vitesse de tout véhicule est organisé pour pouvoir fonctionner entre 110 et 120 km/heure.

 

Monsieur le ministre, avez-vous interrogé les autorités régionales flamandes, wallonnes et bruxelloises ou vous êtes-vous concerté avec elles? Le commentaire que je viens de faire vaut évidemment surtout pour la réduction de la vitesse sur autoroute qui n'a aucun effet sur la consommation. Par contre, la réduction de la pointe de vitesse en ville a, elle, beaucoup d'incidence. Il est donc important de faire une grande distinction. Je vous invite d'ailleurs à consulter les résultats des recherches qui ont été financées dans le cadre de l'initiative européenne COST pour contrôler les propos que j'avance sur les réductions de vitesse sur autoroute.

 

Monsieur le ministre, avez-vous l'intention, d'une part, d'organiser une réunion de concertation entre les Régions pour pouvoir assurer la cohérence des mesures et, d'autre part, de vérifier scientifiquement si les mesures qui sont proposées par les différentes Régions reposent sur des études scientifiques? La dernière que j'ai pu consulter n'allait, en tout cas, pas dans le sens d'une réduction de vitesse sur autoroute à moins de 100 km/heure.

 

04.02  Bruno Tobback, ministre: Monsieur le président, monsieur Bellot, je voudrais souligner que la mesure a été prise au niveau flamand. En effet, cette matière a été régionalisée. Il n'est donc pas très utile d'interroger le ministre fédéral sur une matière qui ne relève plus de sa compétence. Toutefois, je peux vous donner quelques réponses d'ordre général.

 

Monsieur Bellot, d'un point de vue scientifique, il est incontestable que bon nombre de voitures construites aujourd'hui sont conçues avec l'idée d'une vitesse de roulage de 110 à 120 km/heure. Cependant, la majorité des voitures qui roulent sur notre réseau routier ne datent pas d'aujourd'hui; elles ont déjà quelques années. La réduction de la vitesse à 90 km/heure devrait permettre de réduire les émissions tant en CO2 qu'en particules fines, mais aussi d'autres substances émises par les voitures. La réduction de la vitesse a un lien incontestable avec une réduction de ces émissions.

 

En cas de pic d'ozone et de fines particules, ce genre de mesure peut être efficace. Le seul inconvénient réside dans le fait que la compétence en la matière a été régionalisée. C'est ainsi qu'il peut arriver que certaines situations soient très difficilement compréhensibles lorsque l'on se trouve à la frontière de deux Régions. Comme je l'ai déjà dit ce matin, il serait donc plus facile que des mesures soient prises de façon uniforme sur tout le réseau routier. Si une concertation entre les Régions peut aider à atteindre cet objectif, je suis tout à fait prêt à l'organiser. Peut-être que, dans quelques jours, lorsque l'évaluation de la mesure aura été faite en Flandre, nous pourrions réunir tous les intervenants concernés.

 

04.03  François Bellot (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, je pense que, demain, les choses iront mieux. En effet, la météo va changer. Je ne sais donc pas comment vous allez pouvoir mesurer les effets par rapport à la mesure qui a été prise.

 

Cela dit, je vous renvoie aux études de l'INRETS ou de TNO aux Pays-Bas. Selon ces études, la réduction de vitesse sur autoroute en dessous de 100 km/heure n'a pas de conséquence sur le taux de pollution, autrement dit le taux de pollution est le même que si les voitures roulaient à la vitesse pratiquée aujourd'hui en Europe. Je parle bien de vitesse sur autoroute. Il n'est pas question des villes.

 

04.04  Bruno Tobback, ministre: (…). Selon vous, 100 km/heure, c'est bon, mais pas une vitesse inférieure.

 

04.05  François Bellot (MR): Les voitures sont réglées pour avoir une consommation optimale lorsqu'elles roulent entre 100 et 120 km/heure. Dans cette plage de vitesse, le pic de pollution est identique.

 

Je pense que les mesures qui sont prises sont symboliques alors que nous finançons des études importantes au niveau européen. Je vous renvoie aux résultats de ces études avant d'accepter que de telles mesures soient prises. Ces mesures ont plus un aspect philosophique par rapport à la voiture et à la circulation qu'un aspect environnemental. Si vous le désirez, je peux vous communiquer les références de ces études.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Vraag van mevrouw Greet van Gool aan de minister van Leefmilieu en minister van Pensioenen over "de gevolgen van de welvaartsaanpassingen" (nr. P1843)

05 Question de Mme Greet van Gool au ministre de l'Environnement et ministre des Pensions sur "les conséquences des adaptations au bien-être" (n° P1843)

 

05.01  Greet van Gool (sp.a-spirit): Mijnheer de minister, personen die alleen een vervangingsinkomen of een pensioen genieten, hoeven geen belastingen te betalen wanneer dat inkomen beneden een bepaalde grens ligt. Momenteel ligt die grens op ongeveer 12.450 euro. Komen zij echter boven die grens, dan moeten zij ineens wel belastingen betalen van minstens 538 euro.

 

Het risico bestaat dat, door de welvaartsaanpassingen die aan de uitkeringen in de sociale sector, vooral de pensioenen, uitgevoerd zullen worden, een aantal personen over die grens van 12.450 euro zullen komen en ineens belastingen zullen moeten betalen. Dat heeft tot gevolg dat zij meer belastingen zullen moeten betalen dan wat zij eigenlijk aan welvaartsaanpassingen krijgen.

 

Ik heb u daarover al eerder vragen gesteld, ook bij de bespreking van de beleidsnota’s. Ik heb er ook al vragen over gesteld aan de minister van Financiën. De regering heeft zich akkoord verklaard om een oplossing voor het probleem te vinden.

 

Graag had ik vernomen wat de stand van zaken is. Hoe zal die oplossing eruitzien?

 

05.02 Minister Bruno Tobback: Mijnheer de voorzitter, mevrouw van Gool, het probleem is inderdaad reëel.

 

Mijn oorspronkelijke voorstel bestond erin om de welvaartsaanpassing buiten het bedrag van het pensioen te houden en aldus te kunnen immuniseren.

 

Op vraag van de sociale partners, die ongerust waren indien de welvaartsaanpassing buiten het pensioenbedrag zou blijven, hebben wij ons inderdaad verplicht gezien om de welvaartsaanpassing te integreren in het pensioenbedrag. Dat heeft uiteraard tot gevolg dat er een risico van fiscale behandeling van de welvaartsaanpassing is.

 

Op zichzelf is het een verhaal dat in het geheel van de belastingregeling op de vervangingsinkomsten past, waarvoor ik u eigenlijk moet verwijzen naar mijn collega voor Financiën, die hier recht voor u zit.

 

In elk geval, in het wetsontwerp betreffende de goedkeuring van het IPA voor de periode 2007-2008, dat goedgekeurd werd op de Ministerraad in maart en dat ingediend is in de Kamer, wordt een aantal oplossingen voor dat probleem voorgesteld.

 

Ten eerste, zolang het inkomen de begrenzing niet overschrijdt, blijft uiteraard de huidige feitelijke vrijstelling geldig.

 

Ten tweede, zodra het inkomen die begrenzing wel overschrijdt, wordt er niet een brute grens getrokken, maar wel een afbouwregel toegepast, die inhoudt dat bij een lichte overschrijding van de begrenzingen de uiteindelijke belasting niet meer bedraagt dan het inkomen dat de begrenzing overschrijdt, met andere woorden dat er geen nadeel zou mogen zijn. Op die manier zou de belastingdruk aanzienlijk lager moeten zijn dan in de huidige regeling. De bedoeling is dat de nieuwe afbouwregel van toepassing wordt op inkomsten vanaf 1 januari 2007, dus met inbegrip van de welvaartsaanpassing, voor alle duidelijkheid.

 

05.03  Greet van Gool (sp.a-spirit): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord en vooral voor het nakomen van uw belofte. Er werd dus wel degelijk een oplossing voor het probleem gevonden.

 

Ik heb enkele berekeningen gemaakt. In dit geval zou het over ongeveer 5% van de gepensioneerden kunnen gaan. Dat betekent dat 75.000 mensen door die maatregel konden worden getroffen, mocht er geen oplossing gevonden zijn. Het verheugt mij dus dat die oplossing gevonden werd. Zo zullen die mensen netto toch meer overhouden van de welvaartsaanpassing. Anders zou het toch maar een broekzak-vestzakoperatie worden, wat wij te allen tijde moeten vermijden.

 

Er rijzen nog andere problemen ten gevolge van de welvaartsaanpassingen. Dat zijn zaken waaraan u zelf niets kunt doen. Ze hebben bijvoorbeeld te maken met de uitkeringen die door het OCMW toegekend worden. Ik meen dat wij ook op dat vlak - als partij - zeker moeten nagaan wat de moeilijkheden zijn en ook daarvoor oplossingen moeten zoeken. Het is namelijk ook in ons belang dat wij ervoor zorgen dat de mensen effectief kunnen genieten van de welvaartsaanpassingen die hen worden gegeven en die belangrijk voor hen zijn.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

06 Questions jointes de

- Mme Karine Lalieux au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la taxe sur les billets d'avion" (n° P1832)

- Mme Zoé Genot au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la taxe sur les billets d'avion" (n° P1833)

06 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Karine Lalieux aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de heffing op vliegtuigtickets" (nr. P1832)

- mevrouw Zoé Genot aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de heffing op vliegtuigtickets" (nr. P1833)

 

(Des tracts sont jetés de la tribune)

(Vanuit de tribune worden pamfletten gegooid)

 

Le président: Voilà qui fera de belles images pour la télévision!

 

06.01  Karine Lalieux (PS): Monsieur le président, monsieur le vice-premier ministre, depuis mars 2006, je tente de faire adopter une contribution de solidarité sur les billets d'avion. Je me suis heurtée à un mur libéral, tant de votre part que de la part du ministre de la Coopération. Vous n'étiez pas tout à fait contre, mais pas non plus tout à fait pour. Vous m'avanciez l'argument selon lequel il fallait attendre que les 27 pays de l'Union européenne le fassent pour que la Belgique suive. Donc vous étiez plutôt en faveur de l'inertie de la Belgique.

 

Voilà deux jours, comme mordu par un renard enragé ou aux abois, monsieur le ministre, vous annonciez une taxe sur les billets d'avion sous couvert de la fiscalité verte. Un seul mot, monsieur le ministre: vous êtes gonflé!

 

Vous êtes gonflé de détourner une idée portée par des cénacles nationaux ou internationaux à la recherche de financements alternatifs et supplémentaires pour le développement, pour la coopération au développement, et gonflé de détourner cette taxe pour simplement combler le trou du budget. Gonflé de reprendre une idée que vous contestiez hier et que j'essaie de faire passer depuis plus d'un an pour une simple opération comptable.

 

Monsieur Reynders, je suis sûre que vous allez me dire que tout cela est né de l'urgence, de l'urgence climatique, mais non par souci urgent de boucher les trous du budget de l'État. Je vous répondrai alors que vous êtes cynique et peu crédible. Vous avez lutté contre cette taxe avec des arguments spécieux et, aujourd'hui, vous la trouvez pertinente pour rattraper votre couac sur la problématique des taxes sur les emballages.

 

Selon mes calculs, monsieur le ministre, pour combler votre budget, il s'agira d'une taxe de 20 euros par billet d'avion. À l'heure où les gens réservent leurs vacances, c'est un beau message qui est envoyé aujourd'hui aux citoyens.

 

J'ai quelques questions à vous poser, monsieur le ministre.

 

Pourquoi avez-vous combattu ma contribution sur les tickets d'avion avec des arguments aussi spécieux que ceux que vous aviez avancés, alors qu'à présent, vous la présentez comme une très bonne idée?

 

Quel sera le montant exact de la taxe? Frappera-t-elle tous les billets d'avion ou bien distinguerez-vous la contribution entre la classe économique et la classe business?

 

Quelle est la réaction du secteur? Vous aviez affirmé, pour lutter contre ma proposition de loi, que le secteur aurait été très effarouché et que vous ne désiriez pas affecter un secteur déjà en difficulté.

 

Enfin, monsieur le ministre, pour ironiser, estimez-vous que cette taxe doit être volontaire? En effet, vous vous étiez montré d'accord pour que ma taxe sur les billets d'avion soit volontaire. Le budget de l'État fera-t-il donc appel à la charité des citoyens?

 

06.02  Zoé Genot (ECOLO): Monsieur le président, lorsque nous avons eu l'occasion d'échanger nos points de vue avec le ministre des Finances sur ce sujet, à l'invitation de la France qui a instauré cette fameuse taxe sur les billets d'avion, il ne s'agissait pas d'une taxe destinée à alimenter le budget de l'État mais bien à lutter contre des maladies qui, actuellement, tuent de nombreuses personnes dans le tiers-monde. Il s'agissait d'une taxe destinée à financer le fonds de lutte contre le sida et les pandémies. À l'heure actuelle, grâce à de petites sommes, il serait possible de réduire le nombre de décès de ce type dans le monde. Tel était l'objectif poursuivi par la France, suivie de 12 autres pays prêts à verser le produit de cette taxe audit fonds.

 

La Belgique a fait la fine bouche. Vous avez déclaré que le gouvernement ne voulait pas de cette taxe, qu'elle voulait bien une contribution…

 

Monsieur le ministre, j'ai vos déclarations sous les yeux. Je peux vous en donner lecture, puisque je vois que vous sourcillez! Je vous cite: "Le gouvernement préfère une réglementation où les passagers peuvent payer une contribution volontaire assortie de l'obligation pour les compagnies aériennes de la leur proposer". Bien entendu, vous n'avez rien fait pour mettre cette petite contribution volontaire en application. Pourtant, plusieurs propositions de loi, dont la mienne, visant une contribution au développement, étaient sur la table en attente d'être discutées.

 

Étant donné l'état déficitaire de votre caisse, vous vous êtes demandé ce que vous pourriez bien inventer et vous avez pensé à cette taxe avion. Vu qu'on ne peut l'affecter au secteur du développement, on dira qu'il s'agit d'une taxe verte! C'est un peu facile, c'est à la mode! Mais si c'est une taxe verte, j'espère qu'elle sera proportionnelle à la pollution des avions. Aussi, je voudrais connaître les modalités d'application du principe du pollueur-payeur dans le cadre de cette taxe. S'il s'agit d'une taxe pour le développement, je voudrais que vous me rassuriez et que vous me disiez que cette taxe sera, en effet, affectée au fonds de lutte contre le sida et les pandémies et non versée dans les caisses de l'État.

 

06.03  Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, Mmes Lalieux et Genot, je ne suis pas surpris. Manifestement, vous souhaitez que l'on taxe. J'en ai l'habitude! La tendance d'un certain nombre de demandes est de taxer de plus en plus et dans tous les domaines. J'essaie de considérer cela de manière prudente.

 

D'où vient le débat? Vous citez difficilement son nom, mais à présent qu'il s'en va, vous pouvez lui rendre hommage. C'est Jacques Chirac qui a lancé cette idée et ce débat sur une perception concernant les billets d'avion. C'est peut-être difficile à dire, mais il s'agit du président de la République française, Jacques Chirac. Il le faisait effectivement pour financer la coopération. Pourquoi? Parce que la France progresse difficilement vers l'objectif des 0,7% du PIB consacrés à la coopération.

 

Nous avons choisi une autre voie au sein du gouvernement et du parlement, celle de prendre l'engagement qu'en 2010, nous aurions atteint ces 0,7%. En ce sens, chaque année, le budget de l'État augmente les moyens de la Coopération. Nous le faisons année après année, via des remises de dette, des crédits directs. Je puis d'ores et déjà vous confirmer que nous allons poursuivre en ce sens. C'est ce qui a été prévu au budget 2007.

 

Donc, expliquer qu'un prélèvement devrait être affecté directement à une caisse plutôt que de passer par le budget avant d'être reversé à la Coopération, est erroné. C'est le budget de l'État qui finance cette croissance. Heureusement, nous figurons progressivement parmi les bons élèves en matière de coopération.

 

Cela étant, va-t-on prélever ce genre de taxe? La seule chose que j'ai évoquée, c'est que cela fait partie des débats possibles. Aussi, n'allez pas trop vite pour imaginer qu'une décision va tomber, parce que je souhaite de toute façon, si on entreprend quoi que ce soit en la matière, qu'il y ait une très forte différenciation entre les billets de classe économique et les billets business ou de première classe! Même avec une taxation faible sur les billets de classe économique, je souhaiterais vérifier – or, pour l'instant, nous n'avons aucun élément très concret – que cela ne porterait pas préjudice à l'activité de l'aéroport national comme aux aéroports régionaux.

 

Si c'est pour imaginer un prélèvement qui entraînera le départ du "low cost" de Charleroi, Liège, Ostende, Anvers ou d'ailleurs, je ne vois pas l'intérêt de la démarche. Nous en sommes donc très loin.

 

Par contre, je voudrais réaffirmer l'engagement du gouvernement d'augmenter le budget de la Coopération pour atteindre les 0,7% du PIB. Cela me paraît être la mesure essentielle avant d'imaginer une série d'autres éléments de façade.

 

Enfin, en ce qui concerne l'environnement, cela fait plusieurs années qu'on débat d'une taxation du kérosène. Je reste convaincu qu'il n'est pas normal que vous et moi, prenant un transport individuel, nous payions des taxes très élevées sur l'essence ou le diesel et que rien ne soit prélevé sur le kérosène. Là aussi, pour le kérosène, on ne peut pas le faire uniquement sur des vols au départ de Bruxelles, il faut le faire avec un ensemble de partenaires.

 

Je me réjouis d'entendre votre enthousiasme, qui ne me surprend pas, pour l'augmentation des taxes, quelles qu'elles soient. J'y ai été habitué. Par contre, j'espère que vous allez nous suivre dans la volonté d'augmenter année après année le budget de la Coopération au développement, quelle que soit la source du financement.

 

06.04  Karine Lalieux (PS): Monsieur le ministre, ne renversez pas les rôles! C'est vous qui êtes en train de trouver des taxations pour clôturer le budget et c'est vous qui avez fait une sortie lundi sur les taxes emballages et sur les tickets d'avion. Nous avions émis l'idée d'une contribution de 1 euro, et cela n'a pas du tout affecté les aéroports en France, que ce soit à Paris ou dans les aéroports régionaux. Cela n'a pas diminué le nombre de voyageurs.

 

La petite proposition de loi que j'avais déposée aurait pu rapporter 20 millions pour un financement alternatif dans le cadre de la lutte contre le sida. Ce qui est cruel aujourd'hui – et vous ironisez là-dessus, je trouve cela dommage –, c'est qu'il n'y a pas un franc de plus pour lutter contre ces maladies. À nouveau, il s'agissait d'autre chose que les 0,7% que le gouvernement s'est engagé, depuis bien longtemps, à atteindre et que, j'espère, il atteindra.

 

Cette taxation n'ira pas dans le budget de l'État et vous n'enlèverez pas cela à la Coopération au développement. Je trouve cela tout à fait inacceptable.

 

C'est vous qui taxez – ce n'est pas nous qui taxons pour le moment – parce que vous n'avez pas travaillé correctement sur la taxation des emballages.

 

(…): (…)

 

06.05  Didier Reynders, ministre: On emballe bien!

 

06.06  Zoé Genot (ECOLO): Monsieur le ministre, vous allez devoir emballer mieux que cela parce que personne n'y croit!

 

Que se passe-t-il? Le gouvernement veut boucler son budget et il a usé de tellement d'artifices qu'il se rend compte qu'il est impossible de combler les trous. Ici, il ne s'agit pas des 0,7%. Quand la taxe sur les billets d'avion a été pensée en France, il s'agissait d'un produit additionnel.

 

Vous avez dit que vous aviez lu le rapport Sachs mais vous semblez l'avoir oublié aujourd'hui!

 

06.07  Didier Reynders, ministre: Madame Genot, j'ignore si vous êtes au courant de l'état de la coopération au développement en France.

 

06.08  Zoé Genot (ECOLO): Il n'y a pas que la France, il y a douze autres pays! Je pense notamment à l'Angleterre dont les efforts sont nettement supérieurs à ceux de la Belgique.

 

06.09  Didier Reynders, ministre: Vous dites qu'il s'agit d'un produit additionnel mais ils n'atteignent pas les 0,7%. Nous, nous tentons de les atteindre.

 

06.10  Zoé Genot (ECOLO): Vous ne savez peut-être pas de quelle manière on tente de les avoir. Par exemple, en première année, l'accueil des réfugiés vient gonfler le budget de la Coopération. Je regrette mais je ne considère pas l'ouverture d'un centre d'accueil comme de la Coopération au développement.

 

Ces dernières années, toutes sortes d'artifices ont été employés pour gonfler ce budget. En conséquence, l'effort qui devra être consenti par les prochains gouvernements pour effectivement atteindre les 0,7% en 2010 devra être beaucoup plus important que ce que vous avez fait ces dernières années. Sans les remises de dette et ces artifices, vous n'y arriveriez pas!

 

Piocher dans la poche des pays du Sud pour combler vos trous est inadmissible! Soudainement, vous découvrez la taxation kérosène. Or, cela fait des années que les Verts la demandent au Parlement européen mais ils ne sont pas soutenus par votre groupe.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "het nieuwe dubbelbelastingverdrag met Frankrijk" (nr. P1834)

- de heer Joseph Arens aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "het nieuwe dubbelbelastingverdrag met Frankrijk" (nr. P1835)

07 Questions jointes de

- Mme Sabien Lahaye-Battheu au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la nouvelle convention visant à éviter les doubles impositions avec la France" (n° P1834)

- M. Joseph Arens au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la nouvelle convention visant à éviter les doubles impositions avec la France" (n° P1835)

 

07.01  Sabien Lahaye-Battheu (VLD): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de vice-eerste minister, thans zijn er meer dan 30.000 grensarbeiders die werken in de Frans-Belgische grenszone. Er zijn ongeveer 1.000 Belgen die elke dag naar Frankrijk gaan werken, de rest zijn Fransen die iedere dag in België komen werken, de helft in Wallonië, de helft in Vlaanderen. Zij zijn allen onderworpen aan het Frans-Belgisch dubbelbelastingverdrag van 1964 dat inhoudt dat zij op fiscaal vlak ressorteren onder hun woonland en op sociaal vlak onder hun werkland.

 

Zoals u weet is er eind 2005 op initiatief van de respectievelijke eerste ministers, een Frans-Belgische parlementaire werkgroep geïnstalleerd. Ik maak daar deel van uit. Wij hebben dat dubbelbelastingverdrag onder de loep genomen en wij zijn tot twee vaststellingen gekomen. Aan de ene kant staat het verdrag onder spanning gezien het Europees principe dat men belastingen betaalt in zijn werkland en aan de andere kant is er het feit dat als er een heronderhandeling komt over dat dubbelbelastingverdrag, dit moet gebeuren in overleg met actoren uit de sociaaleconomische wereld, gezien de impact van het behoud of de afschaffing van het statuut. Vandaag is er geen bedrijf in de grenszone dat zonder Fransen werkt. 80% van de instroming in de bedrijven is Noord-Frans.

 

Gisteren hebt u meegedeeld, mijnheer de vice-eerste minister, dat er een protocolakkoord zou gesloten zijn over een nieuwe belastingregeling. Ik hoef waarschijnlijk niet te herhalen dat er sinds gisteren heel wat vragen bij de werkgevers en de werknemers zijn. De telefoon staat roodgloeiend bij al wie te maken heeft met grensarbeid. Ik zou u vandaag dan ook willen vragen om duidelijkheid te verschaffen. Wat is de juiste stand van de onderhandelingen? Wat bedoelt u precies met de overgangsperiode van 25 jaar? Wat is de weg die nog moet worden afgelegd vooraleer het protocol in voege kan treden op het terrein?

 

07.02  Joseph Arens (cdH): Monsieur le ministre, dernièrement, vous avez conclu un protocole d'accord pour modifier la convention fiscale préventive de la double imposition avec la France. J'ai quatre questions à vous poser au sujet de ce protocole d'accord.

 

1. Le protocole signé concerne les travailleurs frontaliers avec la France, qu'ils soient belges ou français, mais concerne-t-il aussi les travailleurs frontaliers retraités? Autrement dit, les retraités belges ayant travaillé en France pourront-ils payer leurs impôts dans le pays dans lequel ils ont travaillé, la France?

 

2. La Commission nationale des Finances et des Affaires sociales que vous avez créée il y a déjà quelques années va-t-elle se réunir pour examiner les différents textes?

 

3. Au sujet des entreprises, dans les prochaines années, les travailleurs pourront-ils sortir de la zone frontalière sans perdre leur statut de frontaliers pendant trente jours? Qu'en sera-t-il après 2007 et 2008? Dois-je croire ce qui est paru dans les journaux?

 

4. Les jeunes travailleurs français engagés par les entreprises belges après 2008 paieront-ils leurs impôts en France?

 

07.03 Minister Didier Reynders: Ten eerste, ik krijg in de commissie nu al bijna 8 jaar veel vragen over een nieuw verdrag met Frankrijk om, eventueel met een transitieperiode, het mechanisme inzake de grensarbeiders af te schaffen. Het is toch normaal in Europa dat tussen België, Nederland, Luxemburg, Duitsland of Frankrijk geen grensarbeidersstatuut meer zou bestaan. Er zijn geen grenzen meer, waarom dan nog wel een statuut voor de grensarbeiders?

 

Er is een nieuw verdrag gesloten met Duitsland, Nederland en Luxemburg. Met Frankrijk was het gedurende jaren nagenoeg onmogelijk. Daarop hebben wij aangedrongen op een verdrag inzake de grensarbeiders alleen in plaats van een algemeen dubbelbelastingverdrag. De onderhandelingen zijn enkele jaren geleden gestart. Ik heb elk jaar een nieuwe collega voor Financiën in Frankrijk. Ik ben aan de zevende collega toe na meer dan zeven jaar. Het is steeds mogelijk om nog een vergadering te organiseren. Nu heb ik een akkoord met de heer Copé, belast met de begroting in Frankrijk.

 

Wij gaan een aantal zaken doorvoeren. Aan het einde moet er een afschaffing komen van het statuut van grensarbeider zoals dit al het geval is met Nederland, Duitsland en Luxemburg maar dan wel na een transitieperiode van 25 jaar. De mensen die nu aan het werk zijn, kunnen het statuut nog gedurende 25 jaar behouden. Geen probleem dus.

 

Ten tweede, ik heb veel vragen gekregen van de ondernemingen in verband met de mogelijkheid om een aantal aanwervingen te doen in Frankrijk, bijvoorbeeld voor een aantal ondernemingen uit de streek van Kortrijk. Er is te weinig mobiliteit tussen bijvoorbeeld Henegouwen en de streek van Kortrijk. Het is daarom misschien nuttig om naar Frankrijk te gaan. Ik heb gezegd dat wij meer moeten doen om meer mobiliteit te krijgen binnen België, tussen de verschillende Gewesten. Er is dus nood aan een tweede transitieperiode. Het zal voor alle bedrijven mogelijk blijven om nieuwe aanwervingen te doen van grensarbeiders vanuit Frankrijk tot eind 2008. Misschien zullen een groot aantal mensen hierop inspelen.

 

Je réponds maintenant aux différentes questions de M. Arens.

 

En ce qui concerne les 30 jours, il y a eu un faux débat sur l'existence d'une possibilité de sortie de zone pendant 45 jours. Cette possibilité n'a jamais existé avec la France. Mon prédécesseur, M. Viseur, a resserré les conditions dans un avenant. Depuis des années, beaucoup de travailleurs frontaliers sont inquiets car on remet en cause leur statut.

 

Qu'avons-nous convenu avec nos amis français? Trente jours ouvrables possibles en dehors de la zone. Cela signifie plus d'un mois de travail en dehors de la zone frontalière.

 

Monsieur Arens, la règle vaudra pendant les 25 ans non seulement pour ceux qui sont frontaliers aujourd'hui mais aussi pour ceux qui seront encore recrutés en 2007 et 2008. Il n'y a donc aucune difficulté. Mieux que cela, nous allons la rendre applicable aussi pour les années antérieures afin de régler tous les contentieux qui ont parfois tracassé les travailleurs frontaliers durant les années qui viennent de s'écouler.

 

Par ailleurs, je suis attentif à la situation des entreprises qui veulent recruter les travailleurs frontaliers qui souhaitent venir travailler chez nous, de ceux qui sont au chômage mais qui aimeraient peut-être travailler dans nos régions mais aussi à la situation des communes.

 

Monsieur le président, je vais conclure mais vous savez que dans cette assemblée, la préoccupation pour les finances communales est très forte. Elle l'était peut-être plus encore avant octobre dernier mais elle est très importante. J'ai donc demandé à nos collègues français de nous verser une compensation car tous ces travailleurs frontaliers financent le Trésor français et pas, comme cela devrait être le cas, le Trésor belge et donc pas non plus nos communes. Nous négocions une compensation d'environ 25 millions d'euros à partir de 2009, moment où il ne sera plus possible de recruter.

 

J'en profite d'ailleurs pour remercier M. Arens qui m'avait promis une statue dans sa commune si j'obtenais un financement du Luxembourg. J'ai obtenu 15 millions d'euros et j'ai appris qu'une plaque avait été inaugurée en présence de Mme Tilmans. Je suis ravi. J'espère qu'il en sera de même dans des communes à la frontière française.

 

Pour terminer, je vous dirai qu'il est évident que nous allons également intégrer les pensions dans le protocole qui n'est pas encore signé; nous avons un accord mais je souhaite encore rencontrer les entreprises, les partenaires sociaux en général. Nous réunirons la commission pour voir comment travailler sur le sujet

 

Je crois que nous trouvons enfin avec ce protocole un accord avec tous nos voisins, non seulement le Luxembourg, les Pays-Bas et l'Allemagne mais aussi la France, en permettant aux entreprises d'encore embaucher jusqu'à la fin de l'année 2008, en mettant malgré tout une fin au système, en réglant les problèmes de contentieux par la règle des 30 jours et, je l'espère en collaboration avec les Régions, en renforçant la mobilité sur le marché du travail en Belgique pour qu'après 2008 on puisse trouver à nouveau de la main-d'œuvre facilement pour servir les entreprises qui en ont besoin.

 

07.04  Sabien Lahaye-Battheu (VLD): Mijnheer de minister, wat u op het eind van uw antwoord hebt gezegd, is heel belangrijk. Het protocol is nog niet ondertekend en er komen onderhandelingen met de sociaaleconomische partners. Het probleem hebt u ook aangegeven. Bij ons wordt wel eens gezegd dat de Fransen de olie van de Belgische grenseconomie zijn. U hebt het voorbeeld van Zuid-West-Vlaanderen gegeven. Kortrijk heeft een zeer lage werkloosheid met een mannelijke werkloosheidsgraad van 3%. De Fransen stromen massaal in. 80% van de instroom is Frans. Daarnaast zijn er Waalse bedrijven die veel met Fransen werken, ook al is de werkloosheidsgraad daar veel groter. U hebt ook al gezegd dat wij er tot op heden nog altijd niet in slagen om de werklozen van Wallonië naar Vlaanderen te krijgen. Dat zou met de tijd moeten worden opgelost.

 

Ik vraag u dan ook om in de verder uitwerking van het protocol oog te hebben voor de startende ondernemingen, voor de groeiondernemingen en voor de flexibiliteit die tegenwoordig van onze ondernemingen wordt gevraagd.

 

07.05  Joseph Arens (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Si j'ai bien compris, en ce qui concerne les travailleurs retraités, vous allez encore en discuter. Avez-vous des chances d'aboutir favorablement ou non? Il me semble important de le savoir.

 

07.06  Didier Reynders, ministre: Comme vous suivez le dossier de près, vous devez savoir que j'ai prouvé qu'il y avait des chances d'aboutir: durant de nombreuses années, j'ai eu des prédécesseurs qui n'ont pu signer aucun accord, alors que j'en suis au quatrième. Nous aurons donc fait le tour de tous les pays frontaliers du continent. Ce n'est pas si mal, non?

 

Je crois donc que nous avons vraiment une chance d'aboutir aussi sur ce point-là.

 

07.07  Joseph Arens (cdH): Sur le volet des retraités également? En effet, il s'agit aussi d'un point important.

 

Par ailleurs, en ce qui concerne l'engagement des jeunes travailleurs, le point est-il réglé jusqu'en 2008 et pour les 25 ans à venir? (Oui) Très bien. Je vous remercie.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

08 Question de M. Benoît Drèze au premier ministre sur "le conclave budgétaire" (n° P1829)

08 Vraag van de heer Benoît Drèze aan de eerste minister over "het begrotingsconclaaf" (nr. P1829)

 

08.01  Benoît Drèze (cdH): Monsieur le président, monsieur le premier ministre, dans la presse de ce matin, à côté des nombreuses critiques d'Ecolo à l'égard de la coalition violette et les propositions du cdH en matière de pension, on peut lire quelques propos tenus par le ministre-président wallon et président du PS, M. Di Rupo à propos du conclave budgétaire, conclave dont on pouvait penser, il y a quelques semaines, qu'il serait peu important, la croissance étant bonne et le gouvernement s'entendant bien.

 

Finalement, la liste est longue. Je vais donc citer les priorités du Parti socialiste.

1. L'augmentation nette du salaire minimum de 25 euros comme prévu dans l'accord interprofessionnel. Je pensais, pour ma part, qu'une décision en la matière avait déjà été prise.

2. L'augmentation du bonus accordé aux pensions. Le bonus ayant déjà fait l'objet d'une décision, s'agit-il d'une nouvelle augmentation?

3. L'augmentation des allocations familiales pour le premier enfant dans le régime des indépendants. C'est là une très bonne décision.

4. L'augmentation de la déductibilité forfaitaire des frais professionnels dont M. Reynders nous parle régulièrement. Cette mesure est-elle à l'ordre du jour?

5. La mise en œuvre du système OMNIO? Pour ma part, je pensais que cela avait déjà fait l'objet d'une décision.

6. Le remboursement des frais supportés par un patient victime d'un aléa thérapeutique, c'est-à-dire des frais liés à un problème de santé survenu suite à une hospitalisation. Il est question ici du Fonds d'indemnisation des victimes, monsieur Reynders, qui nous est promis depuis plus de 10 ans. Nous attendions un projet de loi visant à régler cette problématique pour le mois de juin – le ministre Demotte l'avait promis – mais nous l'attendons toujours.

 

Monsieur le premier ministre, les propositions présentées par M. Di Rupo font-elles l'objet d'un accord au sein du gouvernement? Toutes les propositions ou une partie de ces propositions – et dans ce cas lesquelles – seront-elles mises en œuvre en 2007 et avec quels moyens budgétaires?

 

08.02  Guy Verhofstadt, premier ministre: Pour répondre très concrètement à votre question, monsieur Drèze, je dirai que les priorités que vous avez énoncées sont naturellement celles de l'ensemble du gouvernement. En effet, comme vous l'avez dit à juste titre, il ne s'agit pas de nouvelles priorités mais bien de priorités qui ont été adoptées dans le cadre de l'accord interprofessionnel et du budget 2007.

 

L'augmentation nette du salaire minimum de 25 euros faisait partie intégrante de l'accord interprofessionnel. Aujourd'hui, nous exécutons cette mesure puisque nous exécutons l'intégralité des mesures prévues dans l'accord interprofessionnel.

 

L'augmentation du bonus accordé aux pensions a été décidée lors de la confection du budget 2007. Elle a été approuvée par le Parlement.

 

Il en va de même pour l'augmentation de l'allocation familiale pour le premier enfant des travailleurs relevant du régime des indépendants. Mais je sais qu'un pas devra encore être franchi pour en finir avec la discrimination existant envers les enfants des travailleurs.

 

L'augmentation de la déductibilité forfaitaire des frais professionnels est prévue dans le budget 2007.

 

Quant au système OMNIO, il entrera en vigueur le 1er avril, autrement dit, dans quelques semaines.

 

Reste le remboursement des frais supportés par un patient victime d'un aléa thérapeutique. Ce dossier sera déposé prochainement au Parlement.

 

Pour conclure, l'objectif d'un conclave budgétaire – vous le savez – n'est pas de dégager de l'argent pour répondre à ces priorités, ce travail étant réalisé lors de la confection du budget, mais bien de veiller à ce que les comptes coïncident et que les mesures adoptées soient mises en œuvre dans leur intégralité.

 

Voilà, monsieur le président, chers collègues, ce à quoi nous allons nous atteler, ce week-end, à Louvain.

 

08.03  Benoît Drèze (cdH): Monsieur le premier ministre, si j'ai bien compris, M. Di Rupo fait de la communication sur des choses déjà décidées. Il va donc gagner à tous les coups! C'est un tuyau simple mais ingénieux!

 

Je tiens à revenir sur le dernier point: l'indemnisation des victimes d'aléas thérapeutiques. Je rappelle que ce point figure dans l'accord du gouvernement. Le ministre Demotte a demandé des études au Centre fédéral d'expertise à travers trois phases successives; toutes ces études sont terminées et, depuis des mois, la commission de la Santé publique attend le projet de loi du gouvernement. Vous dites qu'il sera prochainement sur la table du parlement. Monsieur le ministre, il ne reste que quelques semaines! Dans peu de temps auront lieu les élections.

 

Le gouvernement s'était engagé sur ce dernier dossier. Les parlementaires - Mme Gerkens, d'autres et moi-même -, ont déposé des propositions de loi et accepté de ne pas les mettre à l'agenda dans l'attente du projet du gouvernement.

 

Monsieur le premier ministre, j'ai un tuyau à vous donner: pour votre crédibilité, demandez à M. Demotte de nous faire part en urgence de son projet.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09 Vraag van de heer Bart Tommelein aan de vice-eerste minister en minister van Begroting en Consumentenzaken over "de wetgeving in verband met het verlenen van consumentenkredieten" (nr. P1836)

09 Question de M. Bart Tommelein à la vice-première ministre et ministre du Budget et de la Protection de la consommation sur "la législation relative à l'octroi de crédits à la consommation" (n° P1836)

 

09.01  Bart Tommelein (VLD): Mevrouw de minister, de OESO is bij ons langs geweest en een van de zaken die gezegd zijn, is dat onze wetgeving inzake consumentenkrediet en hypothecair krediet zeer streng is en dat er veel te veel regels zijn. Dat was wat ik in de krant las.

 

Wij hebben nochtans een wetgeving op het consumentenkrediet die dateert van – zeer recent – 24 maart 2003 en die van kracht geworden is op 1 januari 2004. Wat stel ik vast? Deze morgen heb ik eens de proef op de som genomen en gekeken in de kranten welke advertenties voldoen…

 

09.02  Pieter De Crem (CD&V): (…)

 

09.03  Bart Tommelein (VLD): In alle kranten die ik lees, mijnheer De Crem, en dat is niet alleen Le Monde. Ik heb vastgesteld dat geen enkele, maar dan ook geen enkele advertentie voldeed aan de wettelijke voorwaarden, mevrouw de minister. Het waren kranten die dagelijks verschijnen, maar er waren ook weekbladen bij. Ik heb de proef op de som genomen. Geen enkele voldeed. Waarom?

 

Er zijn verbodsbepalingen in de wetgeving. Dan zijn er specifieke bepalingen, die zeer specifiek moeten zijn. Er zijn ook verplichte bepalingen. Kortom, de wetgeving is zeer streng. Maar wij stellen vast dat op het terrein bijna niemand daaraan voldoet.

 

Mevrouw de minister, beschikt u over cijfers van de voorbije jaren over op welke manier dat gecontroleerd wordt, op welke manier daar gevolg aan gegeven wordt, en welke inbreuken er zijn? Ik vind dat zeer belangrijk. Deze week is daar al een discussie over geweest. Ik wil weten in welke mate de hele sector daar inbreuk op maakt, of dat het over bepaalde bedrijven gaat.

 

09.04 Minister Freya Van den Bossche: Mijnheer Tommelein, u hebt zelf al gezegd dat er enerzijds de algemene bepalingen zijn van de wet op de Handelspraktijken, inzake misleidende reclame, en anderzijds de strengere regels inzake kredietreclame, die in 2003 zijn ingeschreven in een nieuwe wet en die in werking zijn gegaan op 1 januari 2004. Het komt erop neer dat men, ten eerste, de consument niet mag aanzetten tot het opnemen van krediet wanneer die consument zelf het hoofd niet meer kan bieden aan zijn schulden; ten tweede, dat men niet op onrechtmatige wijze mag aansporen tot het hergroeperen of centraliseren van kredieten, en ten derde, dat men niet onrechtmatig het gemak en de snelheid mag benadrukken waarmee men een krediet kan opnemen. Dat zijn de belangrijkste regels, los van de algemene bepalingen inzake misleidende reclame.

 

Bovenop de sancties – die u wel bekend zijn – uit de wet op de handelspraktijken, zijn er twee nieuwe specifieke sanctiemogelijkheden toegevoegd aan het geheel op basis van de nieuwe wetgeving. De ene is de vordering tot staking die de minister kan inleiden, de andere zijn heel concrete strafrechtelijke sancties die voordien niet voorhanden waren.

 

Er werd in 2006 een taskforce opgericht om de eenvoudige reden dat de bekommernis over overmatige schuldenlast groot is en wij dit van dichtbij willen opvolgen.

 

Tussen begin april 2006 en maart 2007 werden 267 advertenties gecontroleerd op de regelgeving. Slechts 19,5% daarvan was conform de regelgeving. Dat wil zeggen dat 51 advertenties - minder dan 1 op 5 - beantwoorden aan de wettelijke bepalingen. U hebt dus gelijk.

 

Vier op vijf advertenties beantwoorden niet aan de wettelijke bepalingen. In 196 gevallen werden processen-verbaal van waarschuwing opgesteld waarbij de overtreder onmiddellijk werd gevraagd zich in orde te stellen.

 

In 16 gevallen waren dat pro Justitia's. Het gaat dan om veel zwaardere inbreuken of om mensen of instellingen die twee of meerdere keren op dezelfde overtreding worden betrapt. Zij krijgen meteen een pro justitia met meestal een minnelijke schikking. Er werden evenwel vier pro justitia's doorgestuurd aan het parket.

 

De wetgeving wordt in ons land dus inderdaad niet gevolgd door kredietgevers. Wij blijven er nauw op toezien en het onderzoek wordt voortgezet.

 

Aangezien een overtreder die twee keer dezelfde overtreding begaat, veel zwaarder wordt aangepakt, vermoed ik dat een verdere opvolging van deze zaak tot snelle resultaten kan leiden.

 

09.05  Bart Tommelein (VLD): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, er moet inderdaad dringend iets worden gedaan.

 

Ik denk dat wij naar een heel gezonde en professionele evaluatie moeten komen van heel die sector. Ik steek niet onder stoelen of banken dat ik deze week moeite heb gehad met een aantal bewegingen.

 

Ik ontken niet dat de marktleider waarschijnlijk ook betrokken is bij een aantal geschetste problemen. Ik ben hier niet om iemand te verdedigen, maar ik vind dat het probleem in zijn geheel moet worden aangepakt.

 

Ondanks het feit dat dit een heel recente wet is, moeten wij erover nadenken die wet te vereenvoudigen. Als een wet door vier vijfde van de mensen niet wordt nageleefd, is dit omdat het een slechte wet is, of een veel te gecompliceerde wet is, of omdat de overheid haar taak niet doet en niet naar behoeven controleert. Dat kan ook het geval zijn.

 

We moeten gaan naar haalbare en werkbare controles en we moeten een gezamenlijke inspanning leveren om iets te bereiken waar we gezamenlijk voor staan, namelijk de bescherming van de zwakste consument. Ik ben het daarmee voor 100% eens.

 

09.06 Minister Freya Van den Bossche: Mijnheer Tommelein, u somt een aantal mogelijke verklaringen op.

 

Ik denk dat u nog een mogelijke verklaring bent vergeten, namelijk dat kredietgevers de hele regelgeving moedwillig aan hun laars lappen. Ook dat is mogelijk veronderstel ik.

 

09.07  Bart Tommelein (VLD): Ik heb u niet goed begrepen. Kunt u even herhalen?

 

09.08 Minister Freya Van den Bossche: U somt een aantal mogelijkheden op van redenen waarom deze cijfers zo alarmerend zijn: de wetgeving is ingewikkeld of wij controleren op de foute manier. Misschien volgen de kredietgevers simpelweg de wetgeving niet, ook al is die duidelijk en ter zake. Dat is ook een mogelijkheid.

 

09.09  Bart Tommelein (VLD): Mevrouw de minister, als wij dagelijks in de krant kunnen lezen dat de wet niet gevolgd wordt, dan moet de wet aangepast worden ofwel moet er vervolgd worden. U hebt de keuze.

 

09.10 Minister Freya Van den Bossche: In 81% van de gevallen werd de wet niet gevolgd. In elk van deze gevallen werd er een proces-verbaal van waarschuwing opgesteld met een onmiddellijke waarschuwing en een concrete aanbeveling, die, als ze niet werd opgevolgd, onmiddellijk gevolgd werd door een pro justitia, een minnelijke schikking of het doorsturen naar de rechtbank. In zestien gevallen volgde echter onmiddellijk een pro justitia en in vier gevallen werd de zaak onmiddellijk naar de rechtbank gestuurd. Er wordt in elk dossier onmiddellijk opgetreden, mijnheer Tommelein.

 

09.11  Bart Tommelein (VLD): Ik stel vast dat men de wet mag blijven overtreden.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

10 Questions jointes de

- Mme Dominique Tilmans à la vice-première ministre et ministre du Budget et de la Protection de la consommation sur "le démarchage de certaines banques vis-à-vis des enfants et des écoles" (n° P1837)

- Mme Véronique Ghenne à la vice-première ministre et ministre du Budget et de la Protection de la consommation sur "le démarchage de certaines banques vis-à-vis des enfants et des écoles" (n° P1838)

10 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Dominique Tilmans aan de vice-eerste minister en minister van Begroting en Consumentenzaken over "de reclamecampagnes van sommige banken ten aanzien van kinderen en scholen" (nr. P1837)

- mevrouw Véronique Ghenne aan de vice-eerste minister en minister van Begroting en Consumentenzaken over "de reclamecampagnes van sommige banken ten aanzien van kinderen en scholen" (nr. P1838)

 

10.01  Dominique Tilmans (MR): Madame la vice-première ministre, je voulais vous interroger sur la dernière démarche marketing de la banque ING destinée aux jeunes consommateurs des dernières années de primaire. En effet, à travers un jeu – "Le compte est bon" – qu'elle lance auprès des écoles, il se pose un problème majeur. L'objectif de départ est sans doute louable: faire réfléchir les enfants à la gestion de l'argent, à l'épargne, leur faire mieux appréhender l'argent. Par contre, l'utilisation qui en est faite par les agences locales me semble inopportune. Au travers de ce jeu, elles demandent aux écoles qu'un maximum d'enfants puissent ouvrir un compte et elles rétribuent les écoles en fonction du nombre de comptes ouverts, ce qui est parfaitement consternant!

 

J'ai trois questions à vous poser à ce sujet. Le service de contrôle et de médiation du SPF Économie a-t-il été saisi?

 

Le CRIOC a saisi le SPF Économie et la réponse qu'on lui a donnée consiste à dire que le jeu excédant le cadre scolaire, on ne pouvait rien faire. La réponse me semble affligeante. Avez-vous reçu des plaintes de la part de parents?

 

Vous avez mis en place il y a deux ans un code de déontologie entre les banques et vous-même à la suite de l'affaire "Dexia et argent de poche des enfants". Manifestement, ce code de déontologie ne prouve pas son efficacité. Que comptez-vous faire?

 

10.02  Véronique Ghenne (PS): Madame la ministre, j'ai lu dans la presse comme Mme Tilmans qu'une des plus grandes banques de notre pays met à disposition des écoles un jeu qui s'intitule "Le compte est bon", soi-disant pour initier les jeunes aux mécanismes de la finance. Seulement, le deuxième objectif de cette banque est d'encourager les élèves à ouvrir un compte épargne, pour financer un voyage scolaire par exemple, en contrepartie de quoi l'école obtiendrait une contribution financière.

 

On sait bien que les pratiques commerciales dans les écoles sont interdites, que le secteur bancaire s'était engagé à respecter un code de bonne conduite. Malheureusement, ces pratiques démontrent que le code de bonne conduite n'est pas respecté. Envisagez-vous par conséquent d'inclure ces engagements d'autodiscipline dans une loi? Cela permettrait de sanctionner le secteur en cas de dérive. C'est ma première question.

 

Deuxièmement, envisagez-vous d'organiser une concertation avec le secteur?

 

Troisièmement, nous avons remarqué que cette pratique avait lieu en Communauté française. Pouvez-vous me dire si cette pratique est également en vigueur en Communauté flamande?

 

10.03  Freya Van den Bossche, ministre: Monsieur le président, je connais en effet le dossier. Une plainte a déjà été introduite auprès de mes services. Bien sûr, comme vous venez de l'indiquer, un élément nouveau est apparu: la banque compte payer l'école pour chaque compte ouvert par un jeune.

 

On sait que ce code de bonne conduite s'adresse aux jeunes. Un accord a été conclu, mais on sait aussi que le but de la banque concernée est de vendre des comptes. Il s'agit donc bien d'une démarche commerciale visée par ce code.

 

Actuellement, mes services étudient ce problème. Selon moi, mais je ne peux décider à leur place, il est clair que cette démarche est commerciale et vise les jeunes de moins de 12 ans.

 

Le code est donc d'application. Je ne manquerai pas de vous tenir au courant des résultats.

 

10.04  Dominique Tilmans (MR): Madame la vice-première ministre, vous nous dites que le code est d'application, mais ce code a justement démontré qu'il était insatisfaisant puisque le problème se repose une fois encore aujourd'hui.

 

La solution ne serait-elle pas de prévoir une loi spécifique? En effet, la loi de 1991 sur la protection du consommateur est une très bonne loi, mais peut-être faudrait-il prévoir une loi spécifique au secteur bancaire afin d'éviter de tels démarchages auprès des jeunes consommateurs.

 

10.05  Véronique Ghenne (PS): Madame la vice-première ministre, je vous remercie pour votre réponse, mais vous n'avez pas répondu quant à la portée de cette pratique: se déroule-t-elle également en Communauté flamande? Comment la Communauté réagit-elle le cas échéant? Mais il s'agit là d'une question intermédiaire.

 

À plusieurs reprises, les associations de défense des consommateurs avaient porté plainte auprès du SPF Économie. D'ailleurs, elles avaient déposé diverses recommandations; le Conseil de la consommation avait également donné son avis.

 

Pourriez-vous alors développer une initiative? Nous constatons en effet que le code de bonne conduite ne suffit pas. Je tiens simplement à rappeler que notre groupe avait déposé une proposition de loi qui visait à mieux encadrer le secteur par une insertion de ce code dans la loi. En cas de non-respect, le secteur serait alors sanctionné.

 

10.06  Freya Van den Bossche, ministre: Si le code n'est pas respecté – et, selon moi, c'est le cas ici – on peut prendre des sanctions en se basant sur la loi concernant les pratiques du commerce.

 

On pourrait, si nécessaire, envisager d'aller encore plus loin mais, dans tous les cas, des sanctions très concrètes seront prises si l'administration conclut, ce que nous pensons qu'elle fera, que le code n'a pas été respecté.

 

À l'heure actuelle, je n'ai pas d'information à propos d'écoles en Flandre qui connaîtraient le même problème. Je vais me renseigner et je vous communiquerai les informations.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

11 Vraag van mevrouw Nathalie Muylle aan de minister van Landsverdediging over "de privatisering van de Seakings" (nr. P1839)

11 Question de Mme Nathalie Muylle au ministre de la Défense sur "la privatisation des hélicoptères Seaking" (n° P1839)

 

11.01  Nathalie Muylle (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb u deze week in de commissie voor de Landsverdediging geconfronteerd met de vraag of het klopt dat de Seakings aan de Belgische kust zouden worden geprivatiseerd. Wij hebben immers vernomen dat een bedrijf uit Oostende, met name NHV, interesse zou tonen om die activiteiten over te nemen. Deze week antwoordde u mij in de commissie in dat verband het volgende - en ik citeer uw antwoord uit het verslag -: “Mevrouw Muylle, de Search- and Rescue-opdrachtactiviteiten behoren tot de taken van het algemeen belang van de overheid, denk ik. Dat is vandaag nog niet aan de orde. Op mijn niveau is geen dossier ingediend”.

 

Vandaag lees ik in Het Nieuwsblad dat de bedrijfsleider van NHV zegt: “Natuurlijk tonen wij heel veel interesse. Wij zouden dat zeer graag overnemen. Wij kunnen dit voor een vijfde goedkoper doen. Wij zijn heel ernstig aan het lobbyen om dit dossier binnen te halen”. Verder in het artikel staat dat het vooral vice-eerste minister Van den Bossche is die het dossier op de Ministerraad tegenhoudt. Heel belangrijk, het artikel eindigt met de woorden van iemand uit militaire kringen die zegt dat zij ook vinden dat de investeringen voor de Seakings een te zware last voor het legerbudget zijn.

 

Mijnheer de minister, daarom herhaal ik de vraag die ik deze week ook in de commissie aan u stelde. Wat is het standpunt van de regering in het kader van een mogelijke privatisering van de SAR-opdrachten? Welke gevolgen heeft dit voor de luchtmachtbasis in Koksijde?

 

11.02 Minister André Flahaut: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Muylle, ik heb in 2005 een brief van die firma gekregen. Dit is aanvullende informatie na de commissievergadering van woensdag.

 

De opdrachten van de SAR zijn een taak voor de overheid. Dit is een taak voor Defensie, of voor de publieke overheden, maar niet voor de burgers. Dat is klaar en duidelijk voor ons.

 

11.03  Nathalie Muylle (CD&V): Mijnheer de minister, ik ben heel tevreden met uw antwoord. Ook wij vinden dat dit een taak van algemeen belang is en ook wij zijn van mening dat dit bij Defensie moet blijven. Als ik vandaag echter het artikel in Het Nieuwsblad lees, vrees ik dat daarover in de regering andere meningen bestaan. Ik kijk dan vooral naar de sp.a-fractie, die dit graag zou willen privatiseren. Er zijn twee redenen waarom zij dit willen doen. De minister weet dat zeer goed. Ten eerste, als men de SAR-helikopters niet aankoopt, betekent dit een flinke besparing voor het budget, want transporthelikopters zijn veel goedkoper.

 

Ten tweede zal privatiseren ook heel wat tewerkstelling in Oostende met zich meebrengen. Misschien zou de sp.a wat meer inspanningen moeten doen om de werklozen uit Oostende wat verder in de provincie te laten gaan werken, want daar smeken de bedrijfsleiders vandaag om goede arbeidskrachten.

 

Ik vrees, mijnheer Flahaut, dat u het niet gaat halen en dat de heer Vande Lanotte zijn zin wel zal krijgen. Collega's, ik vermoed dat wij binnenkort, na Windkracht 10, een nieuwe film zullen krijgen, the sequel. Ik vrees echter dat de titel zal zijn: the final flight.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

12 Vraag van de heer Francis Van den Eynde aan de minister van Mobiliteit over "de uitsluiting van het Vlaams Belang bij de Staten-Generaal van de verkeersveiligheid" (nr. P1841)

12 Question de M. Francis Van den Eynde au ministre de la Mobilité sur "l'exclusion du Vlaams Belang lors des États généraux de la sécurité routière" (n° P1841)

 

12.01  Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, maandag jongstleden vond na vijf jaar opnieuw de vrij belangrijke vergadering plaats van al wie betrokken is bij verkeersveiligheid in dit land, alle geledingen van parket tot politie, enzovoort. Die Staten-Generaal is voorbereid op verschillende bijeenkomsten en hoorzittingen in deze Kamer, in de commissie die ik de eer heb voor te zitten.

 

Ik kreeg zes weken op voorhand van de organiserende vereniging, het BIVV, dat onder uw gezag staat, mijnheer de minister, een mail waarin mij gevraagd werd de dag voor te behouden, maar toen ik een paar dagen vóór maandag moest vaststellen dat ikzelf noch mijn goede collega Mortelmans een uitnodiging gekregen hadden, begon ik de zaak een beetje verdacht te vinden. Ik vond vrij snel een exemplaar van de uitnodiging en begreep wat er aan de hand was. Alle partijen waren uitgenodigd voor een debat, inclusief de groenen, die hier en in de Senaat zelfs niet vertegenwoordigd zijn – zij mochten een gemeenteraadslid van Antwerpen sturen – maar het Vlaams Belang kende men niet.

 

Mijnheer de minister, meer dan twintig procent van de mensen in Vlaanderen stemt voor het Vlaams Belang. Moeten die door u uitgesloten worden van de problematiek van de verkeersveiligheid? Hebben zij daar niets over te vertellen of mogen zij doen wat ze willen op de weg? Mogen zij zich niet met verkeersveiligheid bezighouden?

 

Het is nog sterker. Toen ik daartegen geprotesteerd had, werd u ondervraagd door de televisie, die u de vraag stelde waarom het Vlaams Belang er niet was. Dan vond u het nodig om te antwoorden dat u geen fascisten uitnodigt.

 

Eerst en vooral moet ik u zeggen, mijnheer de minister, dat het gebruik van dat woord, dat een scheldwoord is, getuigt van een immense intellectuele armoede bij links. Bij u is dat zo. Als u "fascist" gezegd hebt, is alles gezegd. Als u even wilt nadenken – wat bij links soms moeilijk is – weet u zeer goed dat het woord niets betekent. Het is alleen een scheldwoord.

 

Ten tweede, mijnheer de minister, is het gebruik van een scheldwoord van die aard niet gepast. Bovendien keert zich dat tegen u. U weet dat wie scheldt – dit is een scheldwoord, niet meer of minder – dat scheldwoord terugkrijgt. Schelden is erger voor hij die het doet dan voor hem voor wie de scheldpartij bestemd is.

 

Mijnheer de minister, waarom sluit u een van de grootste partijen van Vlaanderen uit inzake verkeersveiligheid? Ten tweede, waarom scheldt u ons zo uit?

 

12.02 Minister Renaat Landuyt: Mijnheer de voorzitter, waarde collega's, collega, het doet er mij aan denken dat ik mij nog moet verontschuldigen bij de voorzitter omwille van het feit dat wij u niet persoonlijk hebben uitgenodigd op de Staten-Generaal van de Verkeersveiligheid nadat u acht jaar minister van Mobiliteit bent geweest. Mijn excuses daarvoor.

 

Werden uitgenodigd op de Staten-Generaal die werd georganiseerd door de federale verkeerscommissie, alle mogelijke organisaties die te maken hebben met verkeersveiligheid. Het is juist dat het Belgisch Instituut voor de Verkeersveiligheid de organisatie heeft verzorgd en samen met mijn administratie het verloop van de twee dagen in goede banen heeft geleid. Tijdens het politiek debat werd de keuze gemaakt, waarmee ik heb ingestemd, om de vier politieke families uit te nodigen, zijnde tweemaal vier politieke partijen langs beide kanten van de taalgrens. Nadien werd door deze politieke partijen een samenwerkingsakkoord gesloten. Dat is juist.

 

12.03  Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Niet alleen intellectueel pover, maar ook niet zeer moedig, mijnheer de minister. Ik wil u confronteren met de tv-beelden waar u zegt: "We nodigen iedereen uit, behalve de fascisten".

 

Het BIVV aanhalen is ook niet zeer moedig. Bij het BIVV heb ik vorige week donderdag al vernomen dat men daar uitdrukkelijk op uw bevel handelde. Bovendien wil ik hieraan toevoegen dat dit een cordon sanitaire is met een nieuwe dimensie: u gebruikt nu al de administratie en de ambtenaren voor uw cordon sanitaire.

 

Ik vermoed dat wij, Vlaams Belangers, binnenkort misschien geen paspoort kunnen krijgen om naar het buitenland te gaan. Misschien mogen wij ook geen elektriciteit meer kopen, weet ik veel. U weigert zelfs de ambtenaren nog met ons contact te laten hebben. U gebruikt het BIVV voor het cordon sanitaire. Men heeft mij gezegd, mijnheer de minister, dat dit alles te maken heeft met uw ambitie om de volgende keer minister van Justitie te zijn. Ik zal u zeggen uit het diepste van mijn hart dat ik hoop dat u dit nooit wordt. Als u minister van Justitie bent, zult u zelfs de rechtbanken die tegen ons gebruikt worden, afschaffen. Het Vlaams Belang zal op voorhand worden veroordeeld en dan zult u op ons voorhoofd "fascist" kunnen schrijven in letters van vuur.

 

Ik zal u vertellen, mijnheer de minister: dit zijn trucjes van totalitaire staten. Dit hoorde thuis in de DDR achter de Berlijnse muur. U weet dat dit ook een antifascistische Staat was.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

13 Question de Mme Talbia Belhouari au ministre de la Mobilité sur "les mesures anti-smog" (n° P1842)

13 Vraag van mevrouw Talbia Belhouari aan de minister van Mobiliteit over "de maatregelen tegen de smog" (nr. P1842)

 

13.01  Talbia Belhouari (PS): Monsieur le ministre, je suis la dernière à intervenir sur le sujet, puisque deux de vos collègues ont déjà été interrogés.

 

À la suite des pics de pollution que nous avons vécus ces derniers jours, les entités fédérées ont directement réagi et ont pris des mesures. Dans le Nord du pays, près de 300 panneaux ont émaillé le paysage autoroutier. Ils mentionnent une limitation à 90 km/heure avec, en sous-titre, le mot "smog". Du jour au lendemain, les automobilistes ont été surpris d'avoir été flashés, puisque bien entendu, des radars avaient été placés pour constater le respect ou non des consignes. Rien que pour la journée de mercredi, plus de 3.000 automobilistes ont été flashés.

 

Dans le Sud du pays et à Bruxelles, d'autres mesures d'ordre incitatif ont été prises: des panneaux invitaient les automobilistes à réduire leur vitesse et les contrôles ont été renforcés.

 

Monsieur le ministre, le manque de coordination entre le Nord et le Sud du pays n'est-il pas absurde? Un de nos collègues, M. Bellot, a demandé au ministre de l'Environnement de veiller à une meilleure coordination. Je plaide en faveur de cette mesure pour éviter à notre pays une nouvelle situation surréaliste!

 

Ne serait-il pas intéressant de privilégier une meilleure coordination entre entités fédérées? Je ne critique pas les mesures qui ont été prises et je me félicite de la réaction de la part des entités fédérées, mais il faudrait que les citoyens soient mieux informés à ce sujet.

 

13.02  Renaat Landuyt, ministre: Monsieur le président, chère collègue, cette question m'ennuie quelque peu, car vous me demandez de confirmer l'absurdité des mesures prises. J'ignore si c'est M. Peeters qui est absurde avec ses mesures ou si c'est l'absence de prise de mesures qui rend M. Lutgen absurde. Ce n'est pas à moi à prendre position dans ce débat. Les institutions sont comme elles sont. Les Régions sont indépendantes à ce niveau. Je n'ai rien à ajouter sur ce sujet.

 

13.03  Talbia Belhouari (PS): Monsieur le président, je serai également brève. Je m'attendais à ce genre de réponse que je trouve dommage. Personne ne prend ses responsabilités et tous se renvoient l'ascenseur! Vous êtes néanmoins le ministre fédéral de la Mobilité et je pense qu'il y aurait au minimum moyen d'œuvrer au niveau de l'information. Car des pics de pollution, nous allons encore en connaître dans les jours et les semaines à venir. L'objet de ma question n'avait d'autre but que de rendre notre pays un peu moins ridicule!

 

Le président: La pollution traverse les frontières des Régions et des Communautés!

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

14 Vraag van de heer Hendrik Bogaert aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over "de laattijdige betaling van facturen door de POD Wetenschapsbeleid" (nr. P1840)

14 Question de M. Hendrik Bogaert au ministre de l'Économie, de l'Énergie, du Commerce extérieur et de la Politique scientifique sur "le paiement tardif de factures par le SPP Politique scientifique" (n° P1840)

 

(De heer Bogaert gaat naar het spreekgestoelte met een doos vol papieren)

(M. Bogaert rejoint la tribune les bras chargés d'une boîte remplie de papiers)

 

Mijnheer Bogaert, wat is dat? Gaat u dat aan de minister overmaken? De enen gooien dat van daarboven naar beneden, de anderen brengen dat blijkbaar mee.

 

(…): (…)

 

14.01  Hendrik Bogaert (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb een vraag over de onbetaalde facturen van de regering. De heer Verwilghen moet zich niet persoonlijk geviseerd voelen want ik heb eigenlijk hetzelfde vastgesteld bij verschillende departementen. Ik ben naar het Rekenhof geweest en ik heb daar de vijftig eerste facturen van 2007 gevraagd die betaald werden. Het eerste pakje dat ik openmaakte, was dat van de heer Verwilghen.

 

Daaruit bleek dat experts, die naar ik aanneem in opdracht van minister Verwilghen, uitgestuurd werden naar bijvoorbeeld Zuid-Afrika of andere congresplaatsen hun kosten indienden bij de minister, maar dat die kosten niet tijdig worden terugbetaald. Ik heb facturen gevonden van januari 2006 die pas betaald werden in januari 2007. Ik heb facturen gevonden van juli 2006 die betaald werden in januari 2007. Ik heb facturen gevonden van augustus 2006 die betaald werden in januari 2007.

 

Mijnheer de minister, wat is er precies aan de hand? Hoe komt het dat al die facturen pas betaald werden in januari 2007, terwijl ze dateerden van maanden voordien? Het gaat om vijf of zes maanden maar er zijn ook experts die pas twaalf maanden na het indienen van hun kosten, werden betaald.

 

14.02 Minister Marc Verwilghen: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Bogaert, ik ben een beetje verrast dat u deze vraag nu stelt omdat ik in de maanden november en december in de commissies van zowel Kamer als Senaat zowat werd overstelpt met een reeks vragen die betrekking hadden op achterstallige betalingen die door de POD Wetenschapsbeleid werden opgelopen.

 

U moet weten dat er jaarlijks meer dan 10.000 facturen betrekking hebben op deze Programmatorische Overheidsdienst. Dat is heel wat. Ik denk dat we gerust mogen stellen dat er zich ten gevolge van het ankerprincipe een probleem heeft gesteld binnen die POD. Ik heb geen moeite om dat hier te zeggen.

 

Belangrijk om te onthouden is evenwel dat we erover hebben gewaakt dat alle dotaties, die de werking van de wetenschappelijke instellingen moeten kunnen garanderen, tijdig zouden worden betaald. Ik wil in elk geval geen herhaling van wat in 2006 is gebeurd. Om die reden heb ik aan de POD Wetenschapsbeleid, meer bepaald haar voorzitter, gevraagd mij een volledig overzicht van de betalingskalender voor 2007 te bezorgen van alle facturen die in de loop van dit jaar verschuldigd zullen zijn. De regelmaat ervan kan men voor een stuk inschatten. Tegelijkertijd moet men mij ook een overzicht bezorgen van de redelijke termijnen waarbinnen de betalingen mogen worden verwacht.

 

Het belangrijkste is volgens mij dat de werking van de POD Wetenschapsbeleid niet in het gedrang is gekomen door het feit dat ik gewaakt heb over de onmiddellijke betalingen van de dotaties. Sommige dotaties zijn bijzonder groot, mijnheer de voorzitter. Ik wil er even aan herinneren dat ESA en EUMETSAT er deel van uitmaken. Voor de ESA bijvoorbeeld bedraagt de dotatie meer dan 100 miljoen euro op jaarbasis.

 

Ik wil aan het geschetste probleem, dat ik erken, in elk geval een afdoende oplossing bieden.

 

14.03  Hendrik Bogaert (CD&V): In de eerste plaats, mijnheer de minister, dank ik u dat u erkent dat er een probleem is. U gaat actie ondernemen om de betalingsachterstand goed te maken. Het siert u dat u actie onderneemt.

 

Het enige probleem is dat ik dezelfde vragen ook vorig jaar in dezelfde periode heb gesteld. Ik had toen facturen van september 2005 die pas werden betaald in januari 2006. Ik heb een aantal exemplaren mee. Het gaat hier bijvoorbeeld over een aankoop van drank, spa monopole, cola-light lemon, gewone cola-light. Deze factuur kan niet op tijd worden betaald door de federale overheid. We spreken van 27 september 2005. De budgettaire toestand van de overheid was dusdanig dat die cola-light lemon in september niet kon worden betaald en dat de betaling werd verschoven naar januari 2006.

 

Wat ik ook wil opmerken, is dat er een stempel op stond van het kabinet waaruit moest blijken dat men dit nog dat jaar zou betalen. Ik heb gemerkt dat die stempel werd verwijderd waarna er een nieuwe stempel werd gezet. Dit is toch wel het bewijs dat de facturen van de overheid naar het volgende jaar – ja zelfs naar de volgende generatie, vrees ik - worden doorgeschoven.

 

Ik heb facturen van het gewaardeerde dagblad De Tijd, aan wie men communiceert dat alles in orde is met de begroting. Het abonnement wordt dus ook niet betaald. Opnieuw, de stempel is doorgehaald en de betaling wordt verschoven naar het volgende jaar. Zelfs facturen van mensen aan wie men communiceert dat alles in orde is, worden niet betaald. Hetzelfde geldt voor Het Nieuwsblad en andere dagbladen.

 

Mijnheer de voorzitter, ik resumeer. Het probleem is helemaal niet opgelost. Ik stond hier vorig jaar met dezelfde vragen. Men heeft toen gezegd dat men het probleem van de onbetaalde facturen zou oplossen. Ik sta hier vandaag opnieuw en ik merk opnieuw dat er een betalingsachterstand van vijf à zes maanden is. Ik vind dat dat, ook internationaal, een heel slechte reputatie aan ons land geeft.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

15 Vraag van mevrouw Annemie Turtelboom aan de minister van Werk over "de regionalisering van het werkgelegenheidsbeleid" (nr. P1845)

15 Question de Mme Annemie Turtelboom au ministre de l'Emploi sur "la régionalisation de la politique de l'emploi" (n° P1845)

 

15.01  Annemie Turtelboom (VLD): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, beste collega’s, er is een evaluatie van de activering van het werkzoekendenbeleid. Ik denk dat wij toch wel mogen stellen dat er een mentaliteitswijziging is. Het nieuwe systeem van de evaluatie werkt.

 

We zien bijvoorbeeld dat in Wallonië echt een inhaalbeweging wordt gedaan op het gebied van de transmissies van werkonwillige werkzoekenden. Daartegenover zien we echter dat er nog altijd een groot verschil is tussen Vlaanderen en Wallonië: er wordt wel een inhaalbeweging gedaan, maar men is nog niet waar men moet zijn. Ter vergelijking: 52% in Vlaanderen ten opzichte van 42% in Wallonië.

 

Eigenaardig daarbij vond ik uw verklaring van vandaag, waarin u zegt dat de kwaliteit van de dossiers minder goed is. Ik vind dat een beetje een rare opmerking. Uiteindelijk zou ik namelijk verwachten dat de kwaliteit van de dossiers vrij uniform is en heel goed doorgesproken werd tussen de federale en de regionale overheid.

 

U zegt ook dat u de kwaliteit van de activering nog wil verbeteren door het systeem van Oostende uit te breiden, waarbij werkzoekenden per sms jobaanbiedingen krijgen, enzovoort.

 

U wil ook de interregionale mobiliteit verbeteren. Dat is heel terecht. Het kan namelijk niet de bedoeling zijn dat we voor knelpuntberoepen mensen uit Oost-Europa naar hier laten komen om te werken en tegelijkertijd schotten zouden optrekken tussen de verschillende regio’s in ons land, want ik denk dat we dan fout bezig zijn.

 

U spreekt niet over de omschrijving van passende jobbetrekking. Wanneer kan een werkzoekende een aanbod niet weigeren? Nochtans, Fons Leroy van de VDAB vraagt een nieuwe definitie of een aanpassing van de bestaande.

 

Tot slot merk ik toch wel een verschil in visie aangaande de regionalisering van het arbeidsbeleid tussen u en uw socialistische collega op het Vlaamse niveau. De werkloosheidsuitkeringen moeten naar de regio’s gaan, vindt uw collega, maar uzelf zegt dat ze federaal moeten blijven.

 

Mijnheer de minster, daarbij heb ik de volgende vragen.

 

Hoe denkt u de kwaliteit van de dossiers te verbeteren? Ik vraag dat omdat dat toch wel een heel frappante opmerking is.

 

Hoe zult u de interregionale mobiliteit verbeteren? Waarom is er bijvoorbeeld nog altijd geen samenwerking tussen VDAB en FOREM, terwijl die er toch al een tijdje zou kunnen zijn?

 

Wat denkt u over de omschrijving van de passende dienstbetrekking?

 

15.02 Minister Peter Vanvelthoven: Collega, de cijfers waarnaar u verwijst, zijn de redelijk recente cijfers van het jongste evaluatiecomité, dat om de 6 maanden de evaluatie maakt van het activeringsbeleid in België, dus in de verschillende regio’s. Ik meen dat het inderdaad nuttig was die cijfers toch eens te vergelijken met de beginperiode, 2005, en de afgelopen periode, 2006. Ik wil ze toch nog even herhalen.

 

Het aantal transmissies – dat wil zeggen: het aantal dossiers dat vanuit VDAB, FOREM en BGDA/ORBEM aan de RVA wordt bezorgd – ging in Vlaanderen van 629 in 2005 naar 6.270 in 2006, in Wallonië van 280 in 2005 naar 9.106 in 2006, en in Brussel van 791 in 2005 naar 1.125 in 2006. Dat zijn de transmissies. Wij zien dat het aantal transmissies enorm de hoogte is ingegaan, maar wij zien nog altijd – in mijn ogen – dat de kwaliteit van de transmissies nog beter kan.

 

Wat bedoel ik daarmee? In het samenwerkingsakkoord was destijds, medio 2004, afgesproken dat de transmissies elektronisch zouden gebeuren. Alles wat wij binnenkrijgen, is wel zoals het afgesproken is, maar ondertussen hebben wij aan de regio’s gevraagd er meer kwaliteit in aan te brengen, zodat de RVA veel beter de dossiers onmiddellijk kan beoordelen en geen bijkomende informatie hoeft te vragen. Men doet in de drie regio’s vandaag al meer dan destijds is afgesproken. Dat betekent dat het activeringsbeleid werkt en dat wij samenwerken, dat wij elkaar stimuleren om beter werk af te leveren. Dat betekent ook dat de sancties, het gevolg dat de RVA geeft aan die transmissies, behoorlijk in aantal zijn. In Vlaanderen geeft 54% van de behandelde dossiers aanleiding tot sancties, in Wallonië 41,4%, en in Brussel 61,6%.

 

De transmissies kunnen en moeten nog beter. Dat is een uitdaging, meen ik, voor de volgende periode.

 

Maar ook op het terrein kan de bestaande samenwerking tussen RVA en de gewestinstellingen nog veel beter. U verwees naar het Oostendse model, waar laaggeschoolde jongeren heel snel – zelfs per sms – in kennis worden gesteld van vacatures. Wanneer jongeren daar niet op ingaan, wordt de RVA ook snel verwittigd en de RVA roept dan ook snel de jongeren op en wijst hen op de mogelijke gevolgen van het feit dat men daar niet op ingaat. Dat blijkt een goed systeem te zijn. Het is belangrijk – Vlaanderen heeft dit aangegeven – dat men in Vlaanderen die samenwerking verder wil uitbreiden. De RVA staat klaar om dat te doen.

 

Maar ik meen ook – en vandaar dat ik dat in dat artikel heb gezegd – dat er zich opportuniteiten aanbieden, vooral in de grensregio rond de taalgrens. Wij stellen vandaag bijvoorbeeld vast dat er in het Kortrijkse maar een werkloosheid is van zo’n 3%. Men vindt daar bijna niemand meer om de vacatures in te vullen. Het zou dus goed zijn dat FOREM het initiatief zou nemen om Waalse werklozen te leiden naar die openstaande vacatures in Vlaanderen. Ter zake stel ik voor dat men daar, op dezelfde manier als in Oostende, heel snel op de bal zou spelen en dat men een samenwerkingsakkoord daarover met FOREM zou sluiten.

 

In het Brusselse geldt eigenlijk hetzelfde voor BGDA/ORBEM. Ik meen dat die manier van werken vooral in de grensregio bijkomende vruchten kan opbrengen, met een win-winsituatie voor Vlaanderen, waar de bedrijven arbeidskrachten vinden, en voor Wallonië, waar de Waalse werklozen een job vinden die hen kan helpen.

 

Dat is de reden waarom ik daartoe heb opgeroepen.

 

U hebt een vraag gesteld in verband met de passende dienstbetrekking. Wij moeten die discussie aangaan. Er zijn wel meer actoren die het begrip passende dienstbetrekking willen herbekijken. Ik denk dat wij dat binnenkort moeten doen, samen met de sociale partners.

 

15.03  Annemie Turtelboom (VLD): Mijnheer de minister, het punt dat u maakt met betrekking tot de interregionale mobiliteit, is terecht.

 

Ik denk echter dat er ook binnen een taalgebied grote regionale verschillen zijn. Het ligt niet alleen aan de taalgrens. Het is waar dat er nog steeds geen samenwerking is tussen VDAB en FOREM. Dat is belangrijk, maar ook binnen een taalgroep zijn er soms op tien tot vijftien kilometer van elkaar werkloosheidsverschillen van vijf tot zes procent, terwijl er daarvoor geen objectieve reden bestaat, er een goede verbinding is enzovoort.

 

Ik ben wel blij met de evolutie inzake de omschrijving van passende dienstbetrekking. U zegt dat wij het debat moeten aangaan. Dat is terecht. Ik ben blij dat u het voorbije anderhalf jaar bent geëvolueerd en nu zegt dat u het debat wil openen, nadat u op een eerdere vraag antwoordde dat dat niet aan de orde was.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

16 Agenda

16 Agenda

 

Le président: Conformément à l'avis de la Conférence des présidents du 14 mars 2007, je vous propose d'inscrire à l'ordre du jour de la séance plénière de cet après-midi la nomination d'un membre suppléant de la Commission de la protection de la vie privée (n° 2990/1).

Overeenkomstig het advies van de Conferentie van voorzitters van 14 maart 2007, stel ik u voor op de agenda van de plenaire vergadering van deze namiddag de benoeming van een plaatsvervangend lid van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer (nr. 2990/1) in te schrijven.

 

Pas d'observation? (Non)

Il en sera ainsi.

 

Geen bezwaar? (Nee)

Aldus zal geschieden.

 

Projets et propositions

Ontwerpen en voorstellen

 

17 Projet de loi portant des dispositions diverses (IV) (2873/1-26)

- Proposition de loi modifiant l'article 3, §6, du livre III, titre VIII, chapitre II, section 2, du Code civil (257/1-2)

- Proposition de loi relative à la promotion de la commercialisation de la recherche scientifique (2273/1-2)

- Proposition de loi modifiant la loi du 21 décembre 1998 relative à la sécurité lors des matches de football en vue d'instaurer une obligation de se présenter (2417/1-2)

- Projet de loi portant des dispositions en matière de logement (2874/1-4)

17 Wetsontwerp houdende diverse bepalingen (IV) (2873/1-26)

- Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 3, §6, van boek III, titel VIII, hoofdstuk II, afdeling II, van het Burgerlijk Wetboek (257/1-2)

- Wetsvoorstel ter bevordering van de commercialisatie van wetenschappelijk onderzoek (2273/1-2)

- Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden teneinde een aanmeldingsplicht in te voeren (2417/1-2)

- Wetsontwerp houdende bepalingen inzake huisvesting (2874/1-4)

 

Propositions déposées par:

Voorstellen ingediend door:

- 257: Jo Vandeurzen

- 2273: Anne-Marie Baeke, Bart Tommelein, Carl Devlies, Servais Verherstraeten, Dirk Van der Maelen, Johan Vande Lanotte, Annemie Roppe, Melchior Wathelet, Éric Massin, François-Xavier de Donnea

- 2417: Annemie Turtelboom, Alain Courtois, Filip Anthuenis

 

Je vous propose de consacrer une seule discussion à ces projets et propositions de loi. (Assentiment)

Ik stel u voor een enkele bespreking aan deze wetsontwerpen en –voorstellen te wijden. (Instemming)

 

Discussion générale

Algemene bespreking

 

La discussion générale est ouverte.

De algemene bespreking is geopend.

 

J'ai une série de rapporteurs.

 

Mevrouw Raemaekers is verslaggever, mevrouw Lahaye-Battheu, mevrouw Ghenne, de heer Stijn Bex, Mme Douifi, Trees Pieters, Anne-Marie Baeke, Camille Dieu, Colette Burgeon en Hilde Dierickx. Dat is veel.

 

Wat zullen de verslaggevers doen?

 

17.01  Magda Raemaekers, rapporteur: Mijnheer de voorzitter, ik ben rapporteur in verband met technische wijzigingen aan de wet op het leerlingstelsel, de wet betreffende de Fondsen voor Bestaanszekerheid en de arbeidsongevallenwet.

 

Ik begin met het leerlingstelsel voor werknemersberoepen in artikel 64. Het ontworpen artikel bepaalt dat de sectoren zelf van die leeftijdsvereiste mogen afwijken, zonder dat de NAR daartoe eerst toestemming moet geven. Die regel stemt overeen met de gangbare praktijk.

 

Dan kom ik aan de wijziging van de wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor Bestaanszekerheid. De statuten van de Fondsen voor Bestaanszekerheid, die bij CAO worden vastgelegd, vermelden vaak alleen de vestigingsplaats van het fonds, bijvoorbeeld Brussel, maar niet het volledige adres. In de administratieve praktijk geeft dat nogal eens aanleiding tot vergissingen. Overeenkomstig de ontworpen bepalingen moet voortaan het volledige adres worden vermeld.

 

Dan is er de Arbeidsongevallenwet. Er is het specifiek boekhoudplan van het Fonds voor Arbeidsongevallen. De desbetreffende verwijzing naar de Arbeidsongevallenwet moet bijgevolg worden vervangen door een verwijzing naar de te voeren boekhouding als bedoeld bij het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid.

 

Dan is er afdeling 2, de behandeling van klachten en bemiddelingsverzoeken door het Fonds voor Arbeidsongevallen. Het nieuwe artikel 87ter moet de bevoegdheden van het FAO ter zake verduidelijken en afstemmen op het koninklijk besluit van 21 juni 2006. Het artikel verduidelijkt zodoende dat het FAO exclusief bevoegd is voor de behandeling van klachten en verzoeken tot bemiddeling binnen het kader van zijn wettelijke opdrachten.

 

Het nieuwe artikel 87quater maakt het mogelijk om een protocol te sluiten om de wederzijdse uitwisseling van de klachten die tot de bevoegdheden van respectievelijk het FAO en de ombudsdienst Verzekeringen te regelen.

 

Mevrouw Greta D’hondt intervenieerde tijdens de algemene bespreking. Zij wees erop dat de regering tijdens deze legislatuur een recordaantal ontwerpen van programmawet en ontwerpen houdende diverse bepalingen heeft ingediend.

 

Artikelsgewijze bespreking en de stemmingen. Leerlingenstelsel voor werknemersberoepen, artikel 64. Er werden geen opmerkingen gemaakt. Dit werd eenparig aangenomen.

 

Hoofdstuk II, wijziging van de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, artikelen 65 en 66. Over deze artikelen werden geen opmerkingen gemaakt. Ze werden achtereenvolgens eenparig aangenomen.

 

Hoofdstuk III, arbeidsongevallen. Mevrouw Maggie De Block suggereerde met betrekking tot de klachten een protocol te sluiten tussen de bemiddelingsdiensten van de verzekeringssector en het Fonds voor Arbeidsongevallen. De klagers zouden weleens moeite kunnen hebben om te bepalen bij welke dienst zij een klacht moeten indienen. De minister van Werk is tussengekomen om aan te geven dat het artikel 70 tegemoetkomt aan de opmerkingen van de spreekster.

 

Over de artikelen 67 tot 70 werden geen opmerkingen gemaakt. Ze werden vervolgens eenparig aangenomen. Alle naar de commissie verwezen bepalingen werden eenparig aangenomen.

 

De voorzitter: Dank u wel, mevrouw. Ik vermoed dat de andere verslaggeefsters en verslaggevers verwijzen naar hun schriftelijk verslag.

 

Ik vermoed dat mevrouw Creyf het nucleair passief wil aansnijden. De heer Verwilghen is aanwezig. Ik zal de huurwetgeving laten behandelen als mevrouw Onkelinx er is. Ik probeer het een beetje te ordenen.

 

17.02  Simonne Creyf (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, het wetsontwerp houdende diverse bepalingen IV brengt belangrijke wijzigingen aan aan het Fonds voor de voorzieningen voor de ontmanteling van de kerncentrales, beter bekend als het nucleair passief. Als de kerncentrales zullen worden gesloten – in het huidige wettelijke scenario zal dat al mogelijk zijn in 2015 – moet er geld zijn voor de ontmanteling van de kerncentrales en voor de ontsmetting van de sites. Daartoe is er een fonds aangelegd, gestijfd door de verbruikers van energie. Op dit ogenblik zit er ongeveer 4,5 miljard in dit fonds. Men verwacht eigenlijk dat het dubbele nodig zal zijn op het ogenblik van de volledige ontmanteling.

 

Dit fonds met 4,5 miljard euro is dus een spaarpot voor de toekomst. Dit fonds wordt beheerd door Synatom. Synatom wordt beheerd door een raad van bestuur samengesteld uit bestuurders verbonden aan de enige aandeelhouder, zijnde Electrabel, en twee regeringsvertegenwoordigers die over een golden share beschikken en die worden aangeduid door de minister van Energie. Belangrijk is dat de producent Electrabel 75% van dit fonds mag investeren in de eigen onderneming, mits voorwaarden. Er is dus 25% in dat fonds dat niet naar Electrabel gaat.

 

Welnu, in de wet houdende diverse bepalingen wordt vastgesteld dat 10% van die 25% die niet uitgeleend wordt aan Electrabel, kan worden aangewend door derden, tegen een lage interest, lager dan op de markt. Als we dat even omrekenen, dan gaat het ongeveer over 110 miljoen euro. Dat geld mag uitgeleend worden aan derden. Welke derden? Daarover staat er niets in de wet.

 

Bovendien kan bij een in de Ministerraad overlegd koninklijk besluit nog meer aan derden worden uitgeleend, dus meer dan 10% van de 25%. Bij wijze van spreken zou de volledige 25% aan derden kunnen worden uitgeleend. Zelfs de verhouding 75-25 kan via een koninklijk besluit worden gewijzigd.

 

Na de beslissing hierover in de Ministerraad werd meegedeeld dat het zou gaan om milieuvriendelijke investeringen of projecten. Dit staat echter niet in het wetsontwerp en zelfs niet in de memorie van toelichting. De spaarpot of een deel van de spaarpot kan dus aan derden worden uitgeleend, zonder dat er in de wet enige specificatie opgenomen is over wie die derden zijn of kunnen zijn.

 

De Commissie voor de Nucleaire Voorziening zal bepalen welke rechtspersonen en projecten voor een lening in aanmerking kunnen komen. Er wordt dus geld uit het nucleair fonds gehaald. Een koninklijk besluit kan beslissen dat er nog meer geld uit het fonds gaat en een commissie zal beslissen naar wie het geld gaat. Er is geen controle van het Parlement. Niets. Gedaan.

 

Minister Di Rupo heeft aan de Waalse burgemeesters beloofd dat voor 100 miljoen euro aan goedkope leningen ter beschikking zullen worden gesteld om energiebesparende maatregelen te financieren. In Vers l’Avenir van 13 januari 2007 wordt aangekondigd dat de door minister Di Rupo beloofde 100 miljoen euro voor hernieuwbare energie uit het Synatom-fonds gefinancierd zal worden. Straks wordt het nucleair passief gebruikt om Waalse regeringsbeloften te financieren. Wij maken ons dus ernstige zorgen.

 

Het CD&V-standpunt is het volgende. Wij zijn er niet tegen dat meer middelen uit het fonds in eigen land worden geïnvesteerd. Wij zijn er niet tegen dat die middelen in milieuvriendelijke projecten worden geïnvesteerd, integendeel. Dit laatste staat niet in de wet. Er zijn dus geen garanties dat dit inderdaad naar milieuvriendelijke projecten gaat. Voorts vrezen wij ook dat er een gat in het nucleair passief zal worden geslagen.

 

Het geld dat in het nucleair fonds zit brengt geld op en moet, om voldoende te zijn, jaarlijks met 5% aangroeien. Wij twijfelen eraan of die groeivoet van 5% kan worden aangehouden door 100 miljoen euro of meer uit te lenen aan een interestvoet onder de marktinterest, zeker onder de 5%. Bovendien gaat het geld naar derden. Er is altijd een risico aan leningen. De minister heeft dat in de commissie trouwens zelf toegegeven. De vraag is of het geld beschikbaar zal zijn op het moment dat het nodig is. Wat zal er bijvoorbeeld gebeuren in het geval van faillissement bij een dergelijke derde? Er zijn dus risico’s dat het uitgeleende geld aan een te lage interest niet beschikbaar zal zijn, of misschien helemaal niet zal kunnen worden terugbetaald op het moment dat het nodig is.

 

De regering is gerust en kan gerust zijn. In de wet staat immers ook dat, indien er een tekort is, dus indien het beschikbare geld in het Nucleair Fonds te weinig is voor de ontmanteling van de kerncentrales, de producent het tekort zal betalen. De producent moet het gat dus opvullen. De producent is in werkelijkheid de verbruiker van energie en riskeert dus een tweede keer te moeten betalen voor de ontmanteling van de nucleaire centrales.

 

Dat is typisch voor de regering-Verhofstadt, namelijk geld nemen waar er geld is, zonder met de toekomst rekening te houden.

 

Wij eisen waterdichte garanties bij het uitlenen van het geld. Wij zullen ook niet aanvaarden dat het geld wordt gebruikt voor andere doeleinden dan voor investeringen in hernieuwbare of alternatieve energie.

 

Le président: Si j’ai bien compris, M. Wathelet interviendra sur le même sujet. J’essaie de regrouper les sujets, ce qui n’est pas facile.

 

17.03  Melchior Wathelet (cdH): Monsieur le président, je ne vais pas reprendre le volet théorique que Mme Creyf a évoqué. Aujourd'hui, le fonds Synatom est alimenté à hauteur de 4,3 milliards d'euros en vue de financer le démantèlement des centrales nucléaires et le traitement des déchets. On sait rarement qu'environ 75% du fonds servent au traitement des déchets et que seuls 25% servent réellement au démantèlement des centrales nucléaires.

 

On a prévu un mécanisme de financement ou presque d'auto-financement grâce au rendement de ce fonds assuré par l'argent prêté essentiellement à Electrabel. Ce n'est pas comme s'il s'agissait d'un fonds avec un minimum d'argent disponible et duquel on pourrait retirer un peu d'argent. L'entièreté de ce fonds avec son rendement prévu et imposé aujourd'hui sera entièrement dépensé lorsque l'ensemble des centrales auront été démantelées et que les déchets auront été traités.

 

Quelle est la position du gouvernement? Quelle idée a-t-il émise? Elle consiste à prêter une partie de l'argent du fonds Synatom à un certain nombre d'entreprises qui, grâce à ces montants, investiront dans les énergies renouvelables.

 

De prime abord, l'idée semble tout à fait intéressante. Cependant, des questions nous viennent directement à l'esprit. À qui allons-nous prêter cet argent, environ 110 millions d'euros, et sur base de quels critères? Comment comptons-nous répartir les prêts à ces différentes entreprises, fonds ou commissions? Nous ne pouvons pas nous permettre de ne pas récupérer cet argent. Il devra servir à démanteler nos centrales et à traiter nos déchets nucléaires. Il est donc important de savoir à qui on le prête. Or, ce point est totalement délégué au Roi qui doit en fixer les modalités et critères.

 

Une autre question est de savoir combien on prête. On sait aujourd'hui que dans les 4 milliards, 3 sont prêtés à Electrabel avec un taux de rendement d'un peu plus de 6%. Et les 25% restants sont prêtés à d'autres institutions, moins longtemps dans le temps mais avec un rendement inférieur. Quelle partie de ce fonds va-t-on prêter? On nous parle de 10% des 25%, donc 2,5% du fonds, c'est-à-dire un montant entre 100 et 110 millions d'euros. Et, dans le même temps, par voie d'arrêté royal, le gouvernement peut décider de prêter plus s'il le souhaite! Il s'en octroie lui-même le droit!

 

Non seulement, le gouvernement peut décider à qui on prête sans aucune "guideline", sans aucune contrainte, sans aucun élément de choix repris dans le texte légal mais il peut aussi prêter ce qu'il veut des 25% qui ne sont pas prêtés à Electrabel et, pire, il peut même aller plus loin et prêter une partie de ce qui est aujourd'hui prêté à Electrabel avec un rendement de plus de 6%. Le gouvernement a donc les pleins pouvoirs pour prêter l'argent à qui il veut mais aussi pour déterminer quelle partie du fonds il va prêter.

 

In fine, et c'est peut-être l'élément le plus important et le plus inacceptable dans ce texte, quel est le taux de rendement que l'on va imposer aux entreprises ou aux fonds à qui l'on va prêter l'argent? Comment va-t-on faire pour que le fonds Synatom soit assuré d'un rendement suffisant permettant, quelques années plus tard, de démanteler nos centrales et traiter nos déchets nucléaires? Il n'y a rien dans le texte: délégation au Roi!

 

Le rendement qui doit être assuré quant au prêt de ces 110 millions n'est pas déterminé dans le texte, c'est le gouvernement qui peut le déterminer. Cet argent est prêté, il doit produire un rendement qui doit permettre d'alimenter le fonds, mais on délègue cela au gouvernement. Pire, quant aux modalités de rapatriement de cet argent dans le fonds, le texte ne dit rien non plus et laisse une totale liberté au gouvernement.

 

Quant à savoir à qui on prête, quant à savoir comment on prête, quant à savoir comment on rapatrie l'argent, quant à savoir le taux de rendement qui doit être atteint par ce prêt, tout est délégué au Roi.

 

Monsieur le ministre, je ne peux absolument pas accepter cela! Ce fonds Synatom, qui fonctionne correctement aujourd'hui, est censé, dans quelques années, servir au démantèlement des centrales nucléaires et au traitement des déchets. Ce n'est donc pas rien! On doit faire en sorte que cet argent rentre dans le fonds. On doit garantir un rendement suffisant. On doit déterminer à qui on prête l'argent. On doit déterminer quelle part du fonds on peut se permettre de prêter à un certain nombre d'entreprises qui veulent investir dans le renouvelable.

 

On ne trouve rien dans ce texte à ce sujet, absolument rien! Ce texte octroie des pouvoirs spéciaux au gouvernement et lui permet de faire n'importe quoi avec le fonds Synatom. On comprend l'objectif du gouvernement!

 

Je me rappelle, monsieur le ministre, d'une discussion que j'ai eue dans cette assemblée avec la ministre du Budget. Pour une fois, on s'était assuré que ce fonds serait bien alimenté. Je lui avais demandé si elle pouvait nous garantir qu'elle ne toucherait pas à ce fonds, qu'elle n'allait pas s'en servir pour le budget. Nous avons alors pu constater son malaise. Face à ces questions, sa position n'était pas confortable. Pourquoi? Nous avons la réponse aujourd'hui: on permet au gouvernement de faire ce qu'il veut avec ce fonds Synatom. Autrement dit, il pourra l'utiliser comme il le souhaite: il pourra octroyer des montants à qui il veut, il pourra définir des taux de rentabilité, définir des modalités de remboursement et définir des critères fixant les montants du fonds qu'il pourra utiliser à sa guise.

 

Tout cela, monsieur le ministre, nous ne pouvons l'accepter.

 

Le président: Monsieur le ministre, ce point comportant plusieurs volets, je vous propose de répondre maintenant.

 

17.04 Minister Marc Verwilghen: Mijnheer de voorzitter, ik zal relatief kort zijn, aangezien over die aangelegenheid immers uitgebreid werd gediscussieerd in de commissie.

 

D'ailleurs, je rappelle qu'avant traitement du texte en commission, j'avais certaines questions d'un type plutôt nerveux, dont les réponses ont peut-être aussi été quelque peu nerveuses; j'ai demandé d'attendre jusqu'au moment où l'on disposerait du texte.

 

Ik wil toch even een heel belangrijk principe herhalen. In wezen wijzigt de wet die goedgekeurd werd op 11 april 2003, niet de principes die in die wet voorhanden zijn, namelijk het aanleggen van voorzieningen met het oog op de ontmanteling van de kerncentrales en het regelen van het beheer van de splijtstoffen van dezelfde centrales op een heel welbepaald systeem. Die blijven behouden, inbegrepen de drie fundamentele principes die ten grondslag liggen van die wet: de volledige verantwoordelijkheid van de beheerder van de provisie; controle op de toereikendheid en de beschikbaarheid van de provisie en het behoud van de garanties. Dat is ons uitgangspunt geweest.

 

Bien entendu, deux changements sont à l'ordre du jour. Le premier, c'est le pourcentage des provisions, suivant une clef de répartition de 25/75. Celle-ci peut être revue mais ne l'est pas pour l'instant.

 

De mogelijkheid bestaat dat een gedeelte van de resterende 25% - meer bepaald 2,5% - kan worden aangewend voor welbepaalde leningen tegen een gunstiger tarief dan het markttarief.

 

Ze moeten echter nog altijd naar hetzelfde einddoel leiden. Als ze dat niet doen, zijn de maatschappijen die de kerncentrales exploiteren en onder zich hebben, in elk geval niet vrijgesteld van de kosten. Overigens kunnen of mogen zij die kosten niet meer doorrekenen aan de klanten.

 

Je comprends que certaines questions reviennent, questions également posées en commission: les types de prêts, leurs montants, etc. J'ai répondu alors qu'une commission a été tout spécialement créée pour se pencher sur les projets qui lui seront soumis, ainsi que pour traiter les dossiers des sociétés qui se porteront candidates pour ce type de prêts.

 

Ik heb er ook onmiddellijk bij gezegd, mijnheer de voorzitter, dat dit onder geen enkel beding afbreuk doet aan de akkoorden die zijn gesloten. Men heeft dan de vraag gesteld of dit geen risico inhield. Ik heb altijd gezegd dat het moeilijk is om risico's uit te sluiten bij een lening. Ook voor banken bestaan die risico's. Wat doen banken om zich veilig te stellen? Zij eisen een afdoende waarborg en dat zal hier dus niet anders zijn. Wat dat betreft, zijn er voldoende garanties voor handen.

 

Ik denk dat het voorstel van de regering bruikbaar is zowel met betrekking tot de verdeelsleutel als tot de 2,5%. Ik hoor nu zeggen dat het voor hen mogelijk is als die doelstellingen worden gerespecteerd. Dat is de onderliggende teneur. Men zegt dat dit werk meer in de handen van de regering ligt waardoor men er geen controle op heeft. Laat ons eerlijk wezen, mijnheer de voorzitter, welk werk de regering ook doet, zij is daarover verantwoording verschuldigd in het Parlement. Het is dus te allen tijde controleerbaar. Ik ben er dan ook van overtuigd dat men, mocht men op een bepaald ogenblik mankementen vaststellen, niet zal nalaten om daarop te reageren. Nogmaals, alle waarborgen zijn voor handen omdat de principes, eigen aan de wet van 2003, niet werden veranderd.

 

De voorzitter: Ik wil er geen minidebat van maken maar het is misschien gemakkelijker als er meteen wordt gerepliceerd zo is er een eenheid in de debatten.

 

17.05  Simonne Creyf (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik denk dat wij alleen maar hetzelfde verhaal kunnen brengen. In de wet van 2003 zijn belangrijke principes vervat maar het is de eerste keer dat dit geld nu wordt uitgeleend en aan derden wordt gegeven. De garanties, die inderdaad in de wet vervat zijn, zijn volgens ons daardoor niet langer in dezelfde mate gegarandeerd.

 

Ten tweede, de 5%. Er is uitgerekend via een wiskundig en mathematisch model dat die 5% nodig is, wil men aan het eindbedrag komen dat nodig is. Als men die leningen nu uitkeert aan rente lager dan die 5% dan wordt er een gat geslagen, dat kan niet anders.

 

Ten derde, in de hypothese dat er inderdaad een gat wordt geslagen, is het onze vrees dat niet al het geld voor handen zal zijn op het ogenblik dat het er moet zijn. Dit is een fonds met een bestemming en een heel belangrijke bestemming, namelijk de ontmanteling van de kerncentrales op het ogenblik dat het nodig is. Dat geld moet er niet alleen zijn, maar het moet ook beschikbaar zijn.

 

Heel de vraag is wat er zal gebeuren als het geld er niet zal zijn. De regering kan zich rustig voelen want de producent zal dan wel het verschil betalen. Voorzitter, wij weten dat de producent dit zal doorrekenen aan de consument. Dat fonds wordt nu gespijsd door de consument, de verbruiker van elektriciteit via een heffing op de kilowatturen. Als dit fonds achter niet voldoende blijkt te zijn omdat er geld uit werd geleend dat niet is teruggekeerd, zal het diezelfde consument zijn die een tweede keer zal betalen. De consument riskeert dus een tweede keer te moeten betalen voor datzelfde nucleaire passief. Welnu, de regering neemt hiermee een zeer groot risico.

 

Le président: Madame Gerkens, je vous ai fait appeler, car j'ai l'impression que vous interveniez dans la discussion de ce volet. Mme Creyf et M. Wathelet sont intervenus et M. le ministre a déjà répondu. S'agissant d'une loi portant des dispositions diverses, je tente de regrouper les interventions. Vous avez la parole. Nous verrons si M. le ministre estime encore nécessaire de répliquer

 

17.06  Muriel Gerkens (ECOLO): Monsieur le président, M. le ministre a-t-il déjà répondu?

 

Le président: Il a répondu à Mme Creyf et M. Wathelet. Qui sait? Peut-être répondra-t-il une seconde fois pour vous faire plaisir? Cela dépend de vos questions évidemment!

 

17.07  Muriel Gerkens (ECOLO): Ce serait bien qu'il donne des réponses que j'aimerais entendre!

 

Le président: Un ministre est là pour répondre et pas pour faire plaisir!

 

17.08  Muriel Gerkens (ECOLO): Nous allons encore essayer de l'influencer!

 

Mon intervention porte sur les articles relatifs à Synatom et à la gestion de ses réserves destinées au démantèlement des centrales et au traitement des déchets irradiés.

 

Dans les dispositions du projet de loi, la lecture de plusieurs points m'inquiétait et continue à m'inquiéter, malgré les discussions et les réponses du ministre. Je peux être rassurée quant au montant et à l'approvisionnement de ces réserves et du fonds Synatom. Je peux accepter l'idée intéressante d'investir une partie de cet argent dans des mécanismes d'économie d'énergie et des mesures d'efficacité énergétique. De plus, on sait que l'investissement d'argent dans des mécanismes d'efficacité énergétique - au fédéral, il faut utiliser ces termes-là - via le mécanisme du tiers investisseur, par exemple, permet l'amortissement des investissements sur une période de cinq à sept ans. Il est tout à fait possible d'élaborer des programmes d'aménagement en vue d'améliorer l'efficacité énergétique de nos bâtiments, de procéder aux remboursements nécessaires et de gérer l'argent selon des cycles afin de garantir la mise à disponibilité de réserves en cas de besoin.

 

Le problème, c'est que le projet de loi qui nous a été proposé ne spécifie nullement que cet argent sera consacré à des projets d'efficacité énergétique. Certains ministres en ont parlé. M. Di Rupo, en sa qualité de président du PS, a souligné que l'argent de Synatom serait investi dans ces projets, mais ce n'est pas inscrit dans la loi. Cela signifie que, via ces articles, on peut faire n'importe quoi avec cet argent. Rien ne l'empêchera! Certes, l'intention n'est pas de faire n'importe quoi, mais les seules garanties que nous pouvons avoir quant à l'utilisation de l'argent passent par la définition de cette finalité.

 

Nous avions déposé un amendement en ce sens. Il a été refusé. Je me permettrai évidemment de le redéposer, car je ne parviens toujours pas à comprendre la raison pour laquelle cette précision n'est pas mentionnée, étant donné qu'il s'agit d'un objectif, d'une intention noble d'utilisation de cet argent.

 

Il est inquiétant de voir, dans ce mécanisme de mise à la disposition d'une partie de l'argent du fonds Synatom, que non seulement la finalité mais aussi les critères de sélection sur la base desquels on va retenir ces projets ou personnes morales ne sont pas précisés dans les articles. C'est une porte ouverte à toutes les dérives imaginables.

 

J'en viens, monsieur le ministre, à un élément auquel je n'avais pas pensé en commission. Cet argent sera prêté à un taux très bas, la seule limite inférieure des intérêts étant l'inflation. Or, sachant que l'argent du fonds Synatom n'est soumis à aucune fiscalité ou charge et si l'on considère qu'il est utilisé par des agents publics qui doivent rembourser des intérêts, ces intérêts combleront-ils finalement un manquement ou bien seront-ils simplement ajoutés à la caisse Synatom?

 

Est-il exact que prêter cet argent ne coûte rien au fonds Synatom, si ce n'est que l'argent est placé différemment à un certain taux d'intérêt? On demande uniquement qu'il y ait remboursement du taux d'intérêt non gagné à cause de l'immobilisation de cette somme. Je souhaiterais connaître la logique de rentabilisation du prêt consenti.

 

Deux choses m'inquiètent et je les ai déjà formulées: d'une part, il n'est pas précisé que c'est en vue d'une efficacité énergétique et, d'autre part, on ignore sur base de quels critères les personnes morales ou les projets, qui pourront bénéficier de cet argent, seront sélectionnés.

 

J'avais posé la question de manière assez claire: vise-t-on les bourgmestres qui ont été informés de la disponibilité de cet argent et qui ont dès lors été invités à déposer rapidement leurs projets? Ou bien, ce mécanisme sera-t-il ouvert à toute une série d'autres projets? Si oui, sur base de quels critères? Nous l'ignorons.

 

Parmi les autres dispositions, les articles de loi restent tout aussi inquiétants. Si j'ai bien compris, le comité de suivi deviendra une commission des provisions et trois représentants de Synatom en seront membres. Cet organe sera donc représenté par celui qui est contrôlé; c'est lui qui devra vérifier la manière dont ces fonds sont gérés et investis.

 

Des règles déterminent de quelle manière une partie de cet argent peut être utilisée. Elles fixent également que cet argent ne peut pas être utilisé uniquement ou de manière trop importante par les acteurs du nucléaire eux-mêmes. Or, trois membres de Synatom feront partie de cette commission et devront veiller à cela. Ils prendront des décisions et seront chargés de remettre des avis. Selon moi, l'incompatibilité est totale!

 

Par ailleurs, un arrêté royal suffira pour décider de la modification du montant qui pourra ou non être investi, notamment dans le secteur du nucléaire. Il s'agit ici aussi d'un choix concernant l'utilisation des fonds qui sera fait sans que le Parlement ne soit consulté ou sans modification de la loi. Il suffira d'un simple arrêté. Il est vrai qu'un arrêté doit être soumis au Conseil des ministres. Toutefois, il s'agit d'un simple arrêté. On renonce donc au contrôle démocratique de la gestion de ce fonds. Or ce fonds est alimenté à partir de la contribution de tous les citoyens belges via leur consommation d'électricité. En effet, les producteurs d'électricité alimentent ce fonds à partir des recettes qu'ils engrangent.

 

S'il y a des malversations dans l'utilisation des fonds, si des risques sont pris de manière inconsidérée, ce seront une nouvelle fois les citoyens qui devront payer pour combler le déficit. En cas de démantèlement, si la réserve ne suffit pas, c'est l'État qui devra intervenir.

 

Au-delà de ces remarques qui expliquent notre opposition aux dispositions du projet de loi qui nous est soumis, vous comprendrez, monsieur le président, que j'ai décidé de déposer des amendements qui traduisent les critiques que je viens d'énoncer.

 

J'aurais également voulu poser une question d'actualité au ministre.

 

Monsieur le ministre, en commission, je vous ai interrogé sur les remarques qui avaient été faites par le comité de suivi. Celui-ci avait critiqué la manière dont Synatom avait géré ces fonds. Vous m'aviez répondu que la modification de la loi n'empêchait pas la poursuite et le traitement du litige. J'attire d'ailleurs l'attention sur le fait que ledit litige n'était toujours pas résolu quand je suis intervenue en commission.

 

Il apparaît aujourd'hui que Synatom a, une nouvelle fois, dû faire un rapport concernant la gestion de ces trois dernières années. Ce rapport doit être soumis au comité de suivi, après avis de l'ONDRAF, avant que ces avis ne vous soient finalement transmis.

 

Monsieur le ministre, pourriez-vous me dire où en est exactement ce rapport? Les dispositions, qui sont prises aujourd'hui, auront-elles une influence sur la procédure en cours quant au dernier rapport de Synatom et, peut-être, du comité de suivi? Pourriez-vous également me dire de quelle manière et dans quel délai les conclusions de ce rapport nous seront communiquées? En effet, ces conclusions devraient nous permettre de nous rassurer – ou de nous inquiéter encore plus – en ce qui concerne les nouvelles dispositions prises.

 

Le président: Mme Gerkens a parlé d'un sujet qui n'a pas été abordé en tant que tel par M. Wathelet et par Mme Creyf.

 

17.09  Marc Verwilghen, ministre: Monsieur le président, les questions qui ont été posées par Mme Gerkens sont bien identiques à celles abordées lors des deux précédentes interventions. Ma réponse sera donc la même, bien entendu.

 

Il y a néanmoins deux questions particulières. En ce qui concerne la première, le prêt est accordé à un taux légèrement inférieur à celui du marché; ce n'est donc pas spectaculaire. Ici, il s'agit d'une annexe. Quand l'argent est reversé avec les intérêts, l'entièreté revient à Synatom, à la société de provision. Il n'y a pas de doute possible à ce sujet.

 

Madame Gerkens, dans votre deuxième question, vous parlez des litiges actuels. Les litiges actuels suivent leur cours et ils n'ont rien à voir avec les changements puisque les changements n'en sont pas la cause. Ils suivront donc leur cours, comme je vous l'ai dit quand nous avons traité de l'affaire en commission.

 

17.10  Muriel Gerkens (ECOLO): En commission, vous m'aviez effectivement répondu que cela suivait son cours. Est-il exact que, pour le moment, le même type de rapport que celui qui a été fait par le comité de suivi sur les placements antérieurs est en cours? Je ne sais d'ailleurs pas s'il y aura un litige, car c'est un nouveau rapport.

 

Ce rapport sera-t-il rédigé sans être influencé par les nouvelles dispositions? (Oui) Très bien.

 

Monsieur le président, je vais vous communiquer mes amendements.

 

Le président: Je reviendrai aux amendements lors de la discussion des articles.

 

17.11  Melchior Wathelet (cdH): Monsieur le président, Mme Gerkens a posé une question que je n'avais pas posée mais que je trouvais particulièrement intéressante. Elle concerne la composition de la Commission des provisions nucléaires, qui a changé. Je ne comprends vraiment pas l'utilité de ce changement. Pourquoi ce changement est-il intervenu?

 

Le seul objectif que je peux y trouver est d'accroître le pouvoir du gouvernement pour pouvoir dicter une action au sein de cette commission. Je ne vois vraiment pas le lien entre ce projet et les modifications de la composition de la Commission des provisions nucléaires. Quelle est la plus-value de ce changement de personnes? Mis à part les raisons que Mme Gerkens a évoquées tout à l'heure, je ne comprends pas.

 

17.12  Marc Verwilghen, ministre: C'est un renforcement du secteur public. Puisque ce sont des projets qui ont trait aux énergies renouvelables et alternatives, à l'efficacité énergétique dans un champ bien plus large que celui dont s'occupe habituellement la commission, il s'agit avant tout d'un renforcement du secteur public.

 

De voorzitter: Wat het verloop van de werkzaamheden betreft, mevrouw Pieters, ook u bent ingeschreven. Ik wil nu het deel Huurwetgeving behandelen.

 

17.13 Minister Marc Verwilghen: Mijnheer de voorzitter, ik wil even opmerken dat ik ook collega Reynders zal vertegenwoordigen voor het onderdeel dat betrekking heeft op zijn materie.

 

De voorzitter: Ik zoek de heren Claes en Courtois. De heer Dewael is in Madrid. In principe wordt hij vervangen door de heer Van Quickenborne. De heer Reynders is vanaf dit ogenblik weerhouden en wordt door de heer Verwilghen vervangen.

 

Je vais traiter de la partie "Loyers".

 

Daarvoor zijn ingeschreven: mevrouw Lalieux, mevrouw Marghem, de heren Wathelet, Laeremans en Verherstraeten.

 

17.14  Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de vice-eerste minister, er zijn in de media diverse reacties verschenen over de artikelen inzake de huur in het wetsontwerp houdende diverse bepalingen. Men sprak onder meer over de zuurwet.

 

Het ligt mij op de maag dat, niettegenstaande wij hier met een maatschappelijk zeer belangrijk hoofdstuk te maken hebben, namelijk de huurwetgeving, de organisaties en de actoren op het terrein niet mochten worden gehoord, ondanks ons verzoek.

 

Ik heb via de informaticaweg kunnen vaststellen dat, ondanks het feit dat de commissie voor de Justitie hen niet wou horen, u als voorzitter gisteren een belangenorganisatie hebt gehoord, met name de eigenaars en de makelaars.

 

De voorzitter: Is dat een compliment voor mij? Ik dank u daarvoor.

 

Ik doe gewoonlijk het volgende. Men mag niet in persoon petities afgeven in de Kamer. Wat is de reden waarom ik hen ontving, wat ik al tien keer heb gedaan en voor mij was het ook al zo?

 

Er werden 28.000 handtekeningen in ontvangst genomen door iemand van de diensten en de beleefdheid van de voorzitter vereiste dat ik, net zoals al mijn voorgangers deden, die mensen kort - een halfuurtje - heb ontvangen en naar hen heb geluisterd. Ik heb dat gedaan voor veel groepen. Ik meen dat het de vijftigste groep was die een petitie kwam afgeven, die ik niet persoonlijk aanneem.

 

Ik doe wat ik meen te moeten doen. Ik respecteer de Grondwet ter zake. Als men mij vraagt of ik mensen kan ontvangen, doe ik dat. Als men het mij niet vraagt, doe ik het natuurlijk niet. Ik vraag er niet om.

 

17.15  Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik heb er niets op tegen dat u mensen ontvangt in uw hoedanigheid van Kamervoorzitter, maar niet in uw hoedanigheid van lijstduwer van de lijst Open Vld voor Oost-Vlaanderen.

 

Mevrouw de minister, ik vond het jammer dat niemand werd gehoord in de commissie voor de Justitie. De voorzitter deed dat wel, maar ik heb ook problemen met de voorzitter. Hij is immers heel selectief geweest en heeft alleen maar de eigenaars gehoord. Ik had graag gehad dat hij ook de huurders had gehoord. Zij hebben ter zake heel interessante informatie over de materie.

 

Collega’s, dit is, maatschappelijk gezien, een heel belangrijk en heel gevoelig thema. Eigenaars, huurders, banken en de gemeentebesturen hadden dus in het dossier meer mogen worden betrokken, wat niet het geval was.

 

Toen ik de uitzending op AVS hoorde, stelde ik vast dat de zender stelde dat de voorzitter de bezorgdheid van de eigenaars en de immobiliënmakelaars deelde.

 

Mevrouw de vice-eerste minister, dat was de vertolking van de voorzitter. U kunt gerust zijn: Hij deelt de bekommernissen, maar hij zal straks wel tegen de bekommernissen in stemmen.

 

(…): (…).

 

17.16  Servais Verherstraeten (CD&V): Ja, en de hele Open Vld.

 

Mevrouw de vice-eerste minister – ik richt mij nu voornamelijk tot u –, waarover ik ook op mijn honger bleef zitten, is over de vaststelling dat in het regeerakkoord …

 

17.17  Laurette Onkelinx, ministre: (…).

 

17.18  Servais Verherstraeten (CD&V): Mevrouw de vice-eerste minister, in dat geval hadden wij graag gehad dat de transparantie in de commissie en niet in de beslotenheid van uw kabinet had plaatsgevonden.

 

17.19  Laurette Onkelinx, ministre: Vous avez également rencontré les propriétaires et les locataires, je suppose?

 

17.20  Servais Verherstraeten (CD&V): Mevrouw de minister, dat hebben wij op individuele titel moeten doen.

 

Het was beter in openheid en transparantie gebeurd. Dat had de rijkdom van het debat ten goede kunnen komen.

 

In het regeerakkoord las ik dat de huidige regering de huurwet zou evalueren en inzake rechten en verplichtingen naar een nieuw evenwicht tussen huurder en verhuurder zou zoeken. Bij lezing van het wetsontwerp, stel ik mij de vraag waar de evaluatie is. Bij het opstellen van het nieuwe ontwerp – in het regeerakkoord stond dat de regering voorafgaandelijk zou evalueren – had ik graag de objectieve evaluatie opgenomen gezien. Was er een studie? Wat zijn de resultaten ervan? Wat wijst de studie uit?

 

Dat hebben wij niet gehad. Wij hebben "à l’improviste" wat in de marge van de huurwetgeving gemorreld.

 

Mevrouw de minister, ik vrees dat de huurwetgeving en de aanpassingen die wij nu zullen doen, asociaal zijn, te veel overheidsinmenging en te veel bureaucratie zullen veroorzaken.

 

Mevrouw de minister, in ons land stellen wij op het terrein vast dat in Vlaanderen 75% van de mensen eigenaar is. Ik ben daar blij om. Wij zijn daar blij om. Wij hopen dat het cijfer in de toekomst nog zal stijgen. Ik hoop trouwens ook dat de stijging er ook in de andere regio’s van ons land zal komen.

 

Wallonië heeft 40% huurders en in Brussel is 50% huurder. Daar wordt dus een op twee woningen verhuurd. Dan heeft men natuurlijk totaal andere huurmarkten.

 

Mevrouw de minister, Brussel verschilt nog van Vlaanderen, doordat in Brussel de huurmarkt langzaamaan totaal aan het verinstitutionaliseren is en dat de modale verhuurders er grote beleggingsmaatschappijen zijn, en hoe langer hoe meer zijn dat internationale maatschappijen. In Vlaanderen is de verhuurder vaker de particulier die een tweede woning heeft, die hij geërfd heeft of waarvoor hij heeft kunnen sparen, als derde of vierde pensioenpijler als het ware. Dat geeft totaal andere huurverhoudingen.

 

Als men op een zeer disparate huurmarkt met hetzelfde concept komt, dan is dat mijns inziens een onjuist recept. Mevrouw de minister, u wilt een Brussels recept toepassen in Wallonië en in Vlaanderen, waar dat totaal niet kan.

 

Mevrouw de minister, wij hebben er problemen mee wanneer straks de huurprijs verplicht geafficheerd moet zijn. Ik begrijp dat u wilt vechten tegen discriminatie. Ik heb gezegd dat ik u daarin ook steun en dat ik het terecht vind dat discriminatie niet kan. Mevrouw de minister, ik vrees echter dat uw bedoeling, met de huidige tekst – nu hebben wij nog alleen de administratieve boetes – een slag in het water wordt.

 

Wij hebben eigenaars en huurders gehoord. Welnu, ik ben vanmiddag heel even op de koffie geweest bij de eigenaars en blijkbaar hebt u, mijnheer de voorzitter, gisteren in uw hoedanigheid van ofwel Kamervoorzitter ofwel lijstduwer van Open Vld - ik weet het niet - meegedeeld dat u die wet straks, ook al zal u ze goedkeuren, niet zal toepassen.

 

De voorzitter: Ik ben de eerste om de wet toe te passen. Ik heb gezegd dat ik wat ervaring heb met de materie. Dat is alles.

 

17.21  Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mij is geciteerd geworden: “In Brakel komt er niets van!”

 

De voorzitter: Verontschuldig mij. Nu begrijp ik u. Ik heb gezegd dat het voor de gemeenten, die het allemaal zullen moeten realiseren, wat tijd in beslag zal nemen.

 

17.22  Pieter De Crem (CD&V): Ik stel voor dat u als ervaringsdeskundige naar de commissie komt.

 

De voorzitter: Mijnheer De Crem, als men het ongeluk heeft enkele panden te verhuren, dan heeft men wat ervaring.

 

17.23  Pieter De Crem (CD&V): Mijnheer de voorzitter, u treedt hier dus in uw hoedanigheid op namens de verhuurders.

 

17.24  Servais Verherstraeten (CD&V): (...) van uw genodigden, mijnheer de voorzitter.

 

De voorzitter: Ik heb niemand uitgenodigd.

 

17.25  Pieter De Crem (CD&V): (...) de plaatsen waar de borden ook mogen komen.

 

De voorzitter: Ik huur geen borden, mijnheer De Crem.

 

17.26  Pieter De Crem (CD&V): (...) waar ze mogen komen. Bij de verhuurders waarschijnlijk.

 

De voorzitter: Ik heb dat nog niet nodig, mijnheer De Crem.

 

17.27  Servais Verherstraeten (CD&V): Mevrouw de minister, ik vrees dat de administratieve geldboetes een slag in het water zullen zijn, omdat ze bijvoorbeeld in Brakel niet toegepast zullen worden.

 

Er waren interessante vragen met betrekking tot de affichering, onder meer van collega Wathelet. Indien er een huurprijs wordt geafficheerd en men aanvaardt die huurprijs als kandidaat-huurder, is er dan definitief een huurovereenkomst? U hebt daarop ontkennend geantwoord en gezegd dat er nog andere contractuele bepalingen zijn waarover gediscussieerd en overlegd kan worden.

 

Mevrouw de minister, wij verafschuwen samen de verhuurders die te kwader trouw zijn. Wij vinden het jammer dat er zo enkelen bestaan, net zoals sommige huurders niet altijd te goeder trouw zijn. Ik meen echter dat het gros aan beide zijden te goeder trouw is. Welnu, een verhuurder die te kwader trouw is, zal altijd uw artikel kunnen omzeilen door te zeggen dat er nog andere huurbepalingen waren, waarmee men niet akkoord kon gaan.

 

Wij hebben het gehad over de privacy. De privacycommissie werd ook niet gehoord. Ik vrees alvast dat er sprake is van schending van de privacy. Mevrouw de minister, wij zijn als christendemocraten absoluut voorstander van transparantie inzake huurprijzen, maar niet op de wijze zoals u het organiseert. Wij hebben ter zake een voorstel gedaan: hevel de huurwetgeving over naar de regio’s, naar de Gewesten. Hevel ook de registratie van huurcontracten over naar de Gewesten en de Gemeenschappen. Als de huurcontracten geregistreerd worden, dan kan men via informatica perfect zien hoe de huurprijzen evolueren van Mons tot Luik en van Gent tot, bij wijze van spreken, Alken. Als er problemen zijn in een bepaalde regio, dan kan men door het meer activeren van sociale huurwoningen daarop ingrijpen en bijsturen waar de private woningmarkt tot asociale effecten leidt. Dat zou transparantie zijn, transparantie met respect voor de privacy.

 

Collega’s, het is voor sommige gezinnen verdomd lastig om bij de aanvang van een huurcontract een maand huur en tegelijkertijd drie maanden huurwaarborg te betalen. Mevrouw de minister, samen met u ben ik mij daarvan ten zeerste bewust.

 

Ik begrijp echter niet dat morgen een arme huurder drie maanden huurwaarborg zal moeten ophoesten, én zijn maandwaarborg, én de commissie en de kosten van de bank, die hem hoe dan ook aangerekend zullen worden, terwijl dat voor een rijke huurder maar twee maanden huurwaarborg zijn. Voor socialisten zijn rijke huurders bevoordeeld in vergelijking met arme huurders. Ik begrijp dat niet!

 

Ik vrees dat dat aanleiding zal geven tot stigmatisering. Eigenaars zullen zeggen dat zij een kandidaat-huurder willen die onmiddellijk twee maanden huurwaarborg kan betalen. Ik vrees dat sommige vrederechters ook sneller huurverbrekingen zullen uitspreken, dat er na twee maanden huurachterstal reeds een huurverbreking zal worden uitgesproken in plaats van na drie maanden huurachterstal, zoals dat nu het geval is, voor een stuk gealigneerd op de huurwaarborg.

 

Mevrouw de minister, aangaande de huurwaarborg hebben zowel de eigenaars als de huurdersbonden gevreesd dat dat aanleiding zal geven tot huurprijsstijgingen. Als de beide belangrijke actoren op het terrein daarover hun vrees al hebben, waarom zouden we de bepalingen ter zake dan veranderen? Mijn vrees is dat we straks op de private huurmarkt drempelgeld zullen krijgen, net zoals dat bij veel huurpanden bestaat. Eerst zal er drempelgeld betaald moeten worden, alvorens er een huurcontract getekend zal kunnen worden, met alle asociale gevolgen van dien.

 

Wat zouden wij gedaan hebben indien wij verantwoordelijkheid zouden dragen? Wij hadden aan doelgroepenbeleid gedaan. Er zijn mensen die het lastig hebben, collega-socialisten, om de huurwaarborg op te hoesten. Voor de mensen met geringe inkomsten kunnen we aan doelgroepenbeleid doen. De overheid kan zorgen voor een gemeenschappelijke pot, desnoods in overleg met de banken, die mede kunnen financieren. Ik ben best bereid om overleg te houden om een pot te maken, zodat voor mensen die onder een bepaald inkomen zitten en voor huurcontracten onder een bepaalde huurprijs, als het ware onmiddellijk een huurwaarborg wordt gestort, die tijdelijk, in de loop van het huurcontract, vergaard kan worden. Indien, zeer georganiseerd, een beperkt huurwaarborgfonds gecreëerd werd voor bepaalde doelgroepen, dan had dat volgens mij veel betere effecten gesorteerd dan nu het geval is.

 

Ik begrijp ook niet waarom er in een verplichte plaatsbeschrijving in de huurwetgeving wordt voorzien. Plaatsbeschrijvingen zijn goed, maar de wetgeving was ter zake nu juist voordelig voor de huurder. Het opleggen van de plaatsbeschrijving benadeelt eigenlijk de huurders. Wat zal er met die plaatsbeschrijvingen gebeuren? Hoe langer hoe meer institutionelen zullen die plaatsbeschrijvingen opstellen. Ze zullen geld kosten. Wie zal die rekening betalen? Welnu, de huurders zullen die rekening betalen, minstens voor de helft. Eigenlijk komt dat neer op een benadeling van de huurders.

 

Er zijn een hoop verplichte bijlagen, gelukkig, nu, voor de nieuwe huurcontracten, maar er staan geen sancties op.

 

De banken zijn straks verplicht om huurwaarborgen te geven aan het cliënteel dat erom komt vragen. Wat als de banken dat zullen weigeren? Daarop staan er evenmin sancties. Ik begrijp dat de banken ter zake reeds juridische argumentaria aan het opbouwen zijn om inderdaad vragen te weigeren. Ook op dat vlak vrees ik dus dat het ontwerp voor een stuk een slag in het water zal zijn.

 

De vrees is dat de markt voor een stuk verschraalt.

 

De eigenaars hebben hun vrees geuit, maar ook de huurders. Mag ik even de huurdersbonden citeren, collega's? "De genomen maatregelen kunnen ons globaal genomen niet overtuigen. In de plaats van de belangrijke uitdagingen aan te pakken, wijzigt deze regering een aantal aangelegenheden in de marge".

 

Collega's, ik stel vast dat naarmate de verkiezingen naderen, ook de paarse regeringspartners de liefde voor het middenveld met de lippen beginnen te belijden. Welnu, u had hier het middenveld kunnen respecteren door met de eigenaars en de huurders overleg te plegen om een gezonde, evenwichtige oplossing te vinden. Dit is niet gebeurd. Ik vrees dan ook dat wij een asociale wetgeving ter zake zullen krijgen die niet alleen in Brakel, maar ook op andere plaatsen, niet zal toegepast worden. Wij betreuren deze aanpassingen.

 

17.28  Melchior Wathelet (cdH): Que la tâche est difficile de succéder à M. Verherstraeten et à sa brillante intervention, d'autant que, comme lui, n'ayant pas eu la chance d'avoir d'aussi bonnes auditions que le président de la Chambre, je manque quelque peu d'informations. La prochaine fois qu'on parle des loyers à la Chambre, on pensera à proposer de vous inscrire dans la liste des personnes à auditionner, vu que vous êtes vous-même un spécialiste de la matière. Bien entendu, vous vous exprimerez au nom des propriétaires et vous ne vous en cachez pas. On aura au moins un son de cloche, ce qui est intéressant dans le débat. Vous pourrez nous instruire sur les particularités locales du marché à Brakel.

 

17.29  Pieter De Crem (CD&V): Als de meerderheid het quorum niet haalt in de commissie in de tweede week van de paasvakantie, kunnen wij het daar misschien even over hebben. Wij zorgen dan voor het quorum. Dat is dan afgesproken?

 

De voorzitter: Dat is vriendelijk.

 

17.30  Melchior Wathelet (cdH): Monsieur le président, vous pouvez devenir spécialiste dans plusieurs commissions; pourquoi pas?

 

Madame la ministre, chers collègues, il faut se réjouir du fait que le paragraphe 2 de l'article 1716 ait été retiré. Il aurait engendré des difficultés administratives et de contrôle. Dans ce texte, beaucoup de mesures sont bonnes, en tout cas du point de vue du principe: l'obligation de recourir au contrat écrit, l'obligation d'enregistrement des baux – quoi de mieux pour le locataire comme pour le propriétaire qui ont tous deux intérêt à une certitude dans les dates et à la clarté dans les conditions de bail? –, voire l'état des lieux.

 

Comme l'a dit M. Verherstraeten, la disposition actuelle qui n'oblige pas à adjoindre un état des lieux est presque à l'avantage du locataire vu qu'il se voit protégé in fine s'il n'y a pas d'état des lieux, alors que l'état des lieux de sortie est censé être le même qu'à l'entrée. Avec cette nouvelle obligation, on tend à restreindre les droits du locataire mais en fait, la sanction reste la même et, en cas d'absence d'état des lieux, on retourne dans le droit commun dans lequel les états des lieux d'entrée et de sortie doivent être identiques. Entre nous – et pas seulement, puisque je m'exprime à la Chambre! –, c'est la meilleure mesure possible: il appartient au propriétaire de dresser un état des lieux s'il veut être protégé. Si l'état des lieux d'entrée n'a pas été dressé, on ne peut pas l'invoquer: quoi de plus normal?

 

Il y a aussi cette obligation concernant les annexes à joindre au contrat de bail lors de l'enregistrement. C'est peut-être une nouvelle surcharge administrative mais il n'était pas mauvais d'attirer l'attention des citoyens sur l'importance de ces annexes.

 

La transparence des prix, un marché transparent, le fait de connaître les prix de location, c'est un réel progrès. Sur la plupart des sites immobiliers en ligne, les prix sont le plus souvent mentionnés. Pas nécessairement les charges mais cela se fait aussi de plus en plus souvent, même sur les sites internet. On a tous intérêt à cette transparence.

 

Même si elles vont dans la bonne direction, vous êtes consciente tout comme nous que le problème avec ces mesures est qu'il est très difficile de les assortir de sanctions. Il y a une obligation d'afficher le prix mais tout reste à négocier ultérieurement. Il y a obligation de dresser un état des lieux mais il n'y a pas de sanction. Il y a obligation d'enregistrement mais la sanction est là aussi difficile à appliquer: même si la sanction est clairement définie dans le texte, on voit mal quelles conséquences peut entraîner un manquement dans les annexes portant entre autres sur les conditions de salubrité.

 

L'élément sur lequel nous ne pouvons absolument pas être d'accord, c'est la question de la garantie locative – et notre collègue Verherstraeten l'a souligné tout à l'heure –, et ce, à plusieurs égards.

 

Le premier est le risque qu'elle devienne un élément de discrimination supplémentaire. Cela a été évoqué moult fois en commission. Le danger est que, si un propriétaire rencontre un locataire incapable de payer directement la caution équivalente à deux mois et obligé de recourir au mécanisme des trois mois, via l'organisme bancaire, il craindra que ce locataire soit insuffisamment solvable que pour payer le loyer et les charges. Comme aujourd'hui, la garantie locative est souvent trop maigre pour combler les loyers non réglés et les diverses charges dues en cas de rupture de bail, un propriétaire sera sans doute encore plus regardant et refusera de se lier à ce locataire.

 

17.31  Laurette Onkelinx, ministre: (…)

 

17.32  Melchior Wathelet (cdH): Il a payé trois mois aujourd'hui. Madame la ministre, vous n'êtes pas sans savoir que nous avons déposé une proposition qui pouvait rencontrer l'ensemble des arguments. Il ne doit justement pas nécessairement payer trois mois: ceux qui ont les moyens de payer de suite peuvent ne plus en payer que deux.

 

Ce qui est assez original – et le collègue Verherstraeten l'a bien rappelé –, c'est qu'aujourd'hui, en disposant des moyens de régler immédiatement une caution locative, on peut payer moins, c'est-à-dire deux mois plutôt que trois.

 

En outre, en cas de rupture du contrat de bail, si trois mois s'avéraient insuffisants pour couvrir le propriétaire vis-à-vis des obligations non remplies par le locataire, deux mois le seront encore plus. C'est pourquoi nous avions déposé une proposition de loi en vue d'instaurer un système de caution locative identique pour tous, de trois mois, en conservant cette possibilité de garantie bancaire. Cette garantie n'a pas de raison d'être pour ceux qui paient directement les trois mois sur le compte globalisé et solidaire, mais elle peut venir à point aux personnes ne disposant pas des moyens suffisants pour régler trois mois de loyer.

 

Madame la ministre, là, je vous rejoins parfaitement: pour beaucoup, débloquer trois mois de loyer en plus du premier loyer, en plus des charges liées au précédent contrat de bail, en plus peut-être des états des lieux, voire de la remise en état du logement qu'on vient de quitter, voilà qui constitue un montant considérable et parfois insupportable.

 

C'est la raison pour laquelle nous avions proposé ce système d'une même caution locative de trois mois pour tout le monde. Le système était donc identique pour tout le monde, chacun payant sur un même compte bloqué, ce qui aurait procuré un sentiment de solidarité et aurait garanti une rentabilité suffisante pour le milieu bancaire. Et, dans le même temps, cela ne représentait pas un élément de discrimination supplémentaire au moment de la conclusion du contrat de bail.

 

Cette proposition aurait eu l'avantage de ne pas inclure un nouvel élément de discrimination dans le chef du propriétaire. De plus, elle ne favorisait pas le locataire ayant les moyens de payer tout de suite et qui en aurait été récompensé en ne devant payer que deux mois plutôt que trois. Enfin, elle avait l'avantage d'offrir un vrai volet de solidarité en mettant l'ensemble des cautions en même temps pour pouvoir assurer la rentabilité suffisante au niveau bancaire afin de pouvoir couvrir ces trois mois de caution lorsque, par exemple, la personne n'aurait pas eu le temps de payer ou n'aurait simplement pas payé la totalité des trois mois de caution. Cela garantissait une solidarité suffisante pour les propriétaires, en les mettant tous dans la même situation, en leur donnant à tous les mêmes chances et la certitude que la caution serait payée par l'organisme bancaire, même si elle n'avait pas été totalement constituée par le locataire.

 

Madame la ministre, comme l'a conclu le collègue Verherstraeten, cette proposition aurait pu garantir cet équilibre.

 

Plutôt que d'opposer locataires et propriétaires en leur donnant à chacun une carotte, cette proposition de fonds de garanties locatives avait l'objectif d'assurer un équilibre. Elle sécurisait le locataire, en lui permettant de ne pas devoir payer directement ses trois mois s'il n'en avait pas les moyens, pour qu'il ne soit pas discriminé lorsqu'il entrait en location, et elle assurait au propriétaire la garantie de trois mois de loyer. De plus, on ne récompensait pas celui ayant la possibilité de payer directement.

 

17.33  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, collega's, het Vlaams Belang is absoluut niet te spreken over de hypocrisie die met voorliggende huurwetswijziging gepaard gaat. Het gaat hier zogezegd om het versterken van de belangen van de rechten van de huurders, maar wat hier wordt voorgesteld, zal op termijn precies het tegenovergestelde effect hebben: het gaat met name in tegen de belangen van de huurders.

 

Vooreerst is er de werkwijze. Het is absoluut ongebruikelijk, onparlementair en dus ondemocratisch, mijnheer de voorzitter, dat een zo belangrijke wetswijziging, met een impact op honderdduizenden mensen – denk maar aan het verplicht op schrift stellen van mondelinge huurovereenkomsten –, zo maar door het Parlement wordt geloodst door middel van een soort programmawet, een wet houdende diverse bepalingen, zonder dat hieraan een ernstig en diepgaand debat kon worden gewijd. Minstens had men over die belangrijke materie hoorzittingen moeten organiseren, zoals wij hadden voorgesteld, met zowel de huurdersverenigingen als de eigenaarsbonden. Wij hebben dat voorgesteld en alleen CD&V heeft ons daarin gesteund, niemand anders. Onbegrijpelijk in zo'n materie!

 

Als men wil dat dat soort wetgeving wordt gedragen door de bevolking, moet men in de eerste plaats luisteren naar de betrokkenen en horen wat hun reactie is. Ik heb in ieder geval vastgesteld dat zowel de huurdersverenigingen als de eigenaarsbonden zware kritiek hebben op de wetgeving, waardoor ze in de praktijk zeer moeilijk aanvaard zal worden en contraproductieve gevolgen zal hebben. Maar het was nu eenmaal een fetisj van de minister van Justitie: de huurprijs moest en zou geafficheerd worden, met alle gevolgen van dien. Die ideologische trofee wilde zij, te allen prijze, nog binnenrijven en dus moest dat met de karwats door het Parlement gejaagd worden.

 

Onkelinx ging trouwens zelf nog een heel stuk verder. Zij wilde stoemelings ook de hele huurmarkt collectiviseren via een artikel dat zij nog na het advies van de Raad van State in de wet had binnengesluisd. De minister had voor die fundamentele omwenteling van het huurrecht zelfs niet eens de moeite genomen om met de lokale overheden overleg te plegen, terwijl die een cruciale rol zouden gaan spelen in het beheer van alle mogelijke huurdatabanken op gemeentelijk niveau. Het was een oekaze in de meest autoritair-socialistische zin van het woord. Dezelfde Raad van State heeft daar intussen een stokje voor gestoken.

 

Wat de grond van de zaak betreft, herhaal ik wat we ook in de commissie gezegd hebben. De verplichte bekendmaking van de huurprijs zal een omgekeerd effect hebben. De eigenaars die de keuzevrijheid willen behouden en dus een keuze willen maken tussen kandidaat-huurders, zullen veel hogere prijzen afficheren dan de prijs die ze voor ogen hebben, precies om ervoor te zorgen dat de mensen die zij liever niet willen, door de prijs worden afgeschrikt. Nadien zal er kunnen afgeboden worden naar een meer redelijke prijs.

 

Dat mechanisme, collega's, is pervers. Vooreerst zal door de verplichte prijsvermelding onmiddellijk de indruk ontstaan dat huurprijzen overal steil de hoogte ingaan, waardoor een echte inflatie op gang zal worden getrokken: iedereen zal zich geroepen voelen de prijzen op te trekken. Bovendien is nog helemaal niet zeker dat er in de praktijk altijd zal afgeboden worden. Als er ondanks een sterk verhoogde prijs toch veel kandidaten opduiken, zal de eigenaar de hogere vooropgestelde prijs allicht handhaven. Op die manier dreigt een wet die is bedoeld om de belangen van een kleine groep huurders te beschermen, zeer zware en asociale gevolgen voor alle huurders met zich te brengen. De wet dreigt dus helemaal contraproductief te worden.

 

Dan spreken we nog niet over de mogelijke gevolgen van de wet op lange termijn. Met zoveel eenzijdige nieuwe verplichtingen voor de verhuurders dreigt bij nogal wat eigenaars het enthousiasme om te verhuren te verminderen of weg te vallen. Ik citeer Ann Van Beurden van de Turnhoutse huurdersbond in Gazet van Antwerpen van 21 februari.

 

“Bij elke wetswijziging die de huurder nieuwe verplichtingen oplegt of die bestraffende maatregelen invoert, zien wij een inkrimping van de huurmarkt”. Met alle gevolgen van dien uiteraard, maar dat zal deze minister van Justitie vanzelfsprekend worst wezen. Als zij haar ideologische slag maar kan thuishalen. Als zij maar kan zien dat zij haar stempel heeft gedrukt op de huurwet en ook in deze materie haar sporen heeft nagelaten. Of het nu in het voordeel van de huurder is of niet, dat maakt uiteindelijk niet veel uit. De regeling in verband met de huurwaarborg is trouwens merkwaardig genoeg bijzonder asociaal voor de kleine huurders, daar minder kapitaalkrachtige huurders drie maanden huurwaarborg zullen moeten ophoesten, tegen twee maanden voor meer kapitaalkrachtige huurders. Dat is blijkbaar allemaal van geen tel, dat kan allemaal onder een socialistische minister.

 

De indruk is gecreëerd, dat u bezig bent met de materie inzake huur, maar niet in de sociale zin, mevrouw de minister. Nochtans zullen de media alles doen om weer eens in de door paars gewenste zin hun klassieke rol van megafoon te vervullen. Het is de hoogste tijd dat wij eindelijk een waardige minister van Justitie krijgen, die echt inzit met de belangen van de kleine man en van de kleine huurders.

 

Ik zou willen eindigen met de opmerking dat deze wet om vele redenen bekritiseerbaar is, maar ook wegens de onleesbaarheid ervan. Wij hebben zelden gezien dat de Raad van State zo scherp was in zijn advies als in dit dossier. Er wordt letterlijk gesteld, en ik citeer: “De Nederlandse tekst van de ontwerpen en de artikelsgewijze besprekingen is ondermaats vanuit het oogpunt van correct taalgebruik". Het zijn niet wij die dat zeggen, het is de Raad van State. De minister heeft echter geen oren naar die kritiek. Na die opmerkingen werd er nauwelijks wat gewijzigd.

 

Dat toont nog maar eens aan dat dit een haastwet is, die enkel wordt ingevoerd om ideologische redenen, en die daarom ook moest ingevoerd worden voor het einde van deze legislatuur. Het is overigens de hoogste tijd dat de Vlamingen inzien dat ook deze materie verkeerd zit op het federale niveau. De inzichten inzake huur – denk maar aan het debat over de blokkering van de huurprijzen – zijn fundamenteel verschillend in Vlaanderen en Wallonië. Het is de hoogste tijd dat Vlaanderen en Wallonië ook in deze materie autonoom worden.

 

17.34  Karine Lalieux (PS): Monsieur le président, madame la vice-première ministre, je suis particulièrement heureuse que nous puissions débattre de ces mesures aujourd'hui en séance plénière. Nous savions qu'en la matière, des positions antagonistes étaient présentes au sein même des partenaires de la majorité. Nous nous réjouissons particulièrement que cela ne vous ait pas conduit à renoncer et qu'un accord ait pu être dégagé sur cette problématique, même si cela a fait grincer les dents de certains.

 

On le sait, le droit à un logement décent a été consacré il y a plus de dix ans dans notre Constitution. Un logement décent dans un cadre de vie décent doit être considéré comme un bien de première nécessité. On sait aussi que les conditions de logement, si elles sont bonnes, contribuent à l'intégration sociale; elles favorisent la réussite de nos enfants et l'épanouissement personnel.

 

Or, comment ne pas être interpellés par les situations que vivent nombre de familles? Comment ne pas réagir quand on sait qu'il y a des lieux dans certaines grandes villes, et surtout à Bruxelles, où il devient impossible de se loger, simplement parce que c'est trop cher? Quand l'absence d'intervention politique jette nos concitoyens dans le désespoir, comment tolérer que des propriétaires abusent de la faiblesse de certains locataires en louant des logements proches de l'insalubrité?

 

Aujourd'hui, la crise du logement va bien au-delà des situations d'urgence. C'est une grande majorité des familles qui sont confrontées à la difficulté de trouver un logement à un prix et à un loyer abordable. Ces hommes et ces femmes ne sont pas des accidentés de la vie. Ils ont le plus souvent un emploi, un salaire, un statut. Leur malchance est d'avoir des revenus trop modestes pour faire face à l'envolée des loyers.

 

L'inflation immobilière est devenue l'une des inégalités majeures. Elle grève le pouvoir d'achat. Elle interdit le choix de résidence. Elle paralyse la mobilité sociale. Il est, désormais, attesté que le prix du loyer augmente chaque année dans des proportions bien plus importantes que le pouvoir d'achat des ménages. Des mesures fortes s'imposent et s'imposaient. Par conséquent, il nous semble important de rendre le marché plus transparent.

 

Ainsi, la mesure proposée visant l'obligation d'indiquer le prix du loyer mais aussi des charges aura pour effet une meilleure compréhension du marché et permettra aux candidats locataires de pouvoir adéquatement comparer les prix des biens mis en location, mais permettra aussi d'éviter toute discrimination par rapport à la location de tel ou tel logement. Il s'agit là d'une mesure qui va dans la bonne direction.

 

Dans le même sens, il nous paraît important de mieux encadrer les rapports entre les parties en définissant de manière précise les droits et les obligations de chacune d'entre elles, notamment en matière de réparation, par exemple en précisant l'état des lieux contradictoires, en annexant ces dispositions au contrat de bail.

 

C'est à notre sens une condition pour établir une véritable sécurité dans les rapports entre locataires et propriétaires. Nous connaissons tous les contours du problème: d'une part, des locataires qui ont le sentiment d'être pressurés sans jamais pouvoir négocier les conditions d'accès et de maintien dans les lieux; d'autre part, des bailleurs qui redoutent les impayés ou la dégradation de leur bien sans pouvoir le récupérer finalement.

 

Il convient ici de trouver un point d'équilibre entre ces deux parties au contrat. En clarifiant les droits et les devoirs de chacun, nous sommes persuadés que l'on pourra éviter nombre de conflits inutiles ou superflus. Il convient d'établir une véritable sécurité entre les locataires et les propriétaires.

 

Une autre mesure qui a été soulignée concerne l'enregistrement obligatoire du bail par le propriétaire. Cela permettra aux responsables politiques d'avoir une plus grande connaissance de l'état du parc locatif et peut-être de réorienter les politiques, qu'elles soient communales ou régionales.

 

Des modifications ont fait couler beaucoup d'encre et de paroles ici; c'est le problème du régime de la garantie locative. Il existe deux possibilités: soit deux mois si un compte individualisé est ouvert, soit trois mois en permettant au locataire de verser par mensualités. Il s'agit là d'un pas dans la bonne direction si l'ensemble des acteurs jouent le jeu et qu'il faudra bien entendu évaluer.

 

Des solutions concrètes sont ici proposées à l'opposé du conservatisme affiché par certains, et même par certains partis du gouvernement.

 

Je rappelle aussi, madame la ministre, vos expériences d'encadrement des loyers qui – je l'espère – pourront, demain, être étendues à d'autres villes et à d'autres communes. C'est, selon moi, une expérience très importante pour pouvoir aboutir à d'autres propositions demain.

 

En conclusion, monsieur le président, je souhaiterais émettre deux brèves considérations.

 

Nous avons une obligation de résultats dans la mise en œuvre d'une stratégie de lutte contre les exclusions et d'accès pour tous à un logement décent et abordable. L'égalité des chances doit devenir, dans tous les sens du terme, un lieu commun. Nous devons apporter des réponses concrètes à ces problèmes. Ces mesures sont un premier pas important. Toutefois, il ne faut pas se voiler la face, elles ne seront pas suffisantes. Un arsenal devra les compléter; il en va de la dignité de nombre de nos concitoyens.

 

Le président: La dernière intervenante dans le cadre de la discussion générale est Mme Marghem. Ensuite, je donnerai la parole à Mme la ministre, si elle le souhaite.

 

Après cela, nous aborderons un autre chapitre, tenant compte de la présence de certains de nos collègues.

 

17.35  Marie-Christine Marghem (MR): Monsieur le président, madame la ministre, chers collègues, mon intervention portera sur l'ensemble des dispositions en matière de logement prévues par les projets de loi portant des dispositions diverses que nous examinons en ce moment.

 

Le droit à un logement décent est consacré par notre Constitution et il constitue le prolongement du droit à la sécurité proprement dite: c'est le droit de fonder son nid et de mettre les siens à l'abri. Dans une société qui se veut démocratique et évoluée comme la nôtre, il signifie, malgré tout, plus que cela et constitue un des axes fondamentaux de la construction du projet de vie de chaque citoyen. Le libre accès à un logement non seulement décent mais aussi le plus conforme possible au choix de vie posé est un attribut essentiel de la sécurité d'existence que nous nous devons de garantir à chacun.

 

On le dit souvent: le Belge a une brique dans le ventre. Devenir propriétaire est, pour lui, un objectif essentiel. Le MR a toujours soutenu cette ambition personnelle et individuelle en considérant que le souhait d'être propriétaire de son habitation, de son lieu de vie, de son foyer doit être encouragé et favorisé par diverses mesures à tous les niveaux de pouvoir.

 

Lors de cette législature, sous l'impulsion de notre président et vice-premier ministre et ministre des Finances, de nombreux incitants fiscaux ont été adoptés afin de favoriser l'acquisition de son logement: déductions fiscales, réductions d'impôt favorisant la rénovation durable des habitations ou leur sécurisation, en passant par la réhabilitation des quartiers moins favorisés en vue de garantir la mixité sociale.

 

Mais l'accès au logement, c'est également respecter le choix de ceux qui, par goût ou par nécessité, recourent au marché locatif privé. Différentes mesures ont donc été proposées à cet égard dans les textes qui nous sont soumis, notamment par vous, madame la ministre.

 

Premièrement, le registre des locations par commune.

 

Je tiens tout d'abord à me féliciter du retrait de cette mesure hautement improductive, sous l'impulsion du MR et du VLD. L'objectif affirmé de cette mesure était de (…)

 

17.36  Laurette Onkelinx, ministre: (…)

 

17.37  Marie-Christine Marghem (MR): Oui. Nous avions demandé (…)

 

17.38  Laurette Onkelinx, ministre: (….) sur base d'un avis du Conseil d'État. En revanche, cette mesure a été acceptée par l'ensemble du gouvernement dont votre groupe politique - il me semble - fait partie.

 

17.39  Marie-Christine Marghem (MR): Le MR et le VLD font partie du gouvernement. Nous en avons parlé. Nous estimons que c'est sous notre impulsion - et je vois mon collègue du VLD, Claude Marinower, opiner du chef - que cette mesure a été retirée.

 

Je reprends son objectif pour tenter de vous faire comprendre pourquoi nous avons estimé qu'elle était inopportune et contre-productive. L'objectif que vous affirmiez, à travers cette mesure, était de protéger le candidat locataire en lui permettant préalablement à la négociation sur le bail, de réfléchir aux caractéristiques du loyer et aux conditions pécuniaires, et de les comparer à d'autres biens à louer.

 

Pour ce faire, des banques de données communales ou intercommunales reprenant les immeubles de logement mis en location sur le marché, auraient été mises à disposition du public. La situation aurait donc varié – et c'est là que résidait le problème – en fonction des communes et des ressources dont celles-ci auraient disposé pour mettre en place un tel système d'information.

 

Ce projet présentait, dès lors, l'inconvénient de l'insécurité juridique. À cela s'ajoutait le risque de voir les propriétaires déserter les communes appliquant un tel système et, partant, la diminution de l'offre sur le marché locatif local ainsi qu'une pénurie de logements "moyens" alors que ce sont ceux-là qui font le plus défaut.

 

En outre, cette formalité alourdissait la charge du bailleur, à laquelle s'ajoutaient encore les risques habituels du non-paiement du loyer et des dégâts locatifs.

 

Enfin, la sanction proposée était, à notre goût, tout à fait disproportionnée à "l'infraction" supposée. Le locataire aurait ainsi pu "profiter", par la possibilité de rompre unilatéralement le bail, du non-respect par le bailleur d'une formalité administrative, c'est-à-dire qu'on introduisait dans un contrat purement privé un élément tout à fait extérieur, purement administratif et réglementaire, et non privé.

 

Deuxième mesure: l'affichage du montant du loyer et/ou des charges.

 

En application de la théorie vantée dans l'exposé des motifs du projet de loi, intitulée "l'offre au public", il est prévu que toute communication publique relative à la mise en location d'un bien doit notamment comprendre une description du bien loué, le montant du loyer demandé ainsi que le montant des charges.

 

Cette mesure se veut à la fois un outil de lutte contre la discrimination que pratiqueraient certains propriétaires vis-à-vis de certains candidats locataires et s'inscrirait dans une logique de bonne information du consommateur.

 

Le non-respect de ces mentions sera sanctionné par une amende administrative pouvant aller de 50 à 200 euros, les communes en tant qu'autorités décentralisées étant chargées du constat, de la poursuite et de la sanction de ces supposées "infractions".

 

Bien que la poursuite de ces objectifs soit tout à fait compréhensible et louable, on peut penser que la mise en place de ces mesures ne sera malheureusement pas uniforme sur l'ensemble du territoire puisqu'elle dépendra des priorités et des ressources locales, donc communales. D'autant qu'un budget fédéral particulier, comme vous l'avez dit vous-même, n'y est pas alloué.

 

Outre le problème de moyens, l'efficacité proprement dite de cette méthode me semble quand même assez aléatoire, les parties étant toujours libres de négocier la hauteur du loyer. C'est l'expression du respect de la liberté contractuelle – c'est bien le moins –, qui ne doit pas être remise en cause en la matière, et je m'en félicite. En conséquence, l'effet informatif de pareille mesure est quelque peu dilué.

 

Ce qui est encore plus grave, selon moi, c'est que cette mesure n'empêchera en rien les discriminations que l'on prétend éliminer. En effet, rien n'empêche un bailleur peu scrupuleux de prétendre avoir un autre candidat locataire pour un meilleur prix, refusant ainsi de louer son bien à quelqu'un qui ne lui plaît pas. N'oublions pas que, contrairement à ce qu'ont dit certains en commission, le contrat de bail est créateur de droits et d'obligations personnels fortement colorés de "intuitu personae". Il s'agit en effet d'un contrat noué entre deux personnes eu égard à un ensemble d'éléments non repris dans le contrat, mais qui constituent la relation existant entre ces deux personnes.

 

Cette volonté affirmée de transparence au travers de la mesure, louable, constitue néanmoins en tout état de cause un premier pas vers l'établissement d'un cadastre du marché locatif pouvant mener à terme à un contrôle, voire un blocage des loyers ou à la taxation pleine des revenus locatifs.

 

Je vois que Mme Lalieux est entièrement d'accord avec moi; elle confirme donc mes intuitions en la matière.

 

Troisièmement, obligation du bail écrit et contenu obligatoire de ce contrat. Je suis heureuse à nouveau de constater qu'en ce qui concerne l'obligation de recourir à un bail écrit, nos observations sur l'absence de règles de transition entre le droit en vigueur et le droit nouveau aient été entendues – et je vous en remercie –, plus particulièrement pour ce qui est du sort des baux oraux relatifs à la résidence principale du preneur. En effet, si ceux-ci n'avaient pas fait l'objet d'une convention écrite au plus tard dans les six mois suivant l'entrée en vigueur de la loi, ils auraient été déclassés et seraient devenus des baux de droit commun, faisant perdre au locataire la protection particulière de la loi de 1991 relative à la résidence principale du preneur. Heureusement, grâce à un amendement, ils resteront valables et soumis aux règles particulières de protection particulièrement strictes de cette loi.

 

Enfin, l'annexion obligatoire de certaines informations relatives au contrat de bail telles que les normes de salubrité et les dispositions principales du Code civil en la matière peut être intéressante pour les locataires afin de se décider en toute connaissance de cause bien qu'elle les mette en face d'un véritable "bottin" plus difficile et décourageant à lire qu'un simple contrat de bail.

 

Quatrièmement, la définition des travaux autres que locatifs à charge du bailleur. La règle que vous proposez modifie le caractère supplétif – en le rendant impératif – qui s'attachait à la détermination des travaux incombant soit au propriétaire, soit au locataire. C'est donc une entorse supplémentaire au principe de la liberté contractuelle qui me semble difficilement justifiable. Cela ne sera pas toujours favorable au locataire car cela pourrait mettre en péril la pratique des baux de rénovation dans lesquels le locataire s'engage à effectuer des travaux autres que les réparations locatives en contrepartie d'une diminution de loyer, ce qui constitue tout de même l'objectif fondamental de la loi. Contrairement à ce que d'aucuns prétendent, la liberté contractuelle peut également jouer en faveur du locataire.

 

En outre, comme je l'ai indiqué plus haut, cette disposition aura aussi un effet contre-productif, diminuant l'offre de logement et accentuant par contre la hausse des loyers, deux effets toujours communs et qui sont en quelque sorte frères jumeaux dans le projet qui nous occupe.

 

Cinquièmement, la garantie locative. La réduction de la garantie locative à deux mois de loyer, lorsqu'elle est versée en une seule fois, représente sans doute la mesure la plus lourde pour les propriétaires. En témoigne l'importante pétition qu vient d'être déposée à cet égard au Parlement et qui compte 22.000 signatures. Encore plus que les précédentes, cette mesure est le fruit d'une vision obsolète et caricaturale de la relation contractuelle entre les propriétaires et les locataires.

 

Je m'excuse de devoir le dire mais la vérité n'est pas si caricaturale que cela. Cette vision considère toujours le rapport entre le propriétaire et le locataire comme un rapport de force. D'un côté, on entend le grand méchant propriétaire, roi de la spéculation immobilière qui ne cherche qu'à s'enrichir, et, de l'autre, le pauvre locataire, économiquement faible à la merci de l'appétit capitaliste et individualiste du premier. C'est une vision biaisée de la réalité économique; vous pouvez m'en croire!

 

Il faut resituer le débat dans son contexte; il ne s'agit pas d'arbitrer un match entre David, le locataire, et Goliath, le propriétaire. D'ailleurs, dans l'histoire et la mythologie, c'est David qui gagne. Ce n'est donc pas la peine de s'en préoccuper de trop!

 

Pour une bonne partie des bailleurs, les revenus locatifs qu'ils perçoivent ne constituent pas un enrichissement que l'on pourrait qualifier de "honteux" mais plutôt un revenu indispensable à une vie tout simplement décente. Je pense en particulier aux indépendants qui ont dû investir pour assurer un complément à leur pension légale qui n'est – faut-il le dire, je suis indépendante moi-même et, à 43 ans, j'espère que d'ici vingt ans les choses auront changé – pas aussi élevée qu'on pourrait le souhaiter.

 

Donner l'impression qu'une partie de la population tire avantage du désarroi et de la précarité de l'autre est non seulement fallacieux mais constitue un manque de respect éhonté pour toute une catégorie de citoyens. C'est dénier le fait que c'est souvent à leur labeur que ces citoyens doivent la constitution de leur patrimoine.

 

On le sait, déjà la caution actuelle de trois mois est insuffisante, sachant que les procédures de résiliation des baux prennent plusieurs mois sans compter l'obligation de réparer les éventuels dégâts locatifs. Inutile de dire que la situation sera d'autant plus problématique avec une caution de deux mois de loyer. De plus, ne nous faisons pas d'illusions, on risque de voir plus souvent des locataires opter pour la possibilité d'étaler le paiement de leur caution dans le temps, et c'est bien normal. Pendant qu'ils étalent le paiement de leur caution dans le temps, ils peuvent consacrer leur argent à autre chose.

 

Cette solution sera d'autant plus encouragée qu'elle sera plus appréciée des bailleurs qui recevront des banques, en cas de défaillance du locataire, un montant équivalant à trois mois de loyer. Là encore, j'estime qu'il y a rupture du principe d'égalité sur plusieurs plans entre les droits et obligations des parties. Certes, la mauvaise foi ne se présume pas dans un contrat, c'est-à-dire qu'elle ne se présume pas dans l'application des obligations de ce contrat, mais elle existe. Il faut le savoir, et elle n'est pas toujours là où on l'attendrait. Il y a des locataires peu scrupuleux qui savent pertinemment qu'une procédure de résiliation en cas de non-paiement de loyer prendra plusieurs mois et que les banques sont quand même là pour payer la garantie locative de trois mois pour laquelle ils ont opté. Par ailleurs, l'option relative à la garantie locative dépendra in fine d'une décision unilatérale du locataire, les propriétaires ne pouvant, quant à eux, exercer aucun choix en contrepartie.

 

On peut penser que des recours seront introduits à la Cour d'arbitrage.

 

Bref, le résultat auquel on arrive au total me semble contre-productif pour le locataire: le marché locatif va, de toute façon, se réguler de lui-même - ne nous faisons pas d'illusions! - et les loyers augmenteront à due concurrence ou, pire encore, l'offre du marché locatif va diminuer, les bâtiments étant à l'abandon, ce qui entraînera une diminution des ressources pour tout le monde.

 

En conclusion, ces mesures, sous couvert de protection du locataire face au propriétaire, auront maints effets pervers qui, volontairement ou pas, n'ont pas été anticipés ni calculés. Comme je l'ai déjà dit, la diminution de l'offre et l'inflation des prix y relative ne sont pas, loin s'en faut, des perspectives engageantes pour les locataires. À côté de cela, certaines dispositions vont, tout en assurant une meilleure information du locataire, affaiblir sa position, surtout lorsqu'il est déjà précarisé. Je pense notamment à l'effet "bottin" des conventions et à l'état des lieux obligatoire.

 

Certains voulaient aller plus loin et imposer un blocage des loyers. La réduction du montant de la caution est donc le compromis auquel nous avons abouti. C'est un compromis temporaire, je n'en doute pas. C'est un compromis et nous soutiendrons ce texte! Mais il est évident…

 

17.40  Laurette Onkelinx, ministre: (…)

 

17.41  Marie-Christine Marghem (MR): Ah! Les compromis à la belge sont absolument miraculeux! Sinon, il n'y a plus de majorité qui tienne!

 

Le président: C'est le lot de la politique!

 

17.42  Marie-Christine Marghem (MR): C'est le lot de la politique, qui est l'art du compromis en Belgique!

 

Il est évident que toutes les mesures imprégnées d'une connotation et d'un a priori négatifs - je tiens à le préciser pour avoir entendu de tels propos en commission - d'une partie dans ce contrat vis-à-vis d'une autre me semblent vouées à l'échec parce qu'elles rompent un équilibre et ne bénéficient finalement à personne. L'important est de rechercher le juste équilibre entre les obligations et les droits de chacun.

 

17.43  Laurette Onkelinx, ministre: On essaie!

 

17.44  Marie-Christine Marghem (MR): On essaie, mais c'est très laborieux!

 

17.45  Laurette Onkelinx, ministre: (…) la rose!

 

17.46  Marie-Christine Marghem (MR): À mon avis, l'idéal, c'est la rose, mais sans épines!

 

17.47  Laurette Onkelinx, ministre: (…)

 

Le président: La rose au poing! Sans épines!

 

17.48  Marie-Christine Marghem (MR): Dans ce cas, il faut acheter les roses chez le fleuriste, parce qu'il possède un appareil pour ôter les épines! C'est même assez violent!

 

17.49  Laurette Onkelinx, ministre: (…)

 

Le président: C'est la rose politique!

 

17.50  Marie-Christine Marghem (MR): Oui, mais moi, je ne suis pas une rose!

 

L'important est de respecter le juste équilibre - on essaie, mais on n'y est pas encore parvenu -, entre les obligations et les droits de chacun, de manière telle que les deux parties s'engagent volontairement dans la relation contractuelle, les engagements de l'un constituant l'adéquate contre-partie des engagements de l'autre et ce - les juristes ne m'en voudront pas -, conformément à l'article 1134 du Code civil qui mentionne que "la convention fait la loi des parties".

 

(...): (...)

 

17.51  Marie-Christine Marghem (MR): Non. C'est du Code civil. La convention fait la loi des parties.

 

(…): (…)

 

17.52  Marie-Christine Marghem (MR): Je l'ai dit au début de mon intervention. Vous ne m'avez pas écoutée. "In cauda venenum". Dans la queue le venin.

 

Gardons cela à l'esprit…

 

Le président: Chère madame, on peut effectivement dire "in cauda venenum". Toutefois, certains puristes disent "in caudam venenum", ce dernier étant un accusatif de mouvement.

 

17.53  Marie-Christine Marghem (MR): De mieux en mieux! Vous faites mieux que moi, monsieur le président!

 

Gardons cela à l'esprit au moment où ces nouvelles règles entreront en vigueur et procédons – s'il vous plaît – à court terme à leur évaluation afin d'en corriger, éventuellement – vous ne me contredirez pas – les effets négatifs. C'est ce à quoi nous veillerons tout particulièrement.

 

Le président: Madame la vice-première ministre, voulez-vous intervenir?

 

17.54  Laurette Onkelinx, ministre: Monsieur le président, j'ai répondu de mon banc. J'ajouterai simplement que les dispositions présentées aujourd'hui feront partie d'un plan logement, défendu depuis le début de la législature.

 

Ce plan logement a vu se dégager 70 millions d'euros dans le cadre de la politique des grandes villes pour soutenir sur le terrain des politiques proactives pour le logement social ou le logement moyen; une politique de logement qui a visé à diminuer le taux de TVA au profit du logement social ou au profit de la rénovation écologique des logements; un plan qui a permis de revoir la procédure de réquisition des immeubles abandonnés pour alléger la procédure et peser plus concrètement sur le terrain; enfin, des mesures de rééquilibrage entre les droits des propriétaires et les droits des locataires.

 

Ce plan logement était absolument nécessaire: sur le terrain, c'est un des problèmes les plus souvent évoqués par nos concitoyens. Il est clair qu'au fur et à mesure des années, la part du budget consacrée au logement est devenue de plus en plus importante. Des régions comme Bruxelles détiennent un nombre significatif majoritaire de personnes isolées ou de familles monoparentales: c'est une difficulté au quotidien que de se loger.

 

Il fallait donc investir au profit du logement. Comme Mme Lalieux l'a relevé, loin de moi l'idée que le travail est terminé: ce n'est qu'une étape qui vient d'être franchie, mais il nous faudra continuer pour répondre à l'appel de détresse que nous entendons au quotidien.

 

17.55  Servais Verherstraeten (CD&V): Mevrouw de minister, wij zijn het er beiden over eens dat er in Brussel problemen zijn op de woningmarkt. Er zijn inderdaad wat fiscale bepalingen en in het kader van het grootstedenbeleid zijn er middelen gestuurd, maar deze bepalingen in dit hoofdstuk zullen daarop geen antwoord bieden. Dan is het natuurlijk de vraag waarom dit moet gewijzigd worden.

 

Mijnheer de voorzitter, ik heb van u begrepen dat de VLD nog erger heeft vermeden. Welnu, na de interventie van de laatste collega, mevrouw Marghem, te hebben gehoord, vraag ik mij af of het nog wel erger kon.

 

De voorzitter: Mevrouw Van den Bossche, welkom. Ik denk niet dat iemand zich nu specifiek tot u wenst te richten.

 

Mevrouw Schryvers, de heer Courtois en mevrouw Pieters zijn nog ingeschreven.

 

Mevrouw Schryvers, ik zie dat u bent ingeschreven voor het deel Politie en Binnenlandse Zaken. Mijnheer Courtois, u bent ingeschreven voor het deel over de veiligheid bij voetbalwedstrijden. De heer Dirk Claes heeft zijn rede ingetrokken. De heer Vincent Van Quickenborne zal de gerechtvaardigd afwezig zijnde vice-eerste minister, die in Madrid is, vervangen.

 

Ik zal het punt afronden. Ik zal de namiddagvergadering sluiten als zowel de algemene bespreking als de artikelsgewijze bespreking van onderhavig ontwerp is beëindigd.

 

17.56  Katrien Schryvers (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, ik wil het graag even hebben over de mandaten bij de federale politie en bij de Algemene inspectie van de federale en de lokale politie. Zoals we in de commissie al hebben meegedeeld, hebben we echt principiële bezwaren tegen de werkwijze waarop men in dit ontwerp de benoemingen van de vroegere mandaathouders bij de politie probeert te regelen.

 

Ik zet de feiten graag even op een rijtje. In het kader van de politiehervorming moest in 2001 door minister Duquesne een aantal mandaatfuncties ingevuld worden voor de top van de federale politie. Ook deze benoemingen gebeurden in de hele heisa van de hervormingen van het openbaar ambt. Procedures als assessment en dergelijke vonden ook hier toen ingang. Intussen zijn die natuurlijk allemaal al gesneuveld, zoals dat bij andere topfuncties in het openbaar ambt ook het geval is. Na deze benoemingen volgden tegen het overgrote deel ervan procedures bij de Raad van State. Deze leidden, geheel volgens de problemen die zich bij de Raad van State voordoen - dat weten we allemaal - na jaren, de ene al iets sneller dan de andere, tot vernietigingsbesluiten. In plaats van hierop te anticiperen werden de vernietigingen gewoon afgewacht. Nadien werd zowat de hele top van de federale politie – de commissaris-generaal, de directeurs-generaal, de inspecteur-generaal en een groot van de bestuurlijke directeurs-coördinatoren, de DirCo’s – als dienstdoende aangesteld.

 

Via het wetsontwerp houdende diverse bepalingen wenst de regering nu nominatim en met terugwerkende kracht vanaf 2001 de diverse vernietigde benoemingen in te vullen. CD&V kan zich met dit kunst-en-vliegwerk absoluut niet akkoord verklaren. Artikel 247 van de wet op de geïntegreerde politie stelt duidelijk dat de benoemingen een prerogatief zijn van de koning. Deze bepaling wordt nu zomaar overboord gegooid en al deze mensen worden – ik herhaal het – nominatim en retroactief benoemd door middel van een wettelijke bepaling.

 

Ook al ten tijde van de afkondiging van het statuut van de politiediensten, het zogenaamde Mammoetbesluit, werden door bepaalde personeelsleden eveneens procedures voor de Raad van State ingespannen. De regering koos toen voor dezelfde praktijk. Het deel van het koninklijk besluit waartegen de meeste procedures liepen heeft men toen gewoon bij wet bekrachtigd. Waarom toen en waarom ook nu weer? Eenvoudig, omdat men op die manier de rechtsgang kan doorbreken en eventuele gedupeerden hun toevlucht zullen moeten zoeken bij het Arbitragehof, wat veel moeilijker en natuurlijk ook veel duurder is.

 

Waarom kunnen wij hiermee absoluut niet akkoord gaan? Men remedieert de initiële fout in de procedure niet, maar men zoekt gewoon via een achterpoortje een uitweg. De selectieprocedure, waarin door de Raad van State een elementaire fout werd vastgesteld, blijft volledig onaangeroerd. De resultaten van die selectie worden gewoon bij wet bekrachtigd. Mijnheer de minister, als staaltje van respect voor onze rechtsstaat en de arresten van de Raad van State, kan dat toch echt wel tellen.

 

Er zal ongetwijfeld worden opgeworpen dat de personen die destijds werden aangesteld, toch niet de gevolgen hoeven te dragen van het feit dat hun aanstelling zoveel jaren nadien werd vernietigd. Ik kan daarop maar twee zaken zeggen. Ten eerste, zorg ervoor dat de achterstand bij de Raad van State vermindert, zodat er sneller duidelijkheid is. Ten tweede, zorg ervoor dat u als overheid de procedures correct volgt, iets waarvoor we u ook recentelijk bij de selectie van de nieuwe commissaris-generaal hebben gewaarschuwd.

 

Overigens, de regering heeft wellicht het geluk dat de vernietigingen die men nu probeert te herstellen, niet gebeurden op basis van een aanvechting door een individu.

 

Ik had het zopas even over de commissaris-generaal. Welnu, in het voorliggende wetsontwerp wordt zijn aanstelling retroactief bij wet geregeld, voor de periode van 2001 tot 2006. Als ik goed ben ingelicht, werd er tegen het einde van die periode tijdig om een verlenging van het mandaat gevraagd. Wat is dan eigenlijk de huidige situatie? Zullen we, juridisch gezien, na de publicatie van de voorliggende wet niet twee commissarissen-generaal hebben? De aanstelling in het mandaat gebeurt retroactief voor vijf jaar. Die vijf jaar zijn vandaag, op de datum van de aanstelling bij wet, al verstreken. Meerdere van de mandaathouders zouden intussen ook effectief een verlenging hebben verkregen. Hoe geldig is die verlenging eigenlijk nog, als intussen hun initiële aanstelling werd vernietigd? Zult u de aanstellingen die u vandaag bij wet wil regelen, binnenkort dan ook retroactief verlengen? Zal dat bij wet gebeuren of doet u dat bij KB?

 

Ik zou ook graag een antwoord krijgen op de vraag of de mandaathouders die nu bij wet retroactief werden benoemd, geëvalueerd werden bij de uitoefening van hun mandaat. Verkregen zij ten gevolge daarvan een verlenging van hun mandaat? Hoe beoordeelt men eigenlijk de juridische toestand waarin zij zich vandaag bevinden?

 

Kortom, mijnheer de voorzitter, ik kan alleen maar besluiten dat we in een juridisch kluwen terecht zijn gekomen en hopen dat er voor de toekomst lessen worden getrokken en dat men alles in het werk stelt om procedures correct af te handelen. In de eerste plaats denk ik dan aan het mandaat van de commissaris-generaal, waarin de minister van Binnenlandse Zaken, samen met de collega van Justitie, recentelijk een aanstelling heeft gedaan.

 

17.57  Alain Courtois (MR): Monsieur le président, chers collègues, je souhaitais intervenir quelques instants au sujet des dispositions relatives à la loi dite "football". Vous allez me dire que ce n'est pas extrêmement important. Pourtant, ce thème occupe une place de choix dans notre pays, étant donné que le football reste le mouvement social le plus important du Royaume.

 

À l'instar de ma collègue Annemie Turtelboom, je me réjouis du fait que le ministre ait repris l'une de nos propositions, conçue d'ailleurs avec M. Anthuenis, portant sur les supporters "récalcitrants". Il s'agit de leur demander de se présenter dans les commissariats de police le jour des matchs.

 

Pourquoi avions-nous suggéré cette disposition? D'abord, parce que nous restons convaincus que le hooliganisme reste, chez nous, un phénomène limité à 100 ou 200 extrémistes. Par définition, ce n'est pas le petit nombre qui doit déterminer une politique pour la majorité. Ensuite, ces personnages sont bien connus des services de police. Par conséquent, il nous a semblé que des individus qui ont démontré qu'ils n'avaient aucun rapport avec le sens sportif, puisqu'ils ne se présentaient dans les stades qu'afin de créer des problèmes, devaient être mis le plus rapidement possible à l'écart.

 

Il faut savoir, monsieur le président, que cette proposition ne fait que poursuivre une politique menée depuis des années, tant par les clubs que par les sociétés privées. Il nous a donc paru essentiel que les autorités publiques, à la fois judiciaires et policières, apportent une réponse adéquate au hooliganisme.

 

Par cette courte intervention, je tenais à souligner les efforts considérables fournis par les clubs, et en particulier par les équipes professionnelles, qui ont dépensé des millions d'euros pour pouvoir régulariser leur situation conformément à la loi "football" et à la législation européenne.

 

Parmi les mesures prises, je citerai l'adaptation des stades, les caméras de surveillance, les commandes aux postes, les stewards. Rien que le stewarding pour certaines manifestations sportives coûte des millions à nos clubs. Il convenait, par conséquent, que cet arsenal de mesures prises par nos clubs et des services privés puisse être accompagné de dispositions décidées par les pouvoirs publics, entre autres par le ministère de l'Intérieur. Ce dernier a ainsi pris des dispositions relatives à la séparation des supporters, à leur accueil et au stewarding. Il faut y ajouter la nouvelle mesure portant sur la présentation des hooligans dans les commissariats de police.

 

Enfin, ceci ne pourrait être complet sans un dispositif judiciaire adéquat pour ce genre de personnages. Il est un fait que lorsqu'un hooligan se trouve dans un stade ou à l'extérieur d'un stade ou s'il veut monter sur une pelouse et s'en prendre aux forces de l'ordre, les autorités judiciaires considèrent qu'il s'agit bien d'une attaque en bande par des personnes, éventuellement armées.

 

Tout ceci est un concept, une philosophie générale dans laquelle il faut bien cadrer le fait que les clubs font un effort et que les autorités publiques font un effort. Ici, le ministre de l'Intérieur fait un effort mais il doit encore être assorti de mesures judiciaires.

 

Monsieur le président, chers collègues, ces dispositions relatives au football respectent le supporter. Le supporter est quelqu'un de tout à fait sociable, qui n'a aucune raison de devenir tout à coup violent. Il était donc impératif que nous prenions les mesures adéquates pour répondre aux supporters de ce pays qui veulent pouvoir assister calmement à un match de football.

 

C'est la raison pour laquelle je pense qu'il fallait souligner la décision prise par le ministre de l'Intérieur de répondre à la proposition relative au passage de hooligans dans les commissariats de police.

 

De voorzitter: Mevrouw Pieters, ik heb daarstraks gevraagd over welk onderwerp u zou interveniëren. Kan dat met de heer Verwilghen?

 

(…): (…)

 

De voorzitter: Milieuvervuiling.

 

Mevrouw Onkelinx is de hele tijd aanwezig geweest. De heer Tobback is hier enige tijd geleden binnengekomen. Hij is bevoegd inzake Leefmilieu. Ik zal de heer Tobback laten terugroepen. Ik zal ook de staatssecretaris vragen loco minister Dewael te repliceren.

 

17.58  Trees Pieters (CD&V): Mijnheer de voorzitter, het gaat over verjaringstermijnen. Dat is eigenlijk een materie voor mevrouw Onkelinx.

 

De voorzitter: Ik heb mevrouw Onkelinx laten vertrekken. Ik wist niet wat uw onderwerp was. Ik zal proberen om haar terug te roepen. Omdat u er niet was, wist ik niet over welk onderwerp u ging spreken.

 

Mijnheer de minister Verwilghen, wilt u aandachtig luisteren naar hetgeen mevrouw Pieters zegt?

 

17.59  Trees Pieters (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijnheer de staatssecretaris, collega's, midden in de discussie rond de nieuwe huurwetgeving werd er naar mijn aanvoelen te weinig aandacht besteed aan een ander deel van de wet houdende diverse bepalingen. Nochtans heeft dit heel wat gevolgen voor het ondernemingsleven. Het gaat meer bepaald over de invoering van bijzondere verjaringstermijnen voor vorderingen ingesteld door publieke overheden, tot vergoeding van de kosten van preventie- en herstelmaatregelen bij milieuschade.

 

Het principe dat de vervuiler betaalt staat voor mij als een paal boven water. Niemand mag mij ervan verdenken dat ik vervuilende instanties en ondernemingen straffeloos wil behandeld zien.

 

Ik stel echter vast dat de overheid bedrijven en personen tot 30 jaar na de feiten kan laten betalen voor de milieuvervuiling die ze hebben veroorzaakt. Dit is 20 jaar langer dan de normale verjaringstermijn.

 

De nieuwe termijn wordt ook van toepassing op de lopende dossiers. De nieuwe termijn begint dus te lopen vanaf de dag volgend op de dag waarop de milieuschade plaatsvond, ook al situeert dit aanvangspunt zich voor de inwerkingtreding van deze wet. De nieuwe regels gelden voor iedereen die schade toebracht aan bodem, water, lucht, beschermde soorten en de natuurlijke habitat van dieren, alsook bij verhoogde gezondheidsrisico's voor de mens. Opvallend is dat ook de schade door een brand of ontploffing onder deze wet valt.

 

Voor de vervuiler, in dit geval heel vaak een ondernemer of een bedrijf, kan het kostenplaatje heel hoog oplopen. De overheid kan de kosten voor sanering terugvorderen van zowel maatregelen om de schade te herstellen als van maatregelen om meer schade te verhinderen.

 

Ik onderstreep hier heel specifiek dat niet ieder bedrijf of iedere ondernemer in het verleden of in het heden bewust schade aan het milieu toebracht. Vaak waren negatieve gevolgen van bepaalde producten of procedés onvoldoende bekend. Daarom is mijns inziens het begrip “historische vervuiling”, zoals het in de decreten van de Gewesten werd opgenomen, een redelijke oplossing. Dat voor een periode van 30 jaar op de schouder van de vervuiler, heel vaak een ondernemer of een bedrijf, leggen, is alvast geen bemoedigend signaal voor het bedrijfsleven.

 

Minister Onkelinx is er opnieuw in geslaagd om het ondernemen risicovoller en onaantrekkelijker te maken. Het is nog maar enkele weken geleden dat wij hier tijdens de plenaire vergadering discussieerden over het wetsontwerp van minister Onkelinx dat toelaat bedrijven bij een tweede, gerechtelijke veroordeling tot 10 jaar te sluiten.

 

De jongste tijd werden wel meer wetten goedgekeurd die de aansprakelijkheid van bestuurders van vennootschappen uitbreiden. De aan het ondernemen verbonden risico’s nemen alsmaar toe.

 

Durft eerste minister Verhofstadt hier nog te beweren dat hij vóór ondernemers is? Met de nieuwe, voorliggende wetswijziging er nog eens bovenop maakt de huidige regering het ondernemen in België onaantrekkelijk, om niet te zeggen kapot. Voor een goeddraaiende economie en voor jobs hebben wij onze ondernemers nochtans heel hard nodig.

 

De voorzitter: Mijnheer de staatssecretaris, mevrouw Schryvers en de heer Courtois hebben toch een aantal vragen aan de heer Dewael gesteld. Wenst u daarop te antwoorden?

 

17.60 Staatssecretaris Vincent Van Quickenborne: Mijnheer de voorzitter, ik heb nog wat informatie ingewonnen bij het kabinet.

 

Wat uw vragen betreft, mevrouw Schryvers, de zaak is in de commissie voldoende aan bod gekomen. De regularisatie is een rechtzetting van de fouten uit het verleden. Het gaat over mandaten van vijf jaar. U hebt gevraagd wat er over vijf jaar zal gebeuren. De normale regels gelden en dat betekent dat de mandaten worden opengesteld, zoals dat ondertussen ook gebeurd is voor de commissaris-generaal van de federale politie. U weet dat de heer Fransen werd vervangen door de heer Koekelberg. Ook daar werd de normale procedure gevolgd.

 

Wat uw vraag over de evaluatie betreft, er is een evaluatie gebeurd. Bij elke benoeming gebeurt er een evaluatie. Dat is dus ook voor deze mensen gebeurd, zoals dat normaal het geval is.

 

J'en arrive aux remarques de M. Courtois.

 

Monsieur Courtois, vous avez expliqué votre proposition de loi. Le gouvernement examinera vos suggestions qui sont plutôt positives. Toutefois, en ce qui concerne la matière proprement dite, il serait préférable que vous vous adressiez directement à M. Dewael, ministre de l'Intérieur.

 

De voorzitter: Mijnheer Verwilghen, wilt u ingaan op de opmerkingen van mevrouw Pieters?

 

17.61 Minister Marc Verwilghen: Mijnheer de voorzitter, deze aangelegenheid werd besproken in de commissie. Er werden een aantal opmerkingen gemaakt inzake de vervuilingsthematiek en de verjaringstermijn die daaraan is verbonden. Ik heb altijd geweten dat in deze heel bijzondere materie speciale termijnen hebben gespeeld. In die omstandigheden lijkt mij dat wat werd vooropgesteld door mijn collega, de minister van Justitie, binnen de normale termijn valt.

 

17.62  Trees Pieters (CD&V): Wel 20 jaar langer dan voorheen.

 

De voorzitter: De Kamer lijkt mij toch voldoende geïnformeerd te zijn gedurende de enkele uren die aan dit belangrijke wetsontwerp werden gespendeerd.

 

Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)

Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

 

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

 

Discussion des articles

Bespreking van de artikelen

 

Nous passons à la discussion des articles du projet de loi n° 2873. Le texte adopté par les commissions sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2873/25)

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan van het wetsontwerp nr. 2873. De door de commissies aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2873/25)

 

Le projet de loi compte 234 articles.

Het wetsontwerp telt 234 artikelen.

 

*  *  *  *  *

Amendements déposés:

Ingediende amendementen:

 

Art. 101bis

  • 12   Servais Verherstraeten (2873/26)

Art. 147

  • 13   Muriel Gerkens (2873/26)

Art. 154

  • 15   Muriel Gerkens (2873/26)

  • 14   Muriel Gerkens (2873/26)

*  *  *  *  *

Les corrections de texte suivantes sont proposées:

Volgende tekstverbeteringen worden voorgesteld:

 

- In artikel 2 wordt het woord "waarmerkt" vervangen door "bevestigt" en in artikel 3 wordt het woord "waarmerking" vervangen door "bevestiging".

- À l'article 2, le mot "waarmerkt" est remplacé par "bevestigt" et à l'article 3, le mot "waarmerking" est remplacé par "bevestiging".

 

La discussion des articles est close. Le vote sur les amendements et les articles réservés ainsi que sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over de aangehouden amendementen en artikelen en over het geheel zal later plaatsvinden.

 

*  *  *  *  *

Besluit van de artikelsgewijze bespreking:

Conclusion de la discussion des articles:

 

Réservé: le vote sur les amendements et les articles 147, 154.

Aangehouden: de stemming over de amendementen en de artikelen 147, 154.

 

Artikel per artikel aangenomen: de artikelen 1 - 146, 148 - 153, 155 – 234, met tekstverbeteringen op artikelen 2 en 3.

Adoptés article par article: les articles 1 - 146, 148 - 153, 155 – 234, avec corrections de texte aux articles 2 et 3.

 

*  *  *  *  *

 

Nous passons à la discussion des articles du projet de loi n° 2874. Le texte adopté par les commissions sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2874/3)

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan van het wetsontwerp nr. 2874. De door de commissies aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2874/3)

 

L'intitulé a été modifié par la commission en "projet de loi portant des dispositions en matière des baux à loyer".

Het opschrift werd door de commissie gewijzigd in "wetsontwerp houdende bepalingen inzake de woninghuur".

 

Le projet de loi compte 2 articles.

Het wetsontwerp telt 2 artikelen.

 

Aucun amendement n'a été déposé.

Er werden geen amendementen ingediend.

 

Les corrections de texte suivantes sont proposées:

Volgende tekstverbeteringen worden voorgesteld:

 

- Dans le nouvel intitulé, les mots ”en matière des baux à loyer” sont remplacés par ”en matière de baux à loyer”.

- In het nieuw opschrift worden de woorden ”inzake de woninghuur” vervangen door ”inzake woninghuur”.

 

Les articles 1 et 2 sont adoptés article par article.

De artikelen 1 en 2 worden artikel per artikel aangenomen.

 

La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.

 

De vergadering wordt gesloten. Volgende vergadering donderdag 15 maart 2007 om 18.35 uur.

La séance est levée. Prochaine séance le jeudi 15 mars 2007 à 18.35 heures.

 

De vergadering wordt gesloten om 18.17 uur.

La séance est levée à 18.17 heures.

 

 

Ce compte rendu n'a pas d'annexe.

 

Dit verslag heeft geen bijlage.